Samenvatting MPV3: Arts en praktijk
Inleiding
Obesitas (WHO): een chronische ziekte waarbij een zodanige overmatige vetstapeling in het lichaam
bestaat dat dit aanleiding geeft tot gezondheidsrisico’s.
CBS = Centraal Bureau voor de Statistiek. Instantie waar de verzameling, bewerking en publicatie van
de statstieken t.b.v. overheid, wetenschap en bedrijfsleven zijn gecentraliseerd.
Framingham Heart Study: populatie-gebaseerd, observationele cohortstudie die is opgezet door de
United States Public Health Service in 1948 om de risicofactoren en epidemiologie van hart- en
vaatziekten te onderzoeken. Ongeveer 5000 volwassenen uit Farmingham, worden nog steeds
gevolgd. Commentaar: het betreft een gegoede middenklasse.
Prevalentie obesitas
Ter vergelijking:
prevalentie astma 3-4%
populatie, DM 4-5%.
Obesitas dus kampioen!
Verschillende factoren:
Overgewicht (BMI >= 25): meer mannen dan vrouwen
Obesitas (BMI>= 30): meer vrouwen dan mannen
Bij mannen meeste overgewicht tussen 45-65 jaar.
Bij vrouwen meeste overgewicht 65+.
Lager opgeleiden hebben meer overgewicht (relatie met werkniveau lijkt minder belangrijk)
Stedelingen hebben meer overgewicht dan niet-stedelijken (geen heel sterk verband..)
Bevolkingsgroepen:
18-24 jaar: meest bij antillianen, minst bij autochtonen
24-39 jaar: meest bij Turken, minst bij Surinamers
40-45 jaar: meest bij Turken, minst bij autochtonen
55-70 jaar: meest bij Turken, minst bij Surinamers en autochtonen
door cultuurverschillen (soms is dik zijn bijv. een teken van rijkdom)
vaak hebben zij echter ook een lagere SES.
In NL is de prevalentie van overgewicht in vergelijking tot sommige andere landen behoorlijk laag.
Maar voorkomen is beter dan genezen!
1
,Risico’s op obesitas
Het risico op obesitas als jongvolwassene is hetzelfde voor personen die als baby al dan niet obesitas
hadden. Veel baby’s zijn dik, dik van te veel eten wordt je doorgaans pas als je ook vast eten tot je
neemt. Dan worden de voedingsgewoonten van de ouders en later die van het kind zelf belangrijk.
Als een jongvolwassene als kind van 1-2 jaar:
één ouder met obesitas had: RR obesitas = 3
twee ouders met obesitas had: RR obesitas = 14
Etniciteit
Selectie = de gezondste komen naar Nederland, zieken keren vaak terug.
Causaliteit = in Nederland heeft de allochtoon vaak minder kansen door lage opleiding,
taalproblemen, werkeloosheid en deze leiden tot slechtere gezondheid.
Veelvoorkomende ziektebeelden:
- Sikkelcelanemie: Antillianen en Creoolse Surinamers
- Thalassemie: migranten uit middellandse zee gebied
- Diabetes: Hindoestanen
- Hypertensie: negroïde Surinamers
Risicoprofiel opgebouwd uit:
- Genetica (bijv. sikkelcelanemie)
- Leefstijl (bijv. 70% Turkse mannen rookt, 47% Nederlandse mannen)
- Fysieke omgeving (arbeids- en woonomstandigheden): allochtonen werken/wonen onder
minder gunstige omstandigheden
- Sociale omgeving
- Psychosociale stress
- Gebruik van zorg
Contextuele mechanismen: meer algemene verschillen in de situatie waarin allochtonen en
autochtonen leven:
- Migratie: fysieke omstandigheden zijn veranderd + migratie kan bron van stress zijn
- Cultuur & acculturatie. Cultuur van invloed op leefstijk. Acculturatie: culturele verschillen
veranderen naarmate er meer contact is tussen mensen uit verschillende culturen.
- Sociaal-economische positie. Gemiddeld hebben allochtone lagere SES.
- Maatschappelijke context, bijv. discriminatie. Stressor, verkleinen kansen op arbeidsmarkt
etc.
Prevalentie diabetes: allochtonen 3-6x groter dan onder autochtone bevolking.
- Overgang van niet-geïndustrialiseerde samenleving in land van herkomst naar een westers,
geïndustrialiseerd land
- Diabetes komt vaker voor in Marokko en Turkije
- Ongunstige leefstijlfactoren komen relatief vaker voor onder allochtonen (overgewicht,
lichamelijke inactiviteit)
Collectivisme: benadrukken samenhang van mensen en groepen. Vanaf de geboorte zijn individuen
opgenomen in groepen die bescherming bieden in ruil voor loyaliteit.
Individualisme: mensen zijn onafhankelijk van hun groepen. Iedereen zorgt voor zichzelf en zijn/haar
naaste familie. hoort vooral bij de westerse cultuur.
2
, Statistiek
Relatief risico (RR): Re/Rne (e=exposed, ne=not exposed)
RR geeft vaak ongeveer een indicatie van OR
In een tabel wordt soms de log(RR) weergegeven, zodat een RR
van 2 (2x zo grote kans) en 0,5 (2x zo kleine kans) dezelfde
afstand krijgen tot het nulpunt (RR=1).
Odds ratio (OR): ‘schatter’ RR, gaat om relatieve kansen
Attributief risico (AR):
Vb.: 5 obese vrouwen met borstkanker. Hoeveel % had ook borstkanker gehad als ze níét obese
waren? 4. 20% is dus te wijten aan obesitas. AR=20%.
Populatie attributief risico (PAR): hoeveel % van de bevolking heeft een risicofactor en wat is de
sterkte hiervan? Ook wel: etiologische fractie.
Pe= prevalentie exposed
Lijkt dus op AR, maar dan voor de gehele bevolking.
Potentiële innvloedfractie (PIF): met hoeveel % kan de incidentie dalen als een risicofactor met een
bepaalde factor wordt verminderd. (niet iedereen lukt het nog om af te vallen of mensen zijn al in
een te ver stadium mammacarcinoom). is een aanname, geen concrete maat.
Waarin p’e= prevalentie na interventie
Hoge PIF meest winst te behalen
LLH (likelihood of being helped vs harmed): afwegen voor- en nadelen
Bijv. LHH=25. De kans op een gunstig effect is dan 25x groter dan de kans op een
ongunstig effect. NNT = number needed to treat, het aantal patiënten dat behandeld
moet worden om een ongunstige uitkomst (ziekte) te voorkomen. Bijv. NNT=50. 50
mensen gebruiken een middel om één gebeurtenis te voorkomen.
Standaarddeviatie: manier om de variatie in een variabele kort en bondig te beschrijven (bijv. variatie
in leeftijd van de leden van een groep). Dit geeft de mate weer waarin de gevonden waarden
verspreid liggen rond hun gemiddelde: hoe groter de SD, des te verder liggen de waarden uit elkaar.
Grootte SD níét bepaald door de grootte van de steekproef.
Standaardfout: extrapolatie: het schatten van de grenzen waarbinnen een bepaalde maat (vaak het
gemiddelde) zich in werkelijkheid bevindt. De grootte wordt in sterke mate bepaald door de grootte
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller tesjekorver. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.60. You're not tied to anything after your purchase.