Samenvatting, alles wat je nodig hebt om het GRC tentamen van blok 1, jaar 1 van de opleiding
F&C/Accountancy te behalen. (Avans)
De hoofdstukken 1,2,4,5,6 van het boek Hoofdlijnen Nederlands Recht.
Met deze samenvatting een 8,6 behaald.
Hoofdstuk 1
Functies van het recht:
1. De normatieve functie.
2. De additionele functie.
3. De geschil oplossende functie
4. De instrumentele functie.
Rechtsbronnen:
1. De wet.
2. Het verdrag.
3. Jurisprudentie.
4. De gewoonte.
Privaatrecht civiele recht burgerlijkrecht.
Regels ten aanzien van de verhouding tussen burgers
Het privaat recht bevat:
1. Personen en familierecht.
2. Vermogensrecht.
3. Ondernemingsrecht.
4. Burgerlijk proces recht.
Vermogensrecht.
Hieronder vallen alle op geld waardeerbare handelingen tussen burgers onderling waaraan
juridische gevolgen verbonden zijn.
Grondwet.
In de grondwet staan de basisregels van onze democratische rechtsstaat. Handelen in strijd met
de grondwet is slechts in uitzonderlijke gevallen toegestaan. Vanuit dit oogpunt is het dus een
heel belangrijke wet, ondanks dat het om basisregels gaat.
Publiekrecht.
Geeft regels ten aanzien van de verhouding tussen burgers en de overheid.
Staatsrecht.
Regelt ruwweg gesproken de wijze waarop het Nederlandse staatsbestel wordt vorm gegeven en
de invloed die de burgers daarop kunnen uitoefenen.
Bestuursrecht.
Heeft betrekking op de mogelijkheden die de overheid heeft om regulerend op te treden ten
aanzien van de maatschappij.
,Wanneer je een koopovereenkomst sluit met de gemeente valt dit evengoed onder het
privaatrecht. De gemeente handelt hier niet specifiek als overheid.
Wetgever op centraal niveau.
Dit is met name de nationale wetgever, die bestaat uit de regering en staten generaal (1 ste en 2e
kamer)
Wetgever op decentraal niveau.
Dit treffen we aan op provinciaal en gemeentelijk niveau. Door hen uitgevaardigde regels dragen
niet de naam ‘wet’ maar ‘verordening’.
Op provinciaal niveau zijn provinciale staten bevoegd en op gemeentelijk niveau is de gemeente
raad bevoegd.
Rangorde regelgeving.
1. Hogere regels gaan boven lagere regels.
2. Bijzondere regels gaan boven algemene regels.
3. Jongere regels gaan boven oudere regels.
Wet in formele zin.
Een wet die tot stand is gekomen door regering en staten generaal.
Wet in materiële zin.
Iedere regelgeving van een wetgever die geschreven is voor een onbepaald aantal mensen en
dus niet bij naam genoemde personen.
Een wet in formele zin is meestal een wit in materiële zin, maar soms toch niet. Er zijn ook
wetten die het beide niet zijn, zoals vergunningen.
Verdrag.
Een verdrag is een afspraak, een overeenkomst, gesloten door 2 of meer staten. Een verdrag
tussen 2 landen heet een bilateraal verdrag. Zijn er meer dan 2 staten betrokken heet het een
multilateraal verdrag.
Jurisprudentie betekent rechtspraak.
Interpretatiemethoden:
1. De grammaticale interpretatiemethode, bij de uitleg van een woord knoop de rechter
aan bij de betekenis die het heeft in het alledaagse leven.
2. De wetshistorische interpretatiemethode, de rechter beroept zich op een passage uit
de parlementaire geschiedenis van de betreffende wet.
3. De anticiperende interpretatiemethode, bij het formuleren van regels baseert de
rechter zich op toekomstig recht (bijna-recht).
4. Systematische interpretatiemethode, wetsartikelen staan nooit op zichzelf. Als de
rechter hiervan gebruik maakt, legt hij een woord of een zinsnede uit een wettelijke
bepaling uit aan de hand van de regeling waarvan die bepaling onderdeel uitmaakt.
5. De teologische interpretatiemethode, een wet of wettelijke bepaling wordt altijd met
een doel uitgevaardigd. Bij deze methode doet de rechter een beroep op de bedoeling die
de wetgever met de regeling heeft gehad.
6. Overige interpretatiemethode, rechters kunnen bij hun uitleg van onduidelijke
bewoording in een wet verwijzen naar eerdere uitspraken van rechters waarin de
onduidelijkheden al zijn uitgelegd precedenten interpretatiemethode. Een
onduidelijke bewoording in een wettelijke regeling kan worden ingevuld met een beroep
op redelijkheid en billijkheid.
, Redeneerwijzen.
Een redeneerwijzen is een bepaalde manier van denken om tot een bepaalde uitspraak te
komen.
1. A-contrario redenering, hier gaat de rechter er vanuit dat een bepaalde rechtsregel
niet van toepassing is omdat die regel uitsluitend geschreven is voor de gevallen die
uitdrukkelijk in die regel worden genoemd.
2. naar analogie, de rechter stelt zich op het standpunt dat een bepaalde kwestie (niet
wettelijk geregeld) zoveel lijkt op een kwestie waarin de wet wel voorziet, dat die laatste
regel ook van toepassing wordt verklaar op de niet-geregelde kwestie.
Gewoonte.
1. er moet sprake zijn van een vaste gedragslijn.
2. De betrokkenen moeten het als hun rechtsplicht beschouwen overeenkomstig die regel
te handelen (zij achten zich moreel verplicht de regel te volgen).
Is aan bovenstaande voorwaarde voldaan is er sprake van gewoonterecht.
Materieel recht: de rechten en plichten die men heeft, de regels (inhoudelijk recht).
Formeel recht: het geeft aan waar en hoe men moet procederen en welke rechten men daarbij
heeft (procesrecht).
Dwingend recht: recht waarvan de burgers niet mogen afwijken.
Aanvullend recht: van dit recht kun je altijd afwijken. De enige voorwaarde is dat beide partijen
met deze afwijking akkoord zijn.
Dit is tot stand gebracht omdat partijen, als zij een overeenkomst sluiten, meestal slechts enkele
concrete dingen afspreken. De wet nu vult aan wat partijen niet hebben afgesproken.
Objectief recht het geldende recht.
Het geheel van regels dat uit alle rechtsbronnen voortvloeit.
Subjectief recht.
Een recht dat een individu in concreto bezit.
Natuurlijke personen en rechtspersonen kunnen subjectieve rechten bezitten. Natuurlijke
personen en rechtspersonen samen zijn rechtssubjecten, omdat zij beide drager kunnen zijn
van rechten en plichten.
In Nederland is er sprake van een scheiding van machten trias politica.
1. De wetgevende macht
2. De rechtsprekende macht.
3. De uitvoerende macht.
Deze scheiding is er om machtsmisbruik tegen te gaan.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller zothielens. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.36. You're not tied to anything after your purchase.