Sociale ongelijkheid.
Introductiecollege.
Twee theoretische hoofdstromingen.
1. Functionalisme: verschillende groepen/ instituties ect. Door samen te werken functioneert
de samenleving. (Durksheim, Parsons, Lenski, Blau, Duncan).
2. Conflicttheorie: ongelijkheid is natuurlijk, iedereen heeft verschillende hulpbronnen en
daardoor ontstaat ongelijkheid. Er zijn verschillende groepen, deze zullen strijd leveren.
(Marx, Weber, Collins, Bourdieu).
Theorievorming vindt plaats op verschillende schaalniveaus: micro = individuen/ gezinnen, meso =
buurten/ scholen/ organisaties, macro = samenlevingen (historische ontwikkelingen en
internationale vergelijkingen).
Multiniveau-probleem: kenmerken van contexten beïnvloeden individueel gedrag omdat ze
al dan niet als restrictie werken.
Micro/ macro verband (Coleman).
Bij het doen van onderzoek wordt gezocht naar bepaalde
verklaringen.
Verklaren van
variantie: welke
factoren hebben
invloed?
Verklaren van samenhang: begrijpen waarom.
Schijnverband.
Er is samenhang, deze berust op een gemeenschappelijke factor.
Bijvoorbeeld: het opleidingsniveau van iemand heeft zowel invloed
op het inkomen van deze persoon als de frequentie van
museumbezoeken van deze
persoon.
Mediërend verband (mediation).
Er zit een bepaalde stap ‘tussen’ het verband. Er is een
tussenliggende stap, samenhang wordt verklaard door een derde
variabele.
Interactieverband (moderation).
Er is sprake van samenhang die verschilt voor verschillende
categorieën van de interactievariabele.
,Sociale ongelijkheid.
Wie krijgt wat en waarom?
18e eeuw: Rousseau (filosofisch).
19e eeuw: Marx (politieke strijd).
Hier: sociologische, wetenschappelijke benadering.
o Probleemstelling: vragen.
o Theorie: hypothesen.
o Onderzoek: empirie.
o Beleid: toepassing.
Sociale ongelijkheid op macro-niveau.
Lenski (1966): power of privilege.
Technologische evolutionisme (functionalisme) = er is verband tussen de wijze waarop goederen ect.
Wordt geproduceerd en de mate van ongelijkheid.
De samenleving wordt steeds ingewikkelder, er komen steeds meer werktuigen bij waardoor
productie sneller/ beter wordt. (denk aan jagers-verzamelaars vs industriële samenleving).
Alle samenlevingen worden geordend naar de wijze waarop zij produceren. Wanneer weinig
wordt geproduceerd wordt dit meteen geconsumeerd en blijft dus niks over. Wanneer
productie groter/ meer wordt blijven er dingen over (surplus) deze overige producten
moeten worden verdeeld waardoor ongelijkheid ontstaat. Alles wat over is gaat naar de
machthebbers.
Er het verband tussen bestaansmiddelen (hulpbronnen) en ongelijkheid.
Omkeer trend naar minder ongelijkheid.
Industriële samenleving: waarom niet meer bij industriële samenleving? De belangrijkste hulpbron is
hier menselijk kapitaal. Dus niet meer land. Kennis (machines) speelt een steeds grotere rol,
machthebbers kunnen dit zelf niet meer en moeten anderen hiervoor belonen -> ‘gewone’ mensen
krijgen meer in ruil voor kapitaal waardoor de ongelijkheid afneemt.
Er is een lager marginaal nut voor elite. Mensen komen in protest, er is sprake van democratie
waardoor ongelijkheid.
Lenski stopte na de industriële maar hoe zit het dan nu? Ongelijkheid neemt toe, dit komt
voornamelijk omdat de topinkomens steeds meer zijn gaan verdienen waardoor er meer
ongelijkheid komt.
Minder ongelijkheid?
Om trend vast te stellen: wat is de definitie van ongelijkheid? Inkomensongelijkheid bijvoorbeeld
(McCall & Percheski).
1. Data: gegevens over inkomens – surveys of administratieve data (belastingdienst).
Componenten van inkomen: inkomsten uit arbeid, extra inkomsten, inkomsten uit kapitaal,
uitkeringen, toeslagen ect. Voor OF na de belastingaftrek.
, 2. Analyse eenheid: individu vs huishoudens, standaardiseren: rekening houden met omvang
huishouden.
Definitie Centraal Bureau voor de Statistiek: gestandaardiseerd besteedbaar inkomen =
inkomen dat huishoudens vrij te besteden hebben nadat herverdeling heeft plaatsgevonden
en waarbij correctie voor grootte en samenstelling van het huishouden plaatsvindt.
Mate van ongelijkheid.
1. Samenvattingsmaten: Gini-coefficient (mate van ongelijkheid tussen 0 en 1 waarin 1 heel
ongelijk is en 0 heel gelijk). Theil coefficient: tussen 0 en héél groot getal, deze maat houdt
rekening met de grootte van de populatie.
2. Percentiel ratio’s: Palma-ratio
Lenski stopte na de industriële maar hoe zit het dan nu?
Ongelijkheid neemt toe, dit komt voornamelijk omdat de topinkomens steeds meer zijn gaan
verdienen waardoor er meer inkomensongelijkheid komt. Dit is in principe TEGEN de trend van
Lenski in. Maar waarom is dit?
1. Globalisering: handel en technologie. Veel bedrijven verplaatsen hun productie naar lagere
loonlanden. Hierdoor hebben lage opgeleiden minder kans op een baan, er ontstaat een
kloof waardoor ongelijkheid toeneemt. Liberalisering van financiële markten -> grenzen
vallen weg waardoor geld en kapitaal makkelijker kan stromen, het is makkelijker om geld te
verdienen op de wereldmarkt.
2. Relatie en gezinsvorming: meer gebroken relaties/ gezinnen (kwetsbare eenverdieners),
meer opleidings- (en inkomens) homogamie (mensen trouwen vaak met mensen die van
zelfde komaf komen, hoogopgeleiden met hoogopgeleiden).
Er is ook meer vermogensongelijkheid -> Piketty: Capital in the Twenty-first Century.
Ongelijkheid en Corona.
Ongelijkheid zal (waarschijnlijk) toenemen: door onder andere thuisonderwijs krijgen. Er zijn
verschillen tussen leerlingen en door thuisonderwijs en financiële mogelijkheden zal ongelijkheid
toenemen. Ook op de arbeidsmarkt zal ongelijkheid toenemen, kansen op de arbeidsmarkt (mensen
zonder vaste baan ect). Verschillen zullen worden uitvergroot.
Hoorcollege 2.
Van scheefheid naar mobiliteit.
Scheefheid heeft te maken met sociale ongelijkheid zoals inkomensongelijkheid. Inkomens zijn scheef
verdeeld. Echter bij mobiliteit maakt het niet uit hoeveel rijker Bill Gates is dan de rest, wat
belangrijk is, is hoeveel kansen iemand heeft om net zo rijk te zijn als Bill Gates.
Sociale mobiliteit.
Intragenerationele mobiliteit: zelfde persoon in de loop der tijd. Dit gaat dus om één persoon. Deze
persoon kan van ‘positie’ wisselen in de loop van de tijd. Bijvoorbeeld van krantenjongen naar
miljonair.
Intergenerationele mobiliteit: ouders en kinderen. Tussen generaties dus. Bereiken kinderen een
ander resultaat in de samenleving dan ouders. (dubbeltje wordt nooit een kwartje) -> in sommige
samenlevingen is dit het geval.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller maudErasmusUniversiteitRotterdam. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.72. You're not tied to anything after your purchase.