100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Wetenschapsfilosofie $4.86
Add to cart

Summary

Samenvatting Wetenschapsfilosofie

1 review
 114 views  10 purchases
  • Course
  • Institution

Dit is een volledige samenvatting van alle literatuur van het vak Wetenschapsfilosofie, gegeven op de Universiteit Leiden, faculteit Geesteswetenschappen. De samenvatting is in het Nederlands geschreven.

Preview 3 out of 22  pages

  • October 29, 2020
  • 22
  • 2020/2021
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: evertdorregeest75 • 1 year ago

Translated by Google

The reader will have different texts in 2023

avatar-seller
HOOFDSTUK 2: METHODOLOGIE, EEN INTRODUCTIE

Welke methode gebruiken we om aan wetenschappelijke kennis te komen? Deze vraag kan op
verschillende manieren geïnterpreteerd worden? Hier volgen 3 interpretaties die op verschillende
manieren beantwoord kunnen worden:
1. Hoe worden nieuwe wetenschappelijke theorieën bedacht? Dit is een psychologische vraag die
vraagt naar hoe creativiteit werkt.
2. Wanneer zijn we gerechtvaardigd een wetenschappelijke theorie te geloven? Dit is een logische
vraag, of epistemologische vraag naar wat goede gronden zijn om iets te geloven.
3. Onder welke omstandigheden wordt een wetenschappelijke theorie geaccepteerd door de
wetenschappelijke gemeenschap? Dit is een sociologische vraag die vraagt naar hoe denkbeelden
zich verspreiden in sociale groepen.
Logica (de studie van redeneringen) en epistemologie (de studie van kennis) zijn onderdeel van de
filosofie, waardoor de tweede vraag interessanter is voor wetenschapsfilosofen, maar ook
psychologie en sociologie kunnen van belang zijn.

Er bestaat een onderscheid tussen de context of discovery en de context of justification. De eerste
omvat alles wat te maken heeft met het tot stand komen van een wetenschappelijke theorie; de
tweede omvat alles wat te maken heeft met het zo objectief mogelijk bepalen of een bepaalde
theorie (hoe deze ook tot stand gekomen mag zijn) geloofwaardig is of niet.
Bij het tot stand komen van theorieën is alles geoorloofd; toeval en subjectieve factoren mogen hier
een rol bij spelen zonder dat de kwaliteit van wetenschap in het geding komt. Het verschil tussen
‘goede’ en ‘slechte’ wetenschap zit hem in of we op juiste (logische en objectieve) wijze bepalen of
de theorie geloofwaardig is of niet. Het onderscheid tussen subjectief en objectief kan vaag zijn en
hier kunnen sociologische vragen die kijken naar het gedrag van wetenschappers van pas komen.
Wetenschappers moeten zich baseren op oordelen van andere wetenschappers en daardoor is het
voor de betrouwbaarheid van theorieën van belang dat de wetenschappelijke gemeenschap goed
functioneert.

Het doel van de methodologie is om ons te vertellen hoe wetenschappers zouden moeten handelen,
wat juist wetenschappelijk redeneren is. Het gaat om de normen van de wetenschap. Methodologie
is een normatieve discipline, een discipline die vertelt hoe het moet. Methodologie kan niet te ver
afdwalen van de wetenschappelijke praktijk. Methodologie is dus niet alleen normatief, maar ook
descriptief: het moet een correcte beschrijving geven van hoe goed wetenschappelijk onderzoek in
de praktijk wordt uitgevoerd. Het bestaan van deze twee kanten betekent dat we elk voorstel voor
een wetenschappelijke methode op twee manieren moeten toetsen. Leidt de voorgestelde methode
tot betrouwbare kennis? Zo niet, dan is er een normatief probleem. Wordt de voorgestelde methode
gebruikt? Zo niet, dan is er een descriptief probleem.

Waar moet een wetenschappelijke theorie aan voldoen om een goede theorie te zijn?
Een eerste criterium is dat de theorie zichzelf niet mag tegenspreken (contradictie). Het
tegenovergestelde van een contradictie is een tautologie, een bewering die onmogelijk onwaar kan
zijn. Het probleem van tautologieën is dat ze niet informatief zijn. Zonder verder onderzoek te doen
weet je dat de uitspraak klopt en daardoor is de uitspraak oninteressant en geen goede theorie.
Wetenschappers willen theorieën die een onderscheid maken tussen hoe onze wereld blijkt te zijn en
hoe zij ook had kunnen zijn maar niet is. Hoe meer dat onderscheid gemaakt wordt, hoe meer
empirische inhoud een theorie heeft. Een theorie heeft meer empirische inhoud naarmate zij
nauwkeuriger probeert te beschrijven hoe onze wereld precies in elkaar zit. De hoeveelheid
empirische inhoud van een theorie hangt niet af van de waarheid van de theorie, hoe meer
empirische inhoud een theorie heeft, hoe groter de kans dat de theorie niet klopt. Dat is logisch: hoe

,meer details je geeft, hoe groter de kans dat je iets zegt dat onwaar blijkt te zijn.
Een speciaal geval van gebrek aan empirische inhoud zijn theorieën die bedoeld zijn om een
fenomeen te verklaren, maar in feite niet meer doen dan er een nieuwe naam aan geven.

empirische inhoud = inhoud die te maken heeft met de zintuigelijke waarneming
Om een onderscheid te maken tussen onze eigen wereld en andere mogelijke scenario’s, moeten we
kennis zien te krijgen over onze wereld, en dat kan alleen met behulp van de waarneming. Je kan ook
kennis krijgen puur door na te denken; kennis die dus niet empirisch is.
Wetenschap is altijd gebaseerd op nauwkeurige waarnemingen. Dat kunnen waarnemingen zijn van
experimenten in een laboratorium, van middeleeuwse documenten in een archief, van kunstwerken
in een museum – wat wordt waargenomen hangt af van het onderzoeksgebied van de betreffende
wetenschap.
Waarnemingen zijn herhaalbaar en objectief: verschillende wetenschappers zullen overeenstemming
kunnen bereiken over de waarnemingsgegevens. Zo is wetenschap niet gebouwd op een willekeurig
gekozen basis, maar op een vaste bodem van feiten.
Op basis van deze waarnemingen worden wetenschappelijke theorieën gevormd. Theorieën die niet
met de waarnemingen overeenstemmen, worden verworpen; theorieën die door de waarnemingen
worden bewezen, worden aanvaard. Zolang we nauwkeurig waarnemen en eerlijk zijn in het
vergelijken van theorieën met waarnemingen is wetenschap een objectief, naar consensus toe
bewegend proces dat ons uiteindelijk de waarheid over de wereld oplevert. Daarom is wetenschap
betrouwbaar.

Wat is de relatie tussen de waarnemingen en de wetenschappelijke theorieën die we willen testen?
Er zijn twee mogelijkheden: we kunnen de waarheid van een uitspraak direct testen, of we kunnen
de waarheid van een uitspraak indirect testen. Willen we duidelijk maken hoe de relatie tussen
wetenschap en waarneming is, dan moeten we de volgende twee vragen stellen, de basisvragen van
het empirisme:
- Welke uitspraken kunnen we direct testen?
- Hoe komen we van deze uitspraken naar uitspraken die niet direct getest kunnen worden?
De eerste vraag is de vraag naar de empirische basis, dat wil zeggen, naar de verzameling van direct
empirisch toetsbare uitspraken. Op deze basis zal al onze kennis over de wereld gebaseerd moeten
zijn. De tweede vraag kunnen we voorlopig de vraag naar confirmatie noemen: wanneer en in welke
mate worden theoretische uitspraken ondersteund door uitspraken uit de empirische basis?
Waarnemingen zijn zelden helemaal vrij van theoretische vooronderstellingen: ook als we denken
dat we alleen maar aan het opschrijven zijn wat we zien of horen, zullen we in feite al allerlei
aannames maken die niet direct in de waarneming besloten liggen. We noemen dit de
theoriegeladenheid van de waarneming.

Je hebt maar heel weinig en heel simpele theoretische concepten nodig hebt om waarnemingen te
formuleren. Deze paar concepten zouden een gemeenschappelijke basis voor alle wetenschappers
kunnen vormen.

Bij het karakteriseren van de empirische basis moeten we een balans vinden tussen twee dingen. Aan
de ene kant: als we uitspraken die al veel interpretatie bevatten toelaten lopen we het gevaar dat
onze waarnemingen zo theoretisch geladen zijn dat verschillende wetenschappers geen
overeenstemming meer kunnen bereiken. Aan de andere kant: als we alleen hele basale uitspraken
toelaten, dan zijn we wel erg ver van de wetenschappelijke praktijk afgedwaald. Hoe kleiner je de rol
van theoriegeladenheid maakt bij de eerste basisvraag van het empirisme, hoe lastiger het wordt om
de tweede basisvraag te beantwoorden, de vraag naar de relatie tussen de empirische basis en de
wetenschappelijke theorieën waarin we geïnteresseerd zijn.

, Logica is de studie van redeneringen. Een redenering kan je zien als een reeks uitspraken die begint
met een of meer premissen en eindigt met een conclusie. Het aanvaarden van een redenering hangt
van twee dingen af: ten eerste is het de vraag of we het eens zijn met de premissen. Ten tweede kan
je denken dat een redenering ongeldig is. Dat betekent dat, ook als de premissen wel waar zouden
zijn, de conclusie toch niet getrokken mag worden. Of een redenering geldig of ongeldig is hangt niet
af van de waarheid of onwaarheid van de conclusie.
Er zijn dus twee redenen om een redenering af te wijzen: de premissen kunnen onwaar zijn, of de
redenering kan ongeldig zijn. Om het eerste te bepalen heb je kennis van het onderwerp nodig. Om
te bepalen of een redenering geldig is heb je deze kennis niet nodig. Je kan de geldigheid van een
redenering aflezen puur aan de vorm ervan, zonder naar de inhoud te kijken.

Er bestaat een onderscheid tussen deductieve en inductieve redeneringen. Een redenering is
deductief wanneer de conclusie onontkoombaar uit de premissen volgt. Een inductieve redenering is
een redenering die niet deductief is, maar waarvan de premissen de conclusie wel tot op zekere
hoogte ondersteunen. Het is hier mogelijk dat de premissen waar zijn en de conclusie toch onwaar is;
maar de premissen geven wel redenen om de conclusie te geloven.
Deductieve redeneringen laten zien dat als de premissen waar zijn, de conclusie ook waar moet zijn.
Inductieve redeneringen laten zien dat als de premissen waar zijn, de conclusie waarschijnlijk is.
Inductieve redeneringen moeten we vaak tegen elkaar afwegen. Voor beide kanten van een zaak
kunnen dan argumenten gegeven worden, en we moeten zien te bepalen wat de sterkere
argumenten zijn. Inductieve redeneringen geven alleen waarschijnlijkheid en kunnen elkaar tegen
spreken. . Algemene uitspraken kunnen we nooit deductief uit waarnemingen afleiden, omdat het
altijd mogelijk is dat de uitspraak weerlegd wordt wanneer we meer waarnemingen doen. Maar ook
wanneer we ons niet met algemene uitspraken bezig houden is inductie vaak noodzakelijk;
bijvoorbeeld omdat we niet de beschikking hebben over de waarnemingen die echt doorslaggevend
zouden zijn.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller britneybeck. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $4.86. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

56326 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$4.86  10x  sold
  • (1)
Add to cart
Added