Inhoudsopgave - Hoorcollege (Judgement & Decision Making) Artikelen:
Lecture 2 3
Artikel 1: Tversky, A and Kahneman, D. (1981). The framing of decisions and the psychology of
choice, Science, 211, 453-458. 3
Lecture 3 5
Artikel 1: Thaler, R. (1999). Mental accounting matters. Journal of Behavioral Decision Making,
12, 183-206. 5
Lecture 4 10
Artikel 1: Kahneman, D. (2003). Maps of Bounded Rationality: Psychology for Behavioral
Economics. American Economic Review, 93, 1449-1475. (only until “VI. Prototype Heuristics” – p.
1464 to the end does not belong to the study material). 10
Artikel 2: Tversky, A., & Kahneman, D. (1974). Judgment under uncertainty: Heuristics and
biases. Science, 185, 1124-1131. 13
Lecture 5 17
Artikel 1: Klein, J. G. (2005). Five pitfalls in decisions about diagnosis and prescribing. British
Medical Journal, 330, 781-783. 17
Lecture 6 19
Artikel 1: Kahneman, D., Knetsch, J.L., & Thaler, R.H. (1986). Fairness and the assumption of
Economics. Journal of Business, 59, S285-S300. 19
Lecture 7 21
Artikel 1: Loewenstein G. (2005). Hot-cold empathy gaps and medical decision-making. Health
Psychology, 24 (Suppl.4), S49-S56. 21
Artikel 2: Ditto, P. H., Pizarro, D. A., Epstein, E. B., Jacobson, J. A., & MacDonald, T. K. (2006).
Visceral influences on risk taking behavior. Journal of Behavioral Decision Making, 19, 99-113. 24
Lecture 8 27
Artikel 1: Mellers, B.A., Stone, E., Murray, T., Minster, A., Rohrbaugh, N., Bishop, M., Chen, E.,
Baker, J., Hou, Y., Horowitz, M., Ungar, L., & Tetlock., P.E. (2015). Identifying and Cultivating
“Superforecasters” as a Method of Improving Probabilistic Predictions. Perspectives in
Psychological Science, 10, 267-281. 27
Artikel 2: Schoemaker, P.J.H. and Tetlock, P.E. (2017). Superforecasting: How to upgrade your
company’s judgment. Harvard Business Review, 94, 73-78. 31
Artikel 3: Tetlock, P.E., Mellers, B.A., & Scoblic, J.P. (2017). Bringing probability judgments into
policy debates via forecasting tournaments. Science, 355, 481-483. 33
Werkgroep 4 35
Linear thinking in a nonlinear world. De Langhe, B., Puntoni, S. & Larrick, R. (2017). L Harvard
Business Review, 95, 130-139. 35
Lecture 9 38
Artikel 1: Epley, N. and Gilovich, T. (2016). The mechanics of motivated reasoning. Journal of
Economic Perspectives, 30, 133-140. 38
, Artikel 2: Lewandowsky, S. & Oberauer, K. (2016). Motivated Rejection of Science. Current
Directions in Psychological Science, 25, 217-222. 40
Lecture 10 42
Artikel 1: Chance, Z., Norton, M.I., Gino, F. & Ariely, D. (2011). Temporal View of the Costs and
Benefits of Self-Deception. Proceedings of the National Academy of Sciences, 108, 15655-15659.
42
Artikel 2: Shalvi, S., Gino, F., Barkan, R., & Ayal, S. (2015). Self-serving justifications: Doing wrong
and feeling moral. Current Directions in Psychological Science, 24, 125-130. 44
Lecture 11 47
Artikel 1: Raghubir, P. and Srivastava, J. (2009). The denomination effect. Journal of Consumer
Research, 36, 701-713. 47
Artikel 2: Zenkic, J., Millet, K., & Mead, N. (2020). The effect of coins on spending. Technical
Report Thinking Forward Initiative. 50
Lecture 12 53
Artikel 1: Ariely, D. (2009). The end of rational economics. Harvard Business Review, 87, 78–84.
53
Extra 56
Mazar, N. and Ariely, D. (2006). Dishonesty in everyday life and its policy implications. Journal of
Public Policy & Marketing, 25, 117-126. 56
,Lecture 2
Artikel 1: Tversky, A and Kahneman, D. (1981). The framing of decisions and the psychology of
choice, Science, 211, 453-458.
Dit artikel beschrijft problemen rondom het nemen van beslissingen, waarbij mensen systematisch
de vereisten van consistentie en samenhangen schenden. Vervolgens gaan ze deze schendingen
traceren tot de psychologische principes die ervoor zorgen dat mensen deze beslissingen nemen.
Beslissingsprobleem (‘decision problem’) = de handelingen of opties waarop mensen hun keuzes
baseren, de mogelijke uitkomsten of consequenties van deze handelingen, en de onvoorziene
gebeurtenissen of de voorwaardelijke kansen die de uitkomsten verbinden aan handelingen.
Beslissingskader (‘decision frame’) = De perceptie van de keuzemaker op de handelingen,
uitkomsten en onvoorziene gebeurtenissen die zijn verbonden aan een keuze. Het is ook mogelijk,
dat er bij één keuze meerdere beslissingskaders zijn (bv. meerdere mogelijke uitkomsten).
‘Preferred reversal’ = Een omgekeerde voorkeur, een voorkeur die rationeel gezien eigenlijk niet
direct de meest voor de hand liggende keuze is.
Uit het onderzoek is gebleken, dat keuzes die gaan over winsten meestal risicoavers worden
genomen, terwijl bij keuzes die gaan over verliezen mensen eerder risico nemen. Denk hierbij aan
het klassieke voorbeeld:
Stel je voor dat er een dodelijk virus voor de deur staat, waarbij de verwachting is dat er 600 mensen
zullen overlijden. Er zijn twee alternatieve programma’s om het virus te bestrijden. De volgende
cijfers geven weer wat de verwachte uitkomsten zijn van de bestrijding.
Keuzes over winsten:
a. Als gevolg van programma A zullen er 200 mensen worden gered (72 procent gekozen).
b. Als gevolg van programma B is er een ⅓ kans dat 600 mensen zullen overleven, terwijl er een
⅔ kans is dat alle 600 mensen overlijden (28 procent gekozen).
Keuzes over verliezen:
c. Als gevolg van programma C zullen er 400 mensen overlijden (22 procent gekozen).
d. Als gevolg van programma D is er een ⅓ kans dat 600 mensen zullen overleven, terwijl er een
⅔ kans is dat alle 600 mensen overlijden (78 procent gekozen).
Prospect theory
Een belangrijke theorie over het maken van keuzes met risico is ‘the expected utility model’ (het
verwachte nut model). Dit model zegt, dat een rationele keuzemaker liever zal kiezen voor de optie
met het hoogste verwachte nut. Deze theorie kent vier axioma:
1. Dominance principle: Alternatieve kansen kunnen worden gerangschikt van beste naar
slechtste op basis van verwachte waarde.
2. Cancellation: Een keuze tussen kansen moet alleen afhangen van de uitkomsten die
verschillen.
3. Transitivity: Als je bijvoorbeeld A liever hebt dan B, en B liever hebt dan C, dan moet je dus
ook A liever hebben dan C.
, 4. Invariance: Voorkeur moet gelijk blijven, onafhankelijke van de manier waarop iets
beschreven is.
De hiervoor beschreven vragen en uitkomsten sluiten dus niet aan bij deze theorie. Daarom is er een
beschrijvend model ontwikkeld, genaamd de ‘prospect theory’. In
dit model is er sprake van twee fases, namelijk (1) een fase waarin
handelingen, uitkomsten en onvoorziene gebeurtenissen worden
geschat en (2) een fase van evaluatie. Bij deze theorie worden
uitkomsten gezien als een winst (positief) of als een verlies
(negatief). Het model rechts (S-vorm) laat zien dat op een gegeven
moment de winsten/verliezen minder worden. Zo is de subjectieve
waarde toename tussen $10 en $20 groter dan tussen $110 en
$120. Bovendien wordt het over het algemeen als erger ervaren om
een bepaald bedrag te verliezen, dan dat het als positief wordt
ervaren om hetzelfde bedrag te winnen. Dus de vorm van dit model
zorgt in het geval van winsten tot risicoaversie en in het geval van
verliezen tot het zoeken van risico.
De prospect theory kent als tweede belangrijke punt, dat een
verwachte uitkomst niet alleen is gebaseerd op de kans, maar ook
op basis van het gewicht van een keuze (π( p)). In de praktijk
betekent dit, dat lage kansen iets te ‘zwaar’ zijn, terwijl grotere
kansen juist te ‘licht’ zijn. In de figuur rechts is de stippellijn het
originele model, terwijl de zwarte lijn de prospect theory is.
Certainty effect (zekerheidseffect) = een afname van een kans op
een uitkomst bij een constante factor heeft meer impact als de uitkomst van origine zeker was, dan
wanneer het al een onzekere uitkomst had.
Pseudocertainty effect (‘schijn’-zekerheidseffect) = Wanneer het lijkt dat twee situaties hetzelfde
zijn, maar dit niet het geval is, maar hierbij wel het zekerheidseffect optreedt.
De verandering van het referentiepunt heeft vaak een invloed op de keuzes die mensen maken. Als
bijvoorbeeld iemand al $140 heeft verloren met gokken en nu een kans krijgt van 15:1 om $140
terug te winnen en anders $10 verliest, wordt de keuze beïnvloed door de manier waarop je naar de
situatie kijkt ((1) +140 of -10 of (2) -150 of 0). Bij situatie 1 zullen mensen minder risico nemen dan
bij situatie 2.
Een ander voorbeeld is, dat mensen wel moeite zouden willen doen om naar een ander filiaal te
rijden wanneer bijvoorbeeld aan jas in dat andere filiaal is afgeprijsd van $15 naar $10, maar deze
moeite niet zouden willen doen als de jas is afgeprijsd van $125 naar $120.
Ook kan worden gedacht aan het voorbeeld, dat wanneer je vanuit een ruimte komt waar het 30
graden is, en je komt een andere ruimte instapt waar het 15 graden is, deze ruimte een stuk kouder
zal aanvoelen dan wanneer je juist uit een ruimte komt waar het 0 graden is.