Hoofdstuk 10, 12, 13, 14 en 16.
May 16, 2014
5
2013/2014
Summary
Subjects
kapitalisme sociologie economie
Connected book
Book Title:
Author(s):
Edition:
ISBN:
Edition:
Written for
Universiteit van Amsterdam (UvA)
Sociale Geografie en Planologie
Inleiding in de Sociale Wetenschap
All documents for this subject (2)
Seller
Follow
xMaart
Reviews received
Content preview
Ding 10: De Verenigde Staten hebben niet de hoogste levensstandaard te wereld.
Wat ze je vertellen: De Verenigde Staten hebben de hoogste levenstandaard, afgezien van het
ministaatje Luxemburg. Dit bevestigt de superioriteit van het vrijemarktsysteem.
Wat ze je niet vertellen: Het gemiddelde waartegen deze standaard is berekend (hoeveelheid
goederen tegen dollars) is minder nauwkeurig door de grote mate van ongelijkheid in de VS. In de VS
kan je voor een dollar meer kopen, door de goedkopere dienstverlening en omdat de Amerikanen
meer uren draaien dan de Europeanen. Per gewerkt uur kunnen ze dus over minder goederen en
diensten beschikken.
De straten zijn niet met goud geplaveid.
Rond 1900 was de VS het rijkste land ter wereld, dit kwam onder andere door de onbeperkte
hoeveelheid land en de hogere sociale mobiliteit door het ontbreken van een feodale erfenis. In de
laatste decennia heeft de VS niet alleen aantrekkingskracht op migranten, maar ook op zakenlieden
en beleidsmakers. Het gaat hun om het systeem van vrij ondernemerschap en daardoor de
uitzonderlijke sterke prikkels voor ondernemerschap en innovatie. Maar het systeem schept grote
ongelijkheid door de ondernemers die rijkelijk worden beloond en de werknemers die zich snel
moeten aanpassen door de (zeer) flexibele arbeidsmarkt.
Amerikanen leven gewoon beter.
Er waren in 2007 zeven landen met een hoger inkomen per hoofd omgerekend in dollars, waarvan
Noorwegen bovenaan stond. De VS is het zesde rijkste land van de wereld als je de ministaatjes niet
meetelt.
Verschillen in prijzen tussen landen komt doordat wat je voor een bepaald bedrag kunt kopen wordt
bepaald door de prijzen van alle goederen en diensten, niet alleen die welke internationaal
verhandeld worden. Daarom is er een ‘internationale dollar’ gekomen die is gebaseerd op de notie
van koopkrachtpariteit. De inkomens in rijke landen hebben nu de neiging lager te worden dan hun
inkomen tegen de wisselkoers op de valutamarkt, terwijl die van arme landen de neiging hebben
hoger te worden.
…Hebben ze dat wel?
Om te beginnen betekent een hoger gemiddeld inkomen niet automatisch dat alle Amerikaanse
burgers er beter van kunnen leven dan mensen in andere landen:
- Er speelt nog de rol van de ongelijke verdeling van inkomens mee en de gezondheidsstatistieken, in
de VS is er sprake van hogere misdaadcijfers.
- De arbeidskrachten in de dienstensector in de VS zijn goedkoop, vaak zijn dit migranten uit arme
landen (veelal illegaal). Bovendien is er een zwak vangnet (sociale zekerheid) voor legale
werknemers. Hierdoor werken ze voor lagere lonen en slechtere omstandigheden.
- De Amerikanen draaien veel meer werkuren, waardoor zij hun lagere productiviteit kunnen
compenseren. Dit gaat dan weer af van hun vrije tijd: boven een bepaald inkomensniveau neemt de
relatieve waarde van materiële consumptie ten opzichte van vrije tijd af. Dit heeft ook te maken met
de invloed van sociale zekerheid, arbeidsrecht en vakbonden.
- Bij een breder begrip van levensstandaard worden er slechtere cijfers op het gebied van gezondheid
en criminaliteit gevonden.
, Ding 12: Overheden kunnen winnaars kiezen.
Wat ze je vertellen: Overheden beschikken niet over de noodzakelijke informatie en expertise om
afgewogen zakelijke beslissingen te nemen en om ‘winnaars’ te kiezen in het kader van
industriepolitiek.
Wat ze je niet vertellen: De overheid heeft bedrijfstakken aangewezen die het heel goed doen. Over
meer gedetailleerde informatie beschikken garandeert geen betere beslissingen, goede beslissingen
voor individuele bedrijven zijn niet altijd goed voor de nationale economie als geheel.
Het slechtste investeringsplan uit de geschiedenis.
Veel ontwikkelingslanden hebben hun fixatie op drie prestigeprojecten: de autoweg, het hoogoven-
en staalcomplex en het monument voor het staatshoofd. Vele daarvan eindigen als ‘witte olifant’.
Volgens de theorie van de comparatieve kostenvoordelen moest Korea géén kapitaalintensieve
producten als staal produceren, zij had namelijk niet eens de benodigde grondstoffen. Toch heeft de
overheid deze beslissing waar gemaakt. Het werd een staatsbedrijf, geleid door een politiek
benoemde militair, dat een product maakte dat volgens de gangbare economische theorie niet
geschikt was voor het land. Uiteindelijk was dit bedrijf een groot succes.
Overheden gebruiken lokkertjes (subsidies, invoerrechten) en sancties om de bedrijven te sturen.
Verliezers kiezen?
De theorie zegt dat het kapitalisme het beste werkt wanneer mensen in de gelegenheid worden
gesteld voor hun eigen zaakjes te zorgen, zonder enige overheidsinmenging. Volgens
vrijemarkteconomen kunnen overheden geen winnaars kiezen, politici willen namelijk hun macht
maximaliseren en niet winst maken. De kans is volgens vrijemarkteconomen groot dat projecten
eindigen in ‘witte olifanten’: projecten die een hoge mate van zichtbaarheid en symbolische waarde
hebben, ongeacht hun economische levensvatbaarheid.
Vele Oost-Aziatische wondereconomieën zijn tot stand gekomen door overheden die winnaars kozen
zoals Zuid-Korea, Singapore en Taiwan. Ook de Amerikaanse regering heeft de meeste van de
industriële winnaars in dat land sinds W.O.II. gekozen door middel van enorme overheidssteun aan
onderzoek en ontwikkeling, ook hier was dus overheidsinterventie. Vrijwel elk land past nu tarieven,
subsidies, vergunningen en reguleringen toe om specifieke bedrijfstakken te stimuleren, en met
succes.
Er is dus iets mis met de heersende economische theorie:
- De theorie gaat er impliciet van uit dat degenen die het meest betrokken zijn bij de situatie, over de
beste informatie zullen beschikken en dus het verstandigste besluit zullen nemen. Maar ook
bedrijven maken fouten. De overheid kan door middel van wettelijke verplichten in sectoren met
overheidssteun en informele netwerken zorgen voor voldoende bedrijfsinformatie.
- De theorie erkent niet dat de belangen van het bedrijfsleven en nationale belangen kunnen botsen.
Als de overheid winnaars kiest, kan dit misschien bepaalde zakelijke belangen schaden maar vanuit
sociaal perspectief juist betere resultaten opleveren. Toch faalt de overheid ook met zijn ‘witte
olifanten’ en ‘kastelen in de woestijn’
Het ligt in de aard van het risicodragende ondernemersbeslissingen in deze complexe onzekere
wereld dat daar ook fouten worden gemaakt. Ook bij de meest succesvolle bedrijven.
Het beste resultaat ontstaat bij gezamenlijke inspanning van de publieke en private sfeer.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller xMaart. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.20. You're not tied to anything after your purchase.