, 10.2.1 Kenmerken.........................................................................................................................29
10.2.2 Verklaringen.......................................................................................................................29
10.2.3 Behandelopties..................................................................................................................29
10.3 Andere dwangstoornissen.........................................................................................30
10.3.1 Verklaringen.......................................................................................................................30
10.3.2 Behandelopties..................................................................................................................30
Hoofstuk 11 Trauma- en stressorgerelateerde stoornissen...................................................30
11.1 Stress en aanpassing................................................................................................30
11.2 Aanpassingsstoornissen............................................................................................32
11.2.1 Kenmerken.........................................................................................................................32
11.2.2 Verklaringen.......................................................................................................................32
11.2.3 Behandelopties..................................................................................................................32
11.3 Posttraumatische-stressstoornis................................................................................33
11.3.1 Kenmerken.........................................................................................................................33
11.3.2 Verklaringen.......................................................................................................................34
11.3.3 Behandelopties..................................................................................................................34
Hoofdstuk 18 Stoornissen in het gebruik van alcohol en drugs.............................................35
18.1 Drugs en afhankelijkheid............................................................................................35
18.2 Stoornis in het gebruik van alcohol............................................................................36
18.2.1 Kenmerken.........................................................................................................................36
18.2.2 Verklaringen.......................................................................................................................36
18.2.3 Behandelopties..................................................................................................................36
18.3 Stoornissen in het gebruik van drugs.........................................................................37
18.3.1 Kenmerken.........................................................................................................................37
18.3.2 Verklaringen.......................................................................................................................37
18.3.3 Behandelopties..................................................................................................................37
Hoofdstuk 19 Neurocognitieve stoornissen...........................................................................38
19.1 Neurocognitieve stoornissen: concept en indeling.....................................................38
19.2 Delier......................................................................................................................... 38
19.2.1 Kenmerken.........................................................................................................................38
19.2.2 Verklaringen.......................................................................................................................38
19.2.3 Behandelopties..................................................................................................................38
19.3 Ernstige neurocognitieve stoornissen........................................................................39
19.3.1 Kenmerken.........................................................................................................................39
19.3.2 Verklaring...........................................................................................................................39
, 19.3.3 Behandelopties..................................................................................................................39
Hoofdstuk 20 Persoonlijkheidsstoornissen............................................................................40
20.1 Normale en gestoorde persoonlijkheid.......................................................................40
20.2 Persoonlijkheidsstoornissen: concept en indeling......................................................40
20.2.1 Cluster A: vreemd en excentriek gedrag............................................................................41
20.2.2 Cluster B: dramatische, emotionele of onvoorspelbare gedragingen................................42
20.2.3 Cluster C: angst en vermijding...........................................................................................43
20.2.4 Verklaringen.......................................................................................................................44
20.2.5 Behandelopties..................................................................................................................45
,Hoofdstuk 2 Diagnose
2.1 Classificatie: van symptoom tot syndroom
Elke wetenschap steunt op een classificatie of systematische ordering van de verworven
kennis. Dat komt voort ui de noodzaak om vaststellingen of bevindingen nauwkeurig te
omschrijven en een plaats te geven in het geheel van al bekende verschijnselen of
kenmerken. In de psychiatrie betekent dit vooral het classificeren van stoornissen.
De psychiatrie volgt in haar werkwijze het medische model. Dit geldt ook voor de classificatie
voor stoornissen. Vanwege het ontbreken van een lichamelijke oorzaak kan er echter in de
psychiatrie geen sprake zijn van ziekten. Psychische stoornissen worden daarom geordend
als syndromen. Een syndroom is een groep of samenhangend geheel van symptomen in
puur beschrijvende zin. Dat wil zeggen dat we alleen vaststellen, zonder een verklaring te
geven. Een symptoom betekent een teken van ziekte. In de psychiatrie noemen we iets een
symptoom als het een uiting, signaal of kenmerk van een psychische stoornis of syndroom
is.
De ordening van psychische stoornissen als syndromen berust op een categoriale
classificatie; ze worden onderverdeeld in duidelijk afgebakende klassen of categorieën op
grond van kenmerken die aanwezig moeten zijn om van een stoornis of syndroom te spreken
2.2 Indeling volgens DSM-5 en kritiek
Er was behoefte aan een diagnostisch systeem dat moest beantwoorden aan twee
basisprincipes:
De ordering van psychische stoornissen moet losstaan van mogelijke verklaringen;
theorie neutraal
De indeling moet steunen op heldere en ondubbelzinnige criteria, die bruikbaar zijn in
de diagnostische praktijk en het wetenschappelijk onderzoek.
Naast de DSM, Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, bestaat er nog een
ander systeem, namelijk ICD, International Classification of Diseases.
In DSM-5 zijn drie leidende principes te onderscheiden:
Ontwikkelingsperspectief: naarmate een stoornis vroeger in de levensloop kan
optreden, staat deze meer vooraan. Zowel bij de indeling van de hoofdgroepen als bij
de ordening binnen elke hoofdgroep. Bijvoorbeeld: neurobiologische
ontwikkelingsstoornissen op eerste plaats vanwege vaststelling in kindertijd
Neurocognitieve stoornissen staan achteraan, want deze treden op latere leeftijd op.
Mate van verwantschap: verwantschap in volgorde tussen hoofdgroepen waarbij met
name gelijkenissen tussen symptomen en de aanleg is kwetsbaarheid voor het
ontwikkelen van de stoornis. Bijvoorbeeld de volgorde schizofrenie en andere
psychotische stoornissen, bipolaire stoornissen en depressieve
stemmingsstoornissen.
, Graad van ernst: DSM hanteerde voorheen strakke afbakeningen van categorieën
(alles of niets) om betrouwbaarheid diagnose zo groot mogelijk te maken. Dit ging ten
koste van validiteit en praktische bruikbaarheid. DSM-5 hanteert nu dimensionale
(meer of minder) omschrijvingen te gebruiken, maar nu mogelijk ten koste van
betrouwbaarheid van diagnose. Voor diverse stoornissen zijn aparte criteria van ernst
voorgesteld.
DSM-5 is een classificatiesysteem dat oorspronkelijk bedoeld was om wetenschappelijk
onderzoek en communicatie te vergemakkelijken. Het systeem werd echter ook de basis van
veel richtlijnen en behandelprogramma’s en de bekostiging van de zorg. Critici wijzen er op
dat
De grenzen met normaal gedrag in de DSM te ruim en/of te vaag zijn en te zeer
gericht op wat er mis is: op klachten en stoornissen.
In DSM systeem krijgen de zorgbehoefte, de veerkracht en de context van de
cliënten te weinig gerichte aandacht.
Mensen krijgen ten onrechte een stigmatiserend etiket opgeplakt en komen onnodig
als patiënt in de psychiatrie terecht; psychiatrisering.
Mensen gaan zich naar die etiketten gedragen; selffulfilling prophecy.
DSM te weinig oog voor niet-stoornis gebonden ‘trans diagnostische’ verschijnselen
als een laag zelfbeeld, perfectionisme, verstoorde emotieregulatie of executieve
functies.
2.3 Systematische diagnostiek
Een goede diagnose begint met een nauwkeurige verkenning van iemands functioneren,
zonder deze direct te willen verklaren. Een beschrijvende diagnostiek gaat uit van een
systematische en deskundige beoordeling van de psychische toestand. Bij diagnostisch
onderzoek volgen deskundigen beoordelaars een systematische weg, vaak met behulp van
DSM-5 als een soort beslisboom. Nadat verschillende mogelijkheden tegen elkaar zijn
afgewogen (differentiële diagnose), komt men tot een conclusie (einddiagnose). Het meten
van psychopathologische is een middel en geen doel van wetenschapsbeoefening. In de
psychiatrie zijn drie soorten onderzoeksmethoden: interview, lichamelijk en
psychodiagnostisch onderzoek.
2.3.1 Diagnostisch interview
Een gericht vraaggesprek, een diagnostisch interview, is het belangrijkste middel om de
afwijkende belevingswereld van een cliënt te verkennen. Op basis van cliëntgerichte
communicatie proberen zorgverleners zo veel mogelijk het perspectief van cliënten te
achterhalen, overeenstemming te bereiken over de werkwijze en de regie en
verantwoordelijkheid te delen met cliënten. Hierbij wordt tegemoetgekomen aan twee
kernbehoeftes van cliënten:
, De cognitieve behoefte om te weten wat er aan de hand is en wat eraan gedaan kan
worden. Hierin wordt voldaan door het stellen van een diagnose en het gezamenlijk
opstellen van een behandelplan.
De affectieve behoefte om zich gesteund, gekend en begrepen te voelen. Dit kunnen
zorgverleners realiseren door het stellen van open vragen en erkenning te geven aan
wat de problematiek voor gevolgen heeft voor betrokkenen.
In het diagnostisch vraaggesprek maken we een onderscheid tussen anamnese en
beoordeling van de psychische toestand. De anamnese is het verzamelen van gegevens
over de voorgeschiedenis van cliënten op basis van hum eigen mededelingen hierover. Deze
vorm kan minder betrouwbaar zijn door bijvoorbeeld cognitieve beperkingen of verwardheid.
Daarom wordt dit wel aangevuld door ondervragingen van familie, kennissen of bekende
personen (heteroanamnese).
2.3.2 Lichamelijk en psychodiagnostisch onderzoek
Het belang van lichamelijk onderzoek wordt weleens onderschat door zorgverleners die niet
medisch geschoold zijn. In de hedendaagse psychiatrie reikt het somatisch onderzoek echter
veel verder dan de diagnostiek. We betreden het terrein van de biologische psychiatrie.
Hierbij wordt gebruikgemaakt van steeds meer en ingewikkelder onderzoeksmethoden.
Bij de psychiatrische diagnostiek wordt vaak de informatie uit het interview getoetst en
aangevuld door psychodiagnostisch onderzoek. We bedoelen hier vooral het gebruik van
psychodiagnostische tests, vragenlijsten en beoordelingsschalen.
Zowel het lichamelijk als het psychodiagnostisch onderzoek verschaft gegevens die het
diagnostisch interview volledig maken, maar niet vervangen.
Hoofdstuk 3 Verklaring
We willen een verklaring, eigenlijk een soort verantwoording: hoe komt het dat iemand zich
zo gedraagt? Dit geldt ook voor psychische stoornissen. Met name in het geval van gestoord
gedrag worden verklaringen gebruikt voor doeleinden, zoals:
Om te beslissen of het destreffende gedrag sociaal, moreel of wettelijk is te
verantwoorden
Om het eerdere bestaan (geschiedenis) van dit gedrag te begrijpen of het
toekomstige verloop (prognose) van het gedrag te voorspellen
Om het gedrag te beïnvloeden, zodat het verdwijnt (therapie) of te voorkomen is
(preventie)
,3.1 Wat is de oorzaak
Verklaringen van psychische stoornissen verwijzen steeds naar een bepaald mensbeeld en
hoe dat in diverse theorieën tot uiting komt. Een theorie is een gesystematiseerd geheel van
ideeën die als verklaring gelden voor een groep verschijnselen. Om in dit doolhof van
verklaringen een selectie te maken, kunnen we theorierichtingen op hun sterke en zwakke
kanten beoordelen met de volgende criteria:
Originaliteit: welk nieuw inzicht laat deze theorie toe, vergeleken met de bestaande
visies?
Toetsbaarheid: in hoeverre is deze theorie te toetsen met behulp van systematisch
onderzoek?
Bruikbaarheid: wat heeft deze theorie praktisch te bieden voor de zorg?
Daarbij zal snel blijken dat meestal geen eenvoudig antwoord te geven is op de klassieke
vraag: wat is nu de oorzaak van deze stoornis? Deze vraag verraadt al een bepaalde
zienswijze op het zoeken naar verklaringen:
Lineair-causaal denken: men veronderstelt een rechtstreeks en rechtlijnig (lineair)
verband tussen oorzaak en gevolg (causaal). Bijvoorbeeld biologisch ziektebeeld.
Circulair interactiemodel: het bestudeerde verschijnsel (symptoom) wordt geplaatst
binnen een ruimer geheel (systeem) waarvan de samenstellende delen elkaar
wederzijds beïnvloeden (interactie). Bijvoorbeeld systeemtheorie.
Voor psychische stoornissen geldt geen simpele redenering van oorzaak-gevolg. Het gaat
om een samenspel van verschillende factoren, die elkaar in verschillende fasen beïnvloeden.
Daarbij worden onderscheiden:
Voorbeschikkende factoren: de vraag of het betrokken individu een zekere
kwetsbaarheid bezit om onder bepaalde voorwaarden een psychische stoornis te
ontwikkelen. Bijvoorbeeld lichamelijke aard (erfelijke aanleg, somatische afwijking),
psychische structuur (temperament, persoonlijkheid en ontwikkelgeschiedenis) of
sociale context (leef- en werksituatie, hechting).
Uitlokkende factoren: factoren die onmiddellijk aan het verschijnen van een
psychische stoornis voorafgaan (triggers)
Bestendigende factoren: rekening houden met factoren die aan een stoornis
voorafgaan en niet meer met de daaropvolgende invloeden
Beschermende factoren: zij kunnen belemmerende factoren deels compenseren en
iemand minder kwetsbaar maken voor het ontwikkelen van een stoornis. Bijvoorbeeld
competenties, veerkracht, probleemoplossend vermogen, veilige hechting, steunend
netwerk en het aanhangen van een religie.
, 3.2 Biologische verklaringen
De samenhang tussen lichaam en geest – soma en psyche – boeit wetenschappers al
eeuwenlang. Dat lichamelijke aandoeningen psychische veranderingen teweeg kunnen
brengen, heeft in de 19e eeuw zelfs geleid tot de stelling geestesziekten zijn hersenziekten.
De moderne biologische psychiatrie schenkt vooral aandacht aan afwijkingen in structuur of
functioneren van het lichaam.
3.2.1 Hersenen en gedrag
Het menselijk functioneren wordt gestuurd vanuit verschillende niveaus van het centrale
zenuwstelsel, van de ruggengraat tot de hersenschors. De lagere niveaus van de hersenen
zijn bijvoorbeeld sterker betrokken bij emoties, de hogere bij cognitieve taken. Op het
hoogste niveau, in de hersenschors of cortex, controleert de linkerhersenhelft vooral de
rechterkant van het lichaam en de rechterhersenhelft de linkerkant. Als zo’n hersengebied
niet meer functioneert, kan de daar gelokaliseerde functie ook wegvallen. Bij een
neurocognitieve stoornis is een hersendisfunctie aantoonbaar of aannemelijk, maar meestal
spelen ook andere somatische, psychologische of sociale factoren een rol.
3.2.2 Erfelijkheid
Bij psychische stoornissen hoort men vaak; het zit in de familie. Om hierop zicht te krijgen
worden verschillende soorten onderzoek gedaan:
Familiestudies: het bestuderen van het voorkomen van psychische stoornissen bij
directe bloedverwanten van cliënten met een specifieke diagnose.
Tweelingstudies: onderzoek in welke mate beide leden van tweeling dezelfde stoornis
ontwikkeling, ook wel concordantie.
Adoptiestudies: men zoekt naar tweelingen die niet meer bij hun biologische ouders,
maar in een ander gezin zijn opgevoed.
Aanwijzingen voor een belangrijke graad van erfelijkheid of genetische kwetsbaarheid zijn
onder andere verkregen bij autismespectrumstoornis, schizofrenie, ernstige depressies en
alcoholisme. Maar zelfs als een erfelijke aanleg aantoonbaar is, wordt het ontstaan van een
psychische stoornis nog steeds medebepaald door omgevingsfactoren.
3.2.3 Neurotransmitters
Ons lichamelijk en psychisch functioneren wordt geregeld door het centrale zenuwstelsel
(hersenen en ruggenmerg). Door een ingewikkeld netwerk van schakelingen tussen
zenuwcellen (neuronen) wordt informatie tussen hersendelen onderling en van/naar de
verschillende organen doorgegeven. Elk neuron bestaat uit een cellichaam en verschillende
uitlopers, die verbinding maken met andere zenuwcellen. Op deze manier worden signalen
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller socialworkhro. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.82. You're not tied to anything after your purchase.