Samenvatting maatschappijleer vwo hoofdstuk 1 en 2
1.1
Collectief: is een groep mensen die één of meerdere bepaalde belangen nastreven door middel van
samenwerking. Een collectief concentreert zich alleen op dit gezamenlijk belang en streeft nooit naar
alleen individuele doelen.
Compromis: een overeenkomst waarbij alle partijen iets toegeven.
Waarden: uitgangspunten of principes die mensen belangrijk vinden in hun leven en die ze daarom
willen nastreven. Voorbeelden zijn eerlijkheid, autonomie, doorzettingsvermogen en eergevoel.
Normen: de opvatting over hoe je je op grond van een bepaalde waarde behoort te gedragen.
Idealen: zaken die iemand graag zou willen bereiken in het leven.
Maatschappelijk vraagstuk: maatschappelijke vraagstukken ontstaan als waarden en normen van
verschillende groepen in de samenleving botsen. Voorbeelden van maatschappelijke vraagstukken
zijn milieuvervuiling, obesitas, klimaatverandering, werkloosheid, vergrijzing en criminaliteit.
Maatschappelijke vraagstukken gaan over problemen op macroniveau (grootschalige vraagstukken).
Maar de gevolgen zijn op microniveau (individueel niveau).
Een maatschappelijk vraagstuk voldoet aan drie voorwaarden;
-grote groepen in de samenleving ondervinden gevolgen ervan;
-er spelen tegengestelde belangen mee;
-er is een gemeenschappelijke oplossing nodig.
Belang: het voordeel of nadeel dat iemand ergens bij heeft.
Sociaaleconomische positie: positie van een individu, gezin of een gemeenschap op de
welvaartsladder. Belangrijkste factoren zijn inkomen, beroep en opleidingsniveau, en de buurt
waarin iemand woont.
Dilemma: een lastige keuze uit twee of meer alternatieven die allemaal duidelijke nadelen hebben.
Dynamiek van de samenleving: het constant veranderen van normen, waarden en belangen in de
samenleving. Deze is afhankelijk van de plaats, tijd en de groep.
Macht: is het vermogen om het gedrag van anderen dwingend te beïnvloeden.
Gezag: is geaccepteerde macht die iemand heeft over anderen.
Formele macht: is een vorm van geïnstitutionaliseerde machtsuitoefening die in regels en wetten is
vastgelegd. Voorbeelden zijn de macht van docenten, directie of een burgemeester.
Informele macht: is een vorm van machtsuitoefening zonder formeel systeem van regels en sancties.
Een voorbeeld is binnen een vriendengroep, waarin mensen elkaar beïnvloeden.
Machtsbronnen: de manier waarop iemand het gedrag van anderen kan beïnvloeden heeft te maken
met de machtsbronnen die hij tot zijn beschikking heeft. Voorbeelden zijn geld, functie of beroep,
kennis, aanzien, aantal en geweld.
Sociale ongelijkheid: een ongelijke verdeling van maatschappelijke kansen, inkomen en politieke
macht.
Sociale cohesie: de mate waarin mensen door onderlinge bindingen het gevoel hebben bij elkaar te
horen.
Interdependentie: mensen zijn afhankelijk van elkaar.
1.2
Informatiesamenleving: een samenleving waarin het belang van informatie erg belangrijk is. De
media zijn een van de belangrijkste zenders van informatie. Mensen zijn de ontvanger van de
informatie en kunnen informatie tegenwoordig altijd en overal ontvangen.
Betrouwbare informatie: om te bepalen of informatie betrouwbaar is, moet je de volgende vragen
stellen:
-wie is de zender (is de schrijver objectief of is de bron betrouwbaar)?;
-met welk doel wordt het bericht verzonden (bijvoorbeeld informatief)?;
-is de informatie actueel?;
-welke bronnen worden in het bericht gebruikt?;
-wordt een situatie van verschillende kanten bekeken, dus is er sprake van hoor en wederhoor
,(komen beide partijen aan het woord)?;
-komt de informatie overeen met andere bronnen?
Referentiekader: alles wat je bezit aan kennis, ervaringen, normen, waarden en gewoonten.
Iedereen ontwikkelt zijn of haar eigen referentiekader.
Selectieve perceptie: nieuwe informatie die iemand ontvangt, wordt bewust of onbewust aangepast
aan het referentiekader.
Persvrijheid: journalisten hebben de vrijheid om te publiceren zonder gehinderd te worden door de
overheid of andere belanghebbenden. Persvrijheid is onderdeel van de vrijheid van meningsuiting en
is daarmee vastgelegd in de grondwet.
Vrijheid van nieuwsgaring: journalisten moeten toegang krijgen tot relevante documenten en deze
zonder bemoeienis van de overheid kunnen publiceren. In Nederland is de Wet openbaarheid van
bestuur (Wob) om te zorgen dat het beleid van de overheid zo transparant mogelijk is. Journalisten
hebben dankzij deze weet toegang tot zo veel mogelijk beleidsstukken.
Censuur: wanneer de berichtgeving in een land gecontroleerd wordt door de overheid of door een
andere controlerende macht is er sprake van censuur.
Manipulatie: het opzettelijk weglaten of verdraaien van feiten door de zender, zonder dat de
ontvanger dit merkt.
Propaganda: hierbij wordt bewust en vaak bij herhaling eenzijdige informatie gegeven met als doel
de mening van mensen te beïnvloeden. Propaganda wordt vaak gebuikt voor politieke doeleinden.
Indoctrinatie: de meest extreme vorm van manipulatie is indoctrinatie, waarbij langdurig,
systematisch en dwingend eenzijdige opvattingen worden opgedrongen met de bedoeling dat het
publiek deze kritiekloos accepteert. Indoctrinatie komt vooral voor in dictaturen.
Stereotypering: wanneer iemand een vaststaand beeld heeft van een groep mensen aan wie je
allemaal dezelfde kenmerken toeschrijft.
Vooroordeel: een vooropgezette en voorbarige mening over iets of iemand zonder kennis van zaken.
Vooroordelen berusten meestal op stereotypen en generalisaties over groepen mensen.
Discriminatie: het anders behandelen van individuen of groepen op grond van kenmerken die in de
gegeven situatie niet van belang zijn. Veelvoorkomende kenmerken waarop mensen elkaar
discrimineren, zijn huidskleur or ras (racisme), leeftijd, seksuele voorkeur, sekse (seksisme), geloof
en uiterlijk. Discriminatie is slecht voor de sociale cohesie.
De drie theorieën over de macht van de media op ons referentiekader:
-cultivatietheorie: volgens de Amerikaanse communicatiewetenschapper George Gerbner hebben de
massamedia in onze westerse, geïndustrialiseerde samenleving de rol van de kerk en het onderwijs
overgenomen. Het verspreiden van waarde, kennis en ervaringen gebeurt nu door de media en niet
meer door de pastoor of de leraar. Op die manier ontstaat er volgens hem een pseudo-realiteit,
waarin de werkelijkheid steeds weer gereduceerd wordt tot vereenvoudigde vormen. Mensen
kunnen hierdoor de fantasie en realiteit verwisselen.
-agendasettingtheorie: volgens de professoren Maxwell McCombs en Donald Shaw hebben de media
niet zozeer invloed op wat mensen denken, maar wel op waarover ze denken. De media bepalen
welke onderwerpen mensen belangrijk vinden en waar ze zich druk over maken. De media
beïnvloeden niet alleen de gespreksagenda van de burgers, maar ook van de politiek. Een onderwerp
kan via de media op de politieke agenda komen en zo in de Tweede Kamer besproken worden.
-framingtheorie: een variant op de agendasettingtheorie is de framingtheorie. Deze theorie houdt in
dat de media een onderwerp vanuit een bepaalde invalshoek presenteren daarmee de manier
beïnvloeden waarop mensen over iets denken. Het gaat om de manier waarop de media
onderwerpen belichten. Dat heet het mediaframe. Dit wordt bepaald door journalisten. De
ontvangers van de boodschap kunnen deze mediaframes overnemen en daardoor op dezelfde
manier naar een situatie of vraagstuk gaan kijken.
Privacy: het recht op een privéleven. Dit is in de grondwet opgenomen.
Mediawijs: iemand is mediawijs wanneer hij of zij een zorgvuldige zender is en een kritische
ontvanger van informatie.
2.1
, Totalitaire staat: wanneer de staat doordringt tot in het persoonlijke leven en bepaalt wat mensen
mogen lezen en zien, waar ze mogen wonen en werken en waarheen ze mogen reizen. Meestal is
een totalitaire staat ook een corrupte staat en bovendien vaak een politiestaat.
Politiestaat: een staat waar de sociale, economische en politieke macht door de leiders gehandhaafd
wordt met behulp van politie. Deze politie heeft in dit soort staten meer bevoegdheden dan
gebruikelijk is in een liberale democratie.
Rechtstaat: een staat waarin burgers met grondrechten worden beschermd tegen machtsmisbuik en
willekeur van de overheid. In een rechtstaat gaan vertrouwen en wederkerigheid hand in hand (voor
wat hoort wat, bijvoorbeeld dat de zorgpremie wordt betaald door gezonde mensen voor zieken in
het vertrouwen dat als ze zelf ziek worden, er ook aan hen zal worden uitgekeerd).
Sociale rechtstaat: er zijn allerlei wetten en voorzieningen om de welvaart en het welzijn van de
burgers te bevorderen. Nederland is een sociale rechtstaat.
Rechtszekerheid: de staat verwacht dat de burgers zich aan de wet houden en belooft omgekeerd
ook zichzelf aan de wetten te houden. Burgers en staat leven de wetten na en vertrouwen in elkaar.
Verlichting: de Verlichting was een periode in de achttiende eeuw in Europa een periode van
intellectuele en filosofische beweging die grote invloed had op het denken over politiek,
samenleving, kunst en wetenschap.
Nieuwe kennis: in de vijftiende eeuw werd de drukpers uitgevonden, hierdoor kon nieuwe kennis
snel en breed worden verspreid. Het gevolg was dat de bestaande wereldbeelden en mensenbeelden
veranderde.
Samenleving in Europa geschiedenis:
-Er waren veel oorlogen over geloof, de koning had absolute macht en er was grote sociale
ongelijkheid.
-Vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw kwamen mensen (niet alleen boeren en stedelingen,
maar ook adel en burgerij) in opstand tegen de onrechtvaardige samenleving.
-De burgerij geloofde in de kracht van de rede. Alleen door gebruik te maken van het gezonde
verstand konden mensen uit gered worden van de huidige duistere samenleving.
-De verlichte burgerij vond dat vrijheid het wezen van geluk was. Dus de macht van de vorst, staat en
de macht die de burgers over elkaar uitoefenden moest worden getemd.
-De achttiende eeuw was de eeuw van het optimistische geloof in rede, in vooruitgang en in de
maakbaarheid van de samenleving.
-In 1776 maakte Amerika zich onafhankelijk van de Engelse koning. In hun grondwet werd de
basisstructuur vastgelegd van de nieuwe staat die als eerste taak kreeg om de veiligheid en vrijheid
van alle burgers te beschermen. De staatsmacht werd gebonden aan het recht en vooral aan de
grondrechten van de burgers, verzamend in de Bill of Rights. Dit samen met de
onafhankelijkheidsverklaring, vormen samen de Amerikaanse constitutie.
-In 1789 volgde de Franse revolutie, waarin de Franse Republiek werd uitgeroepen. De verklaring van
de rechten van de mens en burger was het begin van de nieuwe samenleving waarin alle mensen
hun heilige en onschendbare grondrechten konden uitoefenen, zoals het recht op vrijheid. Maar al
snel waren er staatsgrepen en in 1799 pleegde Napoleon een staatsgreep en stichtte een verlichte
dictatuur, waarin de machthebber in zere mate rekening houdt met de bevolking. Zijn Code Civil
vormde ook in Nederland het begin van het burgerlijk recht.
-Na de slag bij Waterloo in 1815 werd Napoleon verslagen en pakten oude machthebbers hun macht
weer terug in heel Europa (restauratie). De grondrechten van burgers werden weer beperkt en
koning, adel en kerk kregen hun macht weer terug. De strijd om vrijheid en democratie leek verloren,
maar in de negentiende eeuw werd in West-Europa door middel van felle politieke gevechten de
rechtsstaat stap voor stap dichterbij gebracht.
Sociaal contract: hierin komen mensen tot afspraken om in natuurlijke vrijheid en gelijkheid te
kunnen leven. Belangrijke filosofen die hiervoor pleitten waren John Locke, Jean Jacques Rousseau
en Thomas Hobbes. Hun uitgangspunten waren dat mensen in vrijheid en gelijkheid werden geboren.
Door een sociaal contract voorkom je een permanente oorlog van mensen tegenover elkaar (een
afspraak is bijvoorbeeld dat mensen elkaars eigendommen met rust laten).
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller stuviastudent22. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.75. You're not tied to anything after your purchase.