Uitgebreide samenvatting van de colleges van het vak Politiek en Maatschappij (politicologie), een eerstejaars vak van de opleiding interdisciplinaire sociale wetenschappen. Door de hele cursus liep de het hoofdthema radicaal rechts populisme. Samenvatting van jaar 2019/2021.
Politiek en maatschappij
Hoorcollege 1
Politicologie is een interdisciplinaire studie omdat het niet één specifiek blikveld heeft. Wel een
terrein, namelijk de politiek. Maar kijkt dus vanuit verschillende blikvelden naar die politiek.
Wat is politiek?
De gezaghebbende toedeling van waarden (Easton, 1965) Politiek is een verdelingsvraagstuk.
Who gets what when how? (Lasswell1936)
Mengvorm van conflict en samenwerking (Laver, 1983) Sluiten van compromissen en samen
te werken.
Het verzoenen van verschillende belangen (Crick, 1962)
De kunst van het besturen (Bismarck, 1884)
Miller 1991: a process whereby a group of people, whose opinions or interests are initially
different, reach collective decisions which are generally accepted as binding on the group,
and enforced as common policy.
Wat ze gemeen hebben: collectieve activiteit: gaat altijd over samenleving, groepen mensen.
Aristoteles: mens is een politiek dier. Ze kunnen er niet onder uit want ze zullen altijd in groepen
leven en beslissingen moeten maken voor de groep
Verschillende gezichtspunten: er zijn altijd verschillende ideeën, waarden en belangen. Daarom
politiek nodig.
Gezaghebbend beleid: erkend door leden van de groep dat ze zullen schikken naar de beslissingen.
Deze beslissingen kunnen worden afgedwongen. Mensen accepteren dat beslissingen bindend zijn.
Wat is politiek: visies:
Enge definitie: traditionele visie: alles wat met instituties van de staat te maken heeft.
Ruime definitie: modernere visie: politiek bestaat ook buiten de grenzen van het politieke systeem
in de publieke ruimte (alles wat met de overheid te maken heeft; markt, families enzo horen er niet
bij). Bijvoorbeeld universiteit, politie. Als je kijkt naar beslissingen over zorg hoe die tot stand komen
kijken naar politiek maar ook naar praktijk dus de ziekenhuizen, artsen, zorgverzekeraars (actoren die
invloed hebben op hoe beleid tot stand komt).
Of zelfs voorbij de publieke ruimte, wel kijken naar markt, familie daar is ook sprake van politiek. Niet
in deze cursus.
Drie lagen in politiek: burgers, elite en het politieke systeem. Burgers: de
grote groep mensen waar het over gaat. Hier gaat het om de vraag hoe
mensen kiezen? Waarom mensen kiezen? Wat voor waarden, belangen,
tegenstellingen erin meespelen? Hoe het verandert over de tijd. Elite:
groep actoren met meer macht dan burgers. Politieke elite: politieke
partijen en belangenverenigingen bijvoorbeeld. Politieke systeem: de
staat tegenwoordig. Instituties, regels, procedures die bepalen hoe
politieke beslissingen genomen worden. Wisselwerking interessant voor
politicologen. Politicologen vergelijken.
,Rode draad in dit vak: populistisch radicaal rechts. Partijen die het thema diversiteit centraal stellen
en sterke nadruk leggen op de Nederlandse identiteit en dit belang te verdedigen. Negatief
tegenover immigratie, Europese eenwording en de politieke elites, die belangen van de gewone
kiezers vergeten.
Kernconcepten in de politicologie:
Macht: de mogelijkheid van de ene actor om ervoor te zorgen dat een andere actor iets doet wat hij
anders niet zou hebben gedaan. Actor: individu, politieke partij, staat kan alles zijn. Klassieke denker
over macht is Weber. Hij maakt onderscheid tussen macht en gezag. Gezag is macht die als legitiem
wordt ervaren. Drie vormen/bronnen van gezag, legitieme macht:
1. Traditioneel gezag: respect voor traditie en gewoonte. Koningshuis bv. Wordt minder
belangrijk.
2. Charismatisch gezag: gaat om de persoonlijkheid van de machthebber. Wordt belangrijker.
Bv bovennatuurlijke eigenschappen toekennen aan machthebber. Negatief of positief.
3. Rationaal-legalistisch gezag: respect voor de regels. Bv minister president/rechter heeft
gezag. Wordt belangrijker.
Zijn complementair maar ook competitief.
Andere denker over macht: Lukes: drie dimensies van macht:
1. Wie trekt aan het langste eind bij een conflict? Die heeft de meeste macht. Besluitvorming
staat centraal. Observeerbaar
2. Wie heeft controle over de agenda? Agendasetting staat centraal. Politieke onderwerpen
van de politieke agenda te houden of erop zetten. Dat is macht uitvoeren. Observeerbaar
3. Wie beïnvloedt voorkeuren? Thought control staat centraal. Voorbeeld propaganda,
euretevreden slaaf.
Staat en natie: belangrijkste politieke systeem. Hobbes: angstig geweld zonder staat en natie oorlog
allen tegen allen. Sociaal contract nodig. Macht weggeven aan staat daardoor zekerheid.
5 kerneigenschappen van een staat:
1. Legitiem bestuur: bestuur van staat groep mensen en moet legitiem zijn
2. Populatie: groep mensen binnen staat
3. Territorium: staat afgebakend met grenzen.
4. Soevereiniteit: staat is actor die politieke beslissingen neemt. Belangrijkste bron van macht
binnen politieke gemeenschap.
5. Geweldsmonopolie: staat kan geweld gebruiken om beslissingen af te dwingen.
Natie: verbeelde gemeenschap. Groep waar je je bij voelt horen. Met geloof, taal, gewoontes te
maken. Verschillende naties in een staat of natie verdeeld over verschillende staten. Nationalisme:
Als natie vind je dat je het recht hebt om jezelf te besturen.
Ideologieën: blauwdruk van hoe de samenleving eruit zou moeten zien. Bestaat uit drie onderdelen:
visie met betrekking tot nu: analyse van hoe de samenleving er nu uit ziet en wat belangrijk is. Visie
met betrekking tot straks: hoe de samenleving er later uit zou moeten zijn. Visie met betrekking tot
hoe van nu naar straks te komen: hoe de ideale samenleving tot stand komt.
Veel voorkomende overkoepelende indeling van ideologieën: rechts en links.
, Drie belangrijke ideologieën:
Liberalisme: individualisme, vrijheid, rationaliteit. Politieke vrijheid en rechten moesten er
komen voor burgers. Er moest een grondwet komen. Klassiek liberalisme: staat moet zich zo
min mogelijk bemoeien met economie, nachtwakerstaat. Sociaal liberalisme: de staat kan
niet afzijdig blijven, want brengt ongelijkheid met zich mee.
Conservatisme: traditie, pragmatisme, hiërarchie. Christendemocratie: christelijke waarden,
familie, normen en waarden. Nieuw rechts.
Socialisme: verzet tegen kapitalisme. Marx. Gelijkheid, gemeenschap, sociale klasse.
Communisme, sociaaldemocratie: minder radicaal geen revolutie. Via parlementaire weg
situatie van lagere klasse verbeteren.
Andere invloedrijke ideologieën:
Fascisme: ontstaan in Italië en Duitsland. Homogene natie, sterke leider,
geweldsverheerlijking, anti. Niet meer zo invloedrijk tegenwoordig
Anarchisme: staat negatief tegenover elke vorm van gezag. Burgers moeten vrij zijn. Sterk
liberalisme en socialisme gemengd.
Feminisme: strijd voor kiesrecht.
Ecologisme: reactie tegen industrialisatie. Idee centraal mens niet centraal politiek maar
natuur centraal. Duurzame energie.
Kosmopolitisme: iedereen is lid van wereldgemeenschap. Idee centraal universele
mensenrechten. Allemaal gelijkwaardig.
Populisme: relatie tussen goede volk en slechte elites centraal. Elite politici en bankiers die
geen idee hebben wat gewone burgers belangrijk vinden.
Nativisme: natiestaat moet de kern van iedere politieke beslissing zijn en alles wat daar niet
bij hoort een gevaar is voor de natiestaat. Immigranten, zigeuners. Ingroup en outgroup.
Populisme en nativisme komt heel veel terug in rechtse politiek en ecologisme en kosmopolitisme
komen terug aan het andere kant van het politieke spectrum.
Hoorcollege 2
Politieke regimes: de manier politieke gemeenschap bestuurt wordt, de procedures aan de hand
waarvan politieke beslissingen worden genomen voor de gemeenschap en hoe die beslissingen ook
worden afgedwongen.
Democratische regimes en niet democratische regimes. Verschillende soorten democratie: direct,
vertegenwoordigd, liberaal. Daarnaast zijn er hybride regimes en autoritaire regimes (niet-
democratische regimes). Hybride zijn de stelsels zitten tussen autoritaire en democratische regimes.
Aristoteles maakte een typologie van politieke regimes, hij beschouwde democratie negatief.
Directe democratie: burgers nemen zelf de politieke beslissingen. Komt uit oud Athene. Voordeel:
legitimiteit heel hoog maar praktisch niet haalbaar referenda. Nadeel: tirannie van de
meerderheid, probleem van kennis en tijd.
Representatieve democratie: vertegenwoordigers van burgers nemen de politieke beslissingen.
Mogelijke vormen: verkiezingen en loting. Voordelen van verkiezingen: mensen die beslissingen
nemen meer kennis en tijd. Nadeel: afspiegeling, oververtegenwoordiging.
Evenredige vertegenwoordiging: partij die x% van de stemmen krijgt, krijgt ook x% van de zetels.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller fleurweima. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.88. You're not tied to anything after your purchase.