Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen
Samenvatting van het vak ontwikkelingspsychopathologie.
De hoofdstukken 1, 2, 3, 7, 8, 11, 12, 13, 14 en 16 van het boek ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen - Jakob Rigter, zijn samengevat in dit document.
De leerdoelen van het tentamen zijn er ook in verwerkt.
Ik heb zelf ee...
Wat is ontwikkelingspsychopathologie?
Een benadering die meerder inzichten/theorieën combineert.
Niet één van de theorieën verklaart gedrag, dit zijn er altijd meerdere.
Een uitgangspunt van de ontwikkelingspsychopathologie is?
Een stoornis is een vastgelopen ontwikkeling.
Psychologie = wil menselijk gedrag beschrijven en verklaren.
Psychopathologie = wil psychische stoornissen bestuderen.
Psychiatrie = hulpverleningspraktijk van psychopathologie.
Ontwikkelingspsychopathologie = wil beloop van psychische stoornissen onderzoeken.
Iets is pas abnormaal als het heel vaak voorkomt, niet passend bij de leeftijd en storend is
voor de omgeving.
We spreken van psychisch i.p.v. psychiatrisch.
Wanneer spreken we van een psychische stoornis? → alleen verschil weten
tussen abnormaal gedrag en psychisch stoornissen
1. Persoonlijk lijden
2. Disfunctionaliteit van gedrag
3. Irrationeel en onbegrijpelijk
4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies
5. Opvallend en onconventioneel
6. Gedrag geeft anderen ongemakkelijk gevoel
7. Uitsluitingscriterium (cultureel aanvaarde reactie.
Een psychische stoornis kent nooit slecht één oorzaak. Het is een wisselwerking tussen
biologische factoren en omgevingsfactoren.
,H2: classificatie, diagnostiek en epidemiologie
2.1: classificatie
Classificeren komt voor diagnosticeren.
Classificatie = een persoon/voorwerp herkennen, er een naam aan geven en indelen in een
categorie (jongen/meisje, fruit/brood, gezellig/saai).
Het indelen van mensen en hun gedrag zijn vaak cultuurgebonden.
Ontwikkelingspsychopathologische kennis is altijd gebaseerd op onderzoek onder groepen
mensen en kun je daarom niet een-op-een vertalen naar één uniek kind.
DSM 5 = een classificatiesysteem wat kan helpen bij het stellen van diagnoses.
Dimensionale benadering: in meer of in mindere mate last hebben van een stoornis.
Het ontstaan van de DSM:
- DSM 1: Emil Kraepelin maakte een indeling van psychische stoornissen die vooral
lichamelijk was georiënteerd. In de DSM 1 richtte zich vooral op psychoanalytische
theorieën.
- DSM 3: gingen uit van waarneembare kenmerken, er werd wereldwijd dezelfde
criteria gebruikt voor stoornissen.
- DSM 4: een licht aangepaste versie.
Uitgangspunten van de DSM:
- Symptomen beschrijven de stoornis, ze verklaren het niet.
- Welk aantal symptomen, in welke mate en gedurende welke termijn.
Comorbiditeit: meer stoornissen tegelijkertijd:
- Komt vaak voor bij kinderen omdat zij nog in ontwikkeling zijn.
- Gedrag wordt steeds verder opgedeeld in specifieke onderdelen waardoor het lijkt
dat iemand meerdere stoornissen heeft, maar het gedrag is hetzelfde gebleven.
- Psychische en lichamelijke klachten komen ook vaak tegelijk voor.
Kritiekpunt DSM:
- Onvoldoende rekening met de ontwikkelingscontext waarin een stoornis is ontstaan:
de kenmerken van een psychische stoornis kunnen veranderen of anders zijn per
persoon.
- Onvoldoende rekening met de culturele context: culturele normen en opvattingen
hebben invloed op de definitie en het vóórkomen van stoornissen.
Categoriale indeling: symptomen zijn wel of niet voldoende aanwezig.
Dimensionale indeling: afhankelijk van de ernst van de symptomen en hoeveelheid
symptomen.
,CBCL: dimensionale vragenlijst.
Voordelen boven de DSM:
- Sluit beter aan bij ontwikkelingspsychopathologische ideeën, omdat deze aanpak de
door de tijd veranderende problematiek beter in kaart brengt.
- Gaat ervan uit dat er geen harde criteria bestaan voor stoornissen, ze bekijken in
welke mate gedrag van een kind afwijkende is van leeftijdgenoten.
- Niet alleen de hulpverlener, maar ook de betrokken geven hun opvattingen.
Nadelen tegenover de DSM:
- De mondiale verspreiding is veel lager.
- Zeldzame stoornissen met één symptoom worden niet snel opgespoord.
2.3: diagnostiek
Diagnose = een aanzet om te kunnen verklaren en begrijpen wat hulpverleners zien bij een
kind.
De drie waarom-vragen:
1. Waarom heeft dit kind deze klachten op dit moment gekregen?
2. Waarom blijven juist deze problemen en klachten bestaan?
3. Wat zegt het over dit kind en zijn gezin dat deze problemen zijn ontstaan en blijven
bestaan?
Het vaststellen van invloeden van het gezin en ouders op de problemen van het kind is
belangrijk: de ontwikkeling wordt beïnvloed door het gezin en het kind heeft ook grote
invloed op het functioneren van het gezin.
Tabel 2.2: verschillen tussen classificatie en diagnostiek
Classificatie Diagnostiek
Wat Hoe
Algemene kennis Specifieke kennis
Beschrijvend Verklarend
Betreft groepen Betreft individu
Gedragskenmerken Zijn meerder niveaus van de persoon en
context bij betrokken
Relatief snel te stellen Tijdrovend proces
Geeft enige richting aan hulpverlening Is voorwaardelijk voor hulpverlening
, 2.4: diagnostische methoden en instrument
Vier diagnostische methoden:
1. Het diagnostische gesprek:
- Luisteren, vragen stellen en observeren.
- Anamnese afleggen: voorgeschiedenis in kaart brengen.
- Interview houden: vragenlijst.
2. Observeren:
- Doelgericht, opzettelijk en systematisch waarnemen.
3. Psychodiagnostiek:
- Functietesten.
- Zelf-invullijsten (CBCL).
- Projectieve testen.
4. Lichamelijk onderzoek:
- Om uit te sluiten dat een psychisch probleem eigenlijk een lichamelijk
probleem is of om ongewenste effecten te controleren bij medicatie.
Hulpverleners moeten zich altijd afvragen of hun uitspraken betrouwbaar en valide zijn.
- Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid = meerdere mensen kijken naar en beoordelen
het gedrag van de hulpvrager.
- Test-hertestbetrouwbaarheid = als één hulpverlener een uitspraak doet die
gedurende een bepaalde periode geldig is.
- Valide = geldig, goed kijken naar iemands specifieke kenmerken, zijn
ontwikkelingsfase en culturele achtergrond.
2.5: epidemiologie
Een hulpverlener gebruikt zijn kennis over wat we normaal en abnormaal gedrag vinden
gezien de leeftijd van een kind. Deze kennis wordt verzameld met behulp van
epidemiologisch onderzoek.
8 vragen in een epidemiologisch onderzoek:
1. Hoeveel kinderen hebben stoornis A of probleem B?
2. Hoe kunnen zij worden geïdentificeerd?
3. Komen stoornis A en probleem B net zo veel voor als bijvoorbeeld 30 jaar geleden?
4. Welke factoren vergroten het risico dat een kind stoornis A krijgt?
5. Welke factoren beschermen een kind tegen de kans dat het stoornis A krijgt?
6. Hoeveel kinderen hebben professionele hulp nodig?
7. Hoe is het beloop van stoornis A van kindertijd tot volwassen?
8. Welke factoren zijn van invloed op dit beloop?
Prevalentie: het percentage van een groep kinderen dat een bepaalde stoornis heeft op een
bepaald moment in de tijd.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller bdenburger. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.81. You're not tied to anything after your purchase.