Dit is een samenvatting van het vak IFE 2 (international finance & economics 2), dit vak behoort tot het 2e jaar van de opleiding finance & control (bedrijfseconomie). In deze samenvatting vind je alle stof die nodig is voor je tentamen, namelijk de stof uit de boeken en de stof uit de hoor en werk...
IFE – International Finance and Economics - Samenvatting
- De stof voor deze samenvatting komt grotendeels uit de colleges van IFE.
- Voor deze samenvatting zijn de volgende boeken gebruikt:
o Money, banking and financial markets
o Algemene economie en bedrijfsomgeving
- Op het einde vind je een aantal oefenvragen met de goede antwoorden.
Hoofdstuk 1 t/m 5 understanding risk
Begrippen
Price Bond= Koers van een obligatie
F= final payment
Face value= nominale waarde
Asked yield= geëist rendement
Coupon payment rentebedrag = jaarlijks te ontvangen
PV present value= NCW netto contante waarde
Yield= rendement
Risk free return= is het rendement dat een beleger loopt op een risicoloze belegging
bijvoorbeeld op een kortlopende Nederlandse staatsobligatie.
Risk averse investor= risicomijdende investeerder. Die een hoge expected value wil en een
lage standaarddeviatie.
Standaarddeviatie= Hoe lager hoe minder risico.
Payoff= De waarde die je na de investering terug zou kunnen krijgen.
Likelihood= een ander woord voor probability. Betalingen die meer kans hebben om betaald
te worden hebben meer waarde.
Mean= een ander wordt voor expected value.
Compound interest= interest op interest.
Future value= Dit is de waarde op een toekomstige datum, van een investering die vandaag
gemaakt is.
Present value= De waarde vandaag van een betaling die beloofd is in de toekomst.
Financieel systeem bestaat uit 6 onderdelen
1. Money - Geld
a. Om mee te betalen en welvaart te creëren.
b. Ruilmiddel, oppotmiddel en rekeneenheid.
2. Financial instruments - Vermogenstitels
a. Om geld te vervoeren van spaarders naar investeerders en het vervoeren van
het risico naar degene die het het beste kunnen bewaren.
b. Aandelen, obligaties, leningen, verzekeringen, derivaten (opties,
termijncontracten).
3. Financial markets
a. Zijn er voor het kopen en verkopen van financiële instrumenten.
b. Geldmarkt, de valutamarkt, de kapitaalmarkt (markt voor eigen vermogen,
markt voor vreemd vermogen).
4. Financiële instituties
a. Die geven verbinding naar de financiële markten, verzamelen informaties en
geven service.
b. Banken, verzekeraars, pensioenfondsen, participatiemaatschappijen.
, 5. Regulatory agencies
a. Die geven overzicht voor de financiële sector.
b. AFM (autoriteit financiële markten)
6. Central Banks
a. Die houden de financiële instituties in de gaten en houden de economie
stabiel.
b. Europese centrale bank, Federal reserve bank (FED) in de VS.
5 principes van money banking
1. Time has value. (hst 4)
a. Time affects the value of financial instruments.
b. Interest is paid to compensate the lenders for the time the borrowers have
their money.
Nominal interest rate = real interest rate + expected inflation.
Voorbeeld opgave àde onderstaande opgave kan op het tentamen komen.
Price bond = PV of future payments
Netto contante waarde berekenen à
What is the price of a 5-year bond, with a face-value of €1000, a coupon payment of 4% of
face value an asked yield of 6%?
(Het geëist rendement is hoger dan de coupon rendement waardoor de price bond lager is
dan het begin bedrag)
(Als de couponrente hoger is dan de coupon rendement dan is de price bond automatisch
hoger dan de nominale waarde).
Price bond = PV coupon payments + PV face value:
Price Bond= Koers van een obligatie
F= final payment
Face value= nominale waarde
Asked yield= geëist rendement
Coupon payment rentebedrag = jaarlijks te ontvangen
PV present value= NCW netto contante waarde
, 2. Risk requires compensation.
a. In a world of uncertainty, individuals will accept risk only if they are
compensated.
b. The higher the risk the bigger the payment. Long-term bonds are more
sensitive to interest-rate and have a higher reward.
- (Hoe hoger het risico hoe hoger the expected return)
- Hoe hoger het risico op een vermogenstitel, hoe hoger het rendement dat de markt
eist.
Er wordt onderscheidt gemaakt tussen risk free return en risk premium.
- Kortlopende obligaties: Op een bedrijfsobligatie is het geëist rendement hoger, omdat
het niet zeker is of het bedrijf aan zijn rente en aflossingsverplichtingen kan voldoen.
- Langlopende obligaties: veranderen sterk van koers als de marktrente verandert
(renterisico).
o Langlopende obligaties hebben een hoger renterisico dan kortlopende
obligaties.
o Daarom is geëist rendement om een langlopende obligatie ook hoger dan op
een kortlopende obligatie.
3. Information is the basis for decisions
a. The more important the decision, the more information we gather.
b. Collection and processing of information is the foundation of the financial
system.
4. Markets determine prices and allocate resources.
a. Markets are the core of the economic system. (Gewoon door vraag en
aanbod)
b. Markets channel resources and minimize the cost of gathering information
and making transactions.
5. Stability improves welfare
a. A stable economy reduces risk and improves everyone’s welfare.
b. A stable economy grows faster than an unstable one.
c. One of the main roles of central banks is stabilizing the economy.
Geld heeft 3 functies
- Means of payment/ Betaalmiddel
o Kopen van goederen
- Unit of account/ rekeneenheid
o Overzetten van koopkracht naar de toekomst.
- Store of value/ bewaren van waarde
,2 normale metingen voor geld
M1= de meest liquide activa, de snelste activa die kan worden omgezet in een vorm van
betaling.
M2= Dit is breder en bevat ook activa dat niet kan worden omgezet in een vorm van geld.
Fiananciële instrumenten
3 functies:
- Acts as Stores of value (like money):
o Door te beleggen in beleggen in aandelen wordt geld opgepot en bewaard om
in de toekomst koopkracht te kunnen uitoefenen. Denk bv aan beleggen tbv
je pensioen.
- The transfer of risk:
o mbv verzekeringen of derivaten worden risico’s van de ene partij
overgedragen naar de ander partij.
- Als belonging/A means of payment:
o Met name directeuren van beursgenoteerde bedrijven ontvangen een deel
van hun beloning in de vorm van aandelen.
2 types financiele instrumenten
- Underlying instruments- Om spaargeld terecht te laten komen bij marktpartijen die
willen investeren.
o Aandelen (eigen vermogen)
o Obligaties (vreemd vermogen)
- Derivative instruments
o Futures
o options.
Defining risk
Risk is a measure of uncertainty about the future payoff to an investment, assessed over
some time horizon and relative to a benchmark.
1. Risico wordt gemeten met de standaarddeviatie van de verwachte waarde van een
belegging.
2. De standaarddeviatie is de wortel uit de variantie.
3. De variantie is de gekwadrateerde afwijking tov de verwachte waarde (spreiding tov
de verwachte waarde)
4. Risico’s op korte termijn zijn lager dan op lange termijn.
5. Refers to an investment.
6. Risico is hoger of lager dan iets anders (de benchmark).
a. Het risico op ene Nederlandse staatsobligatie is lager dan het risico op een
Italiaanse staatsobligatie (omdat de Nederlandse overheidsfinancien veel
gezonder zijn dan die van Italie (Nederlandse staatschuld is relatief veel lager/
de Nederlandse economie is veel robuuster dan de Italiaanse).
Het risico op een staatsobligatie is lager dan op een bedrijfsobligatie.
Measuring Risk
Possibilities: Het aantal kansen.
, Probability: De kans dat een situatie zich voordoet. Altijd uitgedrukt in een getal van 0 tot 1.
Als het getal dichter bij nul ligt is de kans dat het voorkomt kleiner. Bij een uitkomst van één
gaat het sowieso gebeuren.
Expected value: verwachte waarde gegeven alle mogelijke uitkomsten en de kansen op die
uitkomsten.
Possibilities, probabillities, and expected value.
Expected value= sum of (0,5x700 + 0,5x1400= 1050.)
Deze 2 investeringen hebben dezelfde expected value.
Welke investering heeft nu de voorkeur? Case 1.
Kwa payof zijn ze hetzelfde maar kwa risico niet. Er is een kans dat je in case 2 maar $100
overhoudt terwijl je ¢1000 investeert. De spreiding is veel groter bij case 2 wat betekend dat
het risico ook groter is.
Variance and standard deviation
Spreiding berekenen en het risico bepalen
- Variance= Variantie
o Expected value= Verwachte waarde
- Standard deviation.
T= Dit hierboven moet je kunnen berekenen!!!!
Voorbeeld 1:
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller financecontrol. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.41. You're not tied to anything after your purchase.