samenvatting sociale cognitie groepsprocessen 2e jr bachelor psychologie
Written for
Universiteit van Amsterdam (UvA)
Psychologie
Sociale Cognitie
All documents for this subject (1)
Seller
Follow
sjorsvd
Reviews received
Content preview
Samenvatting Sociale Cognitie &
Groepsprocessen 2e jr bachelor
psychologie
geschreven door:
sjorsvd
De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Samenvattingen
Op Stuvia vind je het grootste aanbod aan samenvattingen en collegeaantekeningen. De
documenten zijn geschreven door jouw medestudenten, specifiek voor jouw opleiding!
www.stuvia.com
Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
, Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Samenvattingen
Sociale cognitie en groepsprocessen 2011-2012 Samenvatting boeken & artikels
Deel I: Sociale cognitie
Hoofdstuk 1: Sociale cognitie, een inleiding
1. Sociale cognitie: Uitgangspunten
Bij het lezen of luisteren wordt geen exacte kopie van de objectieve stimulus (het verhaal) gemaakt
in het geheugen. Mensen zijn actieve waarnemers die informatie bewerken en verwerken, waardoor
een cognitieve representatie (mentaal beeld) ontstaat. Deze representatie wordt onderdeel van
onze kennis. Informatieverwerking is dus een wisselwerking tussen waarnemer en omgeving.
2. De sociale cognitieve benadering
Sociale cognitie wil de cognitieve basis van sociaalpsychologische fenomenen onderzoeken en
proberen te begrijpen. Vonk stelde dat deze benadering vertrekt vanuit de aanname dat mensen
actief betekenis geven aan hun omgeving en dit ook hun gedrag beïnvloed.
Bij de aanname van het individu als actieve waarnemer spelen twee processen: (1) Informatie uit de
objectieve stimulus wordt geselecteerd, waardoor we minder waarnemen dat er aanwezig is. Het is
ook bekend dat de stimulusomgeving meer informatie bevat dan mensen kunnen verwerken. (2) We
voegen informatie toe vanuit onze eigen kennis.
Deze processen worden gestuurd door kennis, verwachtingen en doelstellingen. De kennis is het
langetermijngeheugen is georganiseerd in schema’s. Bij waarneming wordt het relevante schema
geactiveerd en wordt de nieuwe informatie bekeken aan de hand van dit (oude) schema. Dit is een
dynamisch proces, waarbij ook het schema wordt aangevuld of aangepast door de nieuwe
informatie. Schema’s richten dus onze aandacht, door te bepalen welke delen van de informatie wel
en niet worden doorgelaten. Schema’s hebben ook een aanvulfunctie, waardoor we de informatie in
een context kunnen plaatsen en niet overal uitleg bij nodig hebben.
De tweede aanname is dat cognities ook het gedrag bepalen. De manier waarop mensen reageren op
dezelfde informatie kan zeer verschillend zijn. De objectieve stimulus is dus niet de aanleiding van
het gedrag, maar de verschillen in cognities zetten hier toe aan.
Sociale cognitie staat haaks op behaviorisme, die uitging van vaste SR-ketens centraal stelt. Wat er
tussen de stimulus en de respons gebeurde, de niet-observeerbare mentale processen (black box
genoemd), kon volgens behavioristen nooit betrouwbaar gemeten worden. Sociale cognitie houdt
zich juist bezig met deze niet-observeerbare mentale processen, juist om te zien hoe deze het gedrag
beïnvloeden. In de jaren 70 werd sociale cognitie een volwaardig domein binnen de sociale
psychologie, hiervoor was er echter al wel interesse voor de cognitieve aspecten. Lewin (1951) stelde
als een van de belangrijkste uitgangspunten van sociale psychologie dat sociaal gedrag beter
begrepen kan worden vanuit perceptie van de omgeving dan vanuit een objectieve beschrijving van
die omgeving. Ook hier is er sprake van mentale representatie. Als aanzet voor sociale cognitie waren
er ook de cognitieve dissonantie theorie (Festinger), de informatie integratie theorie (Anderson) en
de attributietheorie (Heider). Sociale cognitie is een apart domein geworden doordat het belang van
cognitie steeds groter werd en daarom specialisatie nodig was. Bovendien was de opkomst van
sociale cognitie verbonden met de opkomst van de (psychologische) functieleer die zich geheel richt
op informatieverwerking en cognitieve processen en hier de structuur van probeert te achterhalen.
Hieruit is o.a. het begrip schema’s ontstaan, om die structuren aan te duiden. De functieleer bood
ook nieuwe onderzoeksmethoden (o.a. met computers) die waardevol waren voor de sociale
cognitie.
Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
, Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Samenvattingen
Sociale cognitie en groepsprocessen 2011-2012 Samenvatting boeken & artikels
3. Schemabegrip
Cognitief psychologen gaan er van uit dat schema’s een netwerk vormen die associatief verbonden
zijn. Deze verbindingen kunnen wisselen in sterkte. Bovendien kunnen concepten die tot een schema
behoren ook een affectieve associatie hebben. Schema’s gaan uit van top down of theory driven
processing, waarbij a priori kennis onze perceptie mede bepaald. Ook als we aan bottom up of data
driven processing doen (op basis van ruwe feiten kennis bekomen) kleuren schema’s in zekere mate
het proces door verwachtingen. Doordat we aan alles een persoonlijke betekenis hechten, verliezen
we het contact met de objectieve stimulus (Kant’s Ding an Sich of de Lacaniaanse betekenisketting).
Organisatie is een belangrijk onderdeel van schema’s. Er is echter geen sprake van lineaire
verbindingen. De Groot deed onderzoek naar het memoriseren van schaakopstellingen bij
grootmeesters en novices. Novices deden het een stuk slechter dan grootmeesters, maar als de
opstellingen willekeurig en betekenisloos waren deden beide het even slecht.
3.1 Kenmerken van schema’s
Scripts zijn schema’s met een zeer sterke organisatie over gebeurtenissen. Typisch aan scripts is de
aanwezigheid van een sequentie van acties. Andere schema’s zijn losser en variabeler. Schema’s
hebben een bepaalde inhoud: kenmerken van een domein en voorbeelden (exemplaren). Uit de
meest schemarelevante kenmerken abstraheert men een prototype (onrealistisch exemplaar).
Schema’s hebben fuzzy boundaries (vage grenzen), waardoor een exemplaar tot meerdere schema’s
kan behoren. Schema’s zijn in verschillende mate toegankelijk. Hier speelt:
Frequency principe: Hoe vaker een schema wordt opgeroepen/gehanteerd, hoe makkelijker
het is de toekomst toegankelijk is.
Recency principe: Recent toegepaste schema’s zijn gedurende korte tijd toegankelijker
3.2 Schema’s hebben effecten op informatieverwerking
a. Impact op encodeerfase van informatieverwerking
De encodeerfase is de initiële fase van het informatieverwerkingsproces, waarbij categorisatie
en spontane identificatie optreedt in de eerste ms na waarneming.
Duidelijk zichtbare kenmerken zorgen dat een schema eerder wordt opgeroepen (man/vrouw,
etniciteit), dit is de categorisatie. Om deze automatische (online) categorisatie te meten
ontwikkelden sociaalpsychologen de wie-zegt-wat methode. Hierbij bekijkt een proefpersoon
een groepsdiscussie van zes doelpersonen waarna de proefpersoon moet zeggen welke
doelpersoon welke uitspraak deed. Door analyse van de antwoorden kan worden gezien wat
voor categorisaties iemand hanteert. Er wordt gekeken naar intercategorie fouten (bijv. een
vrouw noemen terwijl het een man was) en intracategorie fouten (juiste categorie, bijv. een
man, maar verkeerde individu). Uit ophaling van de informatie uit het geheugen achteraf
kunnen we zien hoe de proefpersoon tijdens de taak heeft gecategoriseerd.
Frable en Bem gebruikten deze methode om een vragenlijst naar sekseroloriëntatie (mate
waarin men mannelijke/vrouwelijke rollen vervuld) te valideren. Er zijn vier types
sekseroloriëntatie: mannelijk, vrouwelijk, androgyn (hoog op man & vrouw) en
ongedifferentieerd (laag op man&vrouw). Uit het onderzoek met die wie-zegt-wat methode
bleek dat alleen seksegetypeerden (mannelijk of vrouwelijk) geneigd zijn seksecategorie te
hanteren.
Spontane identificatie is een rudimentaire vorm van betekenisverlening. Deze leiden tot een
vlugge evaluatie van abstracte trekken en informatie waarbij een corresponderend affect
wordt opgeroepen. Om te meten of het toeschrijven van een trek spontaan gebeurd, kan men
kijken naar reactietijden. Wanneer bij de vraag of een trek al dan niet aanwezig is het
antwoord binnen een seconde volgt is er sprake van spontane identificatie, dus online
oordeelsvorming. Wanneer het antwoorden langer duurt wordt de informatie achteraf de
informatie heroverwogen en spreekt men van memory based oordeelsvorming.
Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
, Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Samenvattingen
Sociale cognitie en groepsprocessen 2011-2012 Samenvatting boeken & artikels
Het onderscheid tussen spontane en overwogen informatieverwerking is aanwezig in veel
beslissingsmodellen, de duale proces modellen, die stellen dat achter de twee processen een
andere dynamiek schuilt. Van Overwalle et al. toonden aan dat deze processen op
verschillende locaties in de hersenen plaatsvinden. Automatische processen vinden plaats in
de Temporeel-Partiële Junctie (TPJ) en overwegingen vinden plaats in de Mediaal Prefrontale
Cortex (MPC).
b. Effect op elaboratie van informatie
Schema’s maken cognitieve hulpbronnen vrij, omdat bepaalde informatie niet hoeft te worden
verwerkt zolang het niet afwijkt van het schema. Macrae, Milne en Bodenhausen toonde de
voordelige effecten hiervan aan. Zij vroegen proefpersonen een impressie te vormen van een
doelpersoon op basis van een aantal trekken. In de controleconditie kreeg de doelpersoon een
naam, in de schemaconditie werd verteld dat de doelpersoon een skinhead was. De
proefpersonen moesten vervolgens de doel persoon beoordelen op vijf schemaconsistente en
vijf –inconsistente en ondertussen luisteren naar een band over Indonesië. De kennis over
Indonesië werd achteraf bevraagd op een MC test. In de schemaconditie presteerde men beter
op alle taken, wat aantoont dat cognitieve hulpbronnen werden vrijgemaakt door het schema
(skinhead) en voor de secundaire taak konden worden gebruikt.
Ook attributies zijn vormen van elaboratie. Als een gebeurtenis afwijkt van het schema, willen
we de oorzaak weten. Sadikides en Anderson rapporteerde dat men vooral zoekt naar
oorzaken die het schema in stand houden, oftewel attributieconsistente aanvullingen.
c. Effect op herkenning en herinnering van informatie
Schemaconsistente informatie wordt beter onthouden (voor herkenning) omdat hier meer
aandacht aan wordt besteed. Bovendien wordt informatie verankerd in een schema door
encoderen en worden associatieve verbindingen gemaakt door elaboratie. Schema’s
bevorderen echter ook de herinnering van inconsistente informatie, het superior recall effect,
doordat dit het meeste de aandacht trekt en dus beter wordt onthouden. Dit effect is groter
bij een goed ontwikkeld schema en afhankelijk van de motivatie en capaciteit om informatie te
verwerken. Mensen met een hoge need for cognition verwerken graag en reflecteren graag
over inconsistente informatie, terwijl mensen met hoge need for certainty dit vervelend
vinden.
De betere herinnering van schemagerelateerde informatie is een encoding effect, dus
beïnvloed de aandachtbesteding en verwerking en zo het geheugen. Schema’s vullen echter
ook achteraf gaten in het geheugen op, het retrieval-effect. Dit laatste werkt beter bij
schemaconsistente informatie.
d. Effect op beoordeling
Schema’s kunnen ook na de encodingfase de beoordeling veranderen, waarbij geheugen
(negatieve feiten) en beoordeling (negatief oordeel) consistent zijn. Carlston primeerde in een
experiment in twee condities verschillende concepten, waarna een tekst moest worden
gelezen over een student die antwoorden doorgaf bij een examen. Participanten geprimeerd
op ‘behulpzaam’ vonden de student oneerlijk en participanten geprimeerd op ‘oneerlijk’
vonden de student behulpzaam. Men was niet in staat aan te geven hoe men tot dit oordeel
was gekomen. Dit is een direct effect van schema’s op oordeel, maar de effecten kunnen ook
indirect zijn. Een doelpersoon kan bijvoorbeeld gepercipieerd worden volgens een stereotype
en zo een negatief affect oproepen. Schema’s zijn dus ook prescriptief: afwijkingen van een
schema leidt tot negatief oordeel.
Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller sjorsvd. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.89. You're not tied to anything after your purchase.