100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting 1.1 inleiding in de pedagogische wetenschappen $3.24   Add to cart

Summary

Samenvatting 1.1 inleiding in de pedagogische wetenschappen

 49 views  6 purchases
  • Course
  • Institution

Samenvattingen van alle 8 de Problemen en de Colleges.

Preview 3 out of 27  pages

  • October 13, 2020
  • 27
  • 2020/2021
  • Summary
avatar-seller
Samenvatting vak: Inleiding in de pedagogische wetenschappen
Samenvatting probleem 1: Aangeboren vs. Aangeleerd

L1: Wat is nature en wat is nurture?
Nature: aangeboren kenmerken
Nurture: omgevingsinvloeden (milieu)

Aangeboren
 In ruime zin: alle invloeden die tot en met de geboorte werkzaam zijn en het
ontwikkelingsverloop van het individu bepalen.
 In engere zin: de erfelijke informatie zoals deze is vastgelegd in genen en chromosomen en
tot uitdrukking komt in de biologische uitdrukking.

Fenotype: observeerbare eigenschappen van een persoon.
Genotype: geheel aan geërfd genetisch materiaal van een individu.
De verdeling van genotypen kan sterk verschillen tussen etnische groepen, daarom is het beter om in
onderzoek geen etnische groepen te combineren.

L2: Standpunten van beide stromingen en welke denkers horen bij die standpunten?
Nature:
 Descrates: ingeboren ideeën.
 Rousseau: ieder mens heeft een uniek karakter en heeft vrijheid nodig om zich te kunnen
ontplooien, zonder dwang of straf, ver van het stadsleven en in verbondenheid met de
natuur.
 Chomsky: het taalvermogen is grotendeels aangeboren
 Stadiatheorie van Piaget (mengvorm): kinderen ontwikkelen zich volgens aanwezige
biologische voorwaarden. Het ene stadium volgt het andere op als de rijping voldoende ver
gevorderd is. Dit wordt altijd beïnvloed door de activiteit van het kind en de ervaringen die
het met de fysieke wereld opdoet. Kinderen geven in hun gedrag zelf aan wanneer ze aan
een nieuwe ontwikkelingsstap toe zijn.
 De ‘Readiness’ theorie van Gesell: een kind dient biologisch gereed te zijn, voordat er met
succes met de socialisatie begonnen kan worden. -> mijlpalen behalen (aanpakken blokje).
o Kritiek: als de mijlpalen niet worden gehaald kan dat bezorgdheid/overfixatie op het
kind uitlokken bij de ouders.
o De mijlpalen zijn cultuurbepaald -> in andere samenlevingen heersen andere
normen.

Nurture:
 Watson (voorloper behaviorisme): een kind leert al zijn gedrag aan.
o Behaviouristen bepalen zich in hun onderzoekingen tot waarneembaar gedrag. ->
met de juiste methode (omgevingsinvloeden) het juiste kind.
 Skinner (behaviorist): leerprincipes die zijn gebaseerd op het geven van straf en beloningen.
-> experiment duiven -> pikken op een knop zodat ze eten krijgen.
 Locke: de zuigeling begint zijn leven met een schone lei. De ervaringen die het kind opdoet
blijven als sporen in deze lei achter.
 Erasmus: erfzonde, maar gevormd en gekneed. Leren door imitatie

,Waterink: bij de erfelijkheid gaat het altijd om aanleg, om een mogelijkheid van een ontwikkeling in
een bepaalde richting.
 :’no bad genes’ : gevoeligheid voor de specifieke omgeving.
The nurture assumption, Harris: 50% erfelijkheid – 50% opvoeding. -> De 50% bijdrage uit de
omgeving gaat niet om de invloed van de ouders, maar om de invloed van de leeftijdsgenoten van de
kinderen.

L3: Wat is erfelijk en wat is aangeleerd, en hoe kun je dat meten?
 Tweelingonderzoek:
o eeneiige (mono-zygote) tweelingen: genetisch 100% identiek
o twee-eiige (di-zygote) tweelingen: 50% identiek
 De overeenkomst tussen een eeneiige tweeling wordt vergeleken met de overeenkomst
tussen een twee-eiige tweeling. Als de overeenkomst bij een eeneiige tweeling groter is,
dan kan je stellen dat de genetische invloed groot is.
 Adoptieonderzoek:
o Vergelijken kinderen met adoptieouders / biologische ouders.
o Vergelijken kinderen met broertjes en zusjes.

Genetici:
 Als blijkt dat de psychische verwantschap groot is bij identieke tweelingen die gescheiden zijn
opgegroeid, dan is daarmee het bewijs geleverd dat erfelijkheid de betreffende eigenschap
overwegend bepaalt. (genen identiek -> andere omgeving -> zelfde eigenschappen)
 Als een kind geadopteerd is blijkt dat de correlatie met het IQ van de biologische ouders
beduidend hoger is dan met dat van de adoptieouders.

Environmentalisten:
 De wetenschap kan nog geen antwoord geven op de vraag “Hoe kunnen genen gedrag
beïnvloeden?” -> er bestaan geen genen die het gedrag direct bepalen.
 Gescheiden tweelingen groeien vaak op in vergelijkbare omstandigheden i.p.v. verschillende.
 Environmentalisten zijn bij adoptiestudies meer geïnteresseerd in hoeveel profijt het kind
van zijn nieuwe omgeving trekt als de milieuomstandigheden bij adoptie verbeteren.

Adoptiedesign van Heston (schizofrenie):
 Normaal: 1% kans op schizofrenie.
 Ouder met schizofrenie: 13% kans op schizofrenie.
 Kind wordt weggehaald bij schizofrene moeder -> wordt geadopteerd: 11% kreeg
schizofrenie.
 Dit onderzoek toonde aan dat het niet aan de manier ligt waarop de ouders met hun
kinderen omgaan. -> het komt door de ‘gedeelde genen’.

Gen-omgeving interactie (G x E): de invloed van het gen is afhankelijk van de omgeving. Bijv. ->
Dragers van de korte variant van het SHTT-gen lopen alleen een groter risico op depressiviteit als ze
in de kinderjaren een harde of mishandelende opvoeding hebben gehad. Geen mishandeling -> geen
verhoogd risico.

Drie factoren voor de verklaring van variatie in gedrag:
 (A) De genetische bijdrage
 (C) De gedeelde omgeving

,  (E) De unieke omgeving
Genetische factoren spelen maar een kleine rol bij de elektrische reactie van de hersenen op stimuli
die aandacht vereisen. Bij de reacties tijdens automatische prikkelverwerking is de rol van genetische
factoren veel groter.

Gedeelde omgeving speelt geen rol bij angstig zijn of depressie. -> wel bij sportgedrag en roken.

Er is geen genetische verklaring voor verschillen in de kwaliteit van gehechtheid. -> Er is een grote rol
voor gedeelde omgeving. -> beide kinderen zijn vaak beide veilig geheid of beide onveilig gehecht.
De gehechtheid van het ene kind wordt ook beïnvloed door de omgang van de ouder met het andere
kind. -> het is dus belangrijk om het gezin als een systeem te zien.

Samenvatting probleem 2: Gezinsvormen

L1: Wat zijn de kenmerken/verschillen tussen gezinnen van vroeger en van nu?

Gezinnen van vroeger Gezinnen van nu
Orde en discipline Eigen keuze, autonomie, sociaal gevoel,
keuzevrijheid
Grotere gezinnen en veel kindersterfte Kleinere gezinnen
Eenoudergezinnen door sterfte ouder Eenoudergezinnen door scheidingen
Religie grote rol Minder invloed van kerk en traditie
Overdragen van kennis voor werk/huishouden Overdragen van kennis voor ontwikkeling
Materiaal gericht (kleding en voedsel) Ontwikkelingsgericht (psychosociaal)
Mannen hadden gezag (kostwinnaar) Man-vrouw verhouding meer in balans
Bevelshuishouding Onderhandelingshuishouding
Belang van het gezin Individualiteit
Meer huwelijken Minder huwelijken
Scheiding kindertijd/volwassenheid Grenzen poreuzer
Lager inkomen Hoger inkomen
Autochtone gezinnen Gemengde gezinnen
Opleidingsverschil in gezin (man-vrouw) Opleidingsverschil tussen gezinnen
Complete gezinnen --> traditionele Alternatieve gezinnen --> nieuwe
gezinssamenstellingen, het blijft zoals het is gezinssamenstellingen die kunnen veranderen,
wijken af van traditioneel gezin
L2: Wat zijn oorzaken van de verschillen van gezinnen van vroeger en van nu?
Eerste demografische transitie -> overgang van een hoog sterfte- en geboortecijfer naar een laag
sterfte- en geboortecijfer.
Invloed op gezin: doordat de sterftecijfers daalden en scheiden ongebruikelijker was -> traditioneel
gezin.

Tweede demografische transitie -> normen en waarden veranderden.
Invloed op gezin: Mensen lieten leven minder bepalen door kerk en familie en daardoor groeide de
mate van secularisering, individualisering en modernisering en hierdoor ontstonden nieuwe
gezinssamenstellingen, want het was bijvoorbeeld normaler/gebruikelijker om na het scheiden een
nieuw gezin te beginnen. Homoseksuele paren werden geaccepteerd en er werden
voorbehoedsmiddelen gebruikt.

Individualisering, modernisering, ontkerkelijking, informalisering (minder regels, meer informeel
handelen), verbeterde economie, opkomst voorbehoedsmiddelen, abortus pil, vrouwen werken
meer -> financiële onafhankelijkheid, beter onderwijs -> hoger opgeleid

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ambermoes2000. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.24. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

80796 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$3.24  6x  sold
  • (0)
  Add to cart