Samenvatting Introductie in de Klinische Neuropsychologie
HOOFDSTUK 1 t/m 5
Neuropsycholoog: onderzoekt de relatie tussen hersenen en gedrag aan de hand van
hersenbeschadiging
- wetenschappelijk: op groeps- en n=1-niveau
- klinisch: door middel van diagnostiek en behandeling (cognitieve revalidatie)
Mind-body probleem René Descartes: de ziel is een ongedeelde, zelfstandige maar immateriële
eenheid discussie: interactie tussen lichaam en geest
Lokalisatietheorieën
1. Celtheorie: hersenventrikels (cellen) werden gezien als de plaats van de geest, waarbij de geest
opgedeeld werd in verschillende functies
- 1ste cel: sensus communinis (de verenigde zintuigen): informatie van verschillende zintuigen komt
hier binnen
- 2de cel: interpretatie van het ‘beeld’ (psychologische representatie (zowel visueel als niet-visueel))
- 3de cel: memoria (geheugen): hierin wordt het beeld opgeslagen
- algemeen systeem van informatieverwerking
- theorie gaat niet in op individuele verschillen
- fysiognomie: interpretatie van het gelaat
2. Descartes: een ongedeelde geest de mens kan opgedeeld worden in twee substanties: het
lichaam (res extensa) en de geest (res cogitans)
- geest bestaat niet uit materie en neemt geen ruimte in, maar is op een special plek gehuisvest
holte in het midden van het hoofd die niet verdeeld was over twee hersenhelften (de epifyse)
- res cogitans is de bestuurder (reflex)
- momenteel gaat vrijwel iedereen uit van een materialistische versie
3. Frenologie (Gall, 1758): alle psychologische functies zijn een eigenstandig orgaan
- de functies zitten in de cortex (buitenkant, korst)
- de functies zijn onafhankelijk
- als een functie beter is, betekent dat: beter georganiseerd en groter in omvang knobbel
- clinicoanatomische methode: werkwijze om de lokalisatie-ideeën te toetsen door bij patiënten met
een focaal hersenletsel de specifieke uitvalsverschijnselen in kaart te brengen
Huidig inzicht: alle gedrag wordt gemedieerd door de hersenen
- lokalisatie: sommige stoornissen zijn vanuit specifieke onderdelen te verklaren
- holisme: sommige stoornissen zijn vanuit globaal disfunctioneren van de hersenen te verklaren
Holistische theorieën
- abstracte attitude (Goldstein): goed functioneren van de hersenen is vooral van belang om te
kunnen reflecteren op binnenkomende stimuli, in plaats van direct daarop te reageren laesie:
meer geneigd om direct te reageren op bepaalde opvallende kenmerken (hij wordt gedreven door de
stimulus)
Theorie van Luria: evenwicht tussen holistische en lokalisationistische opvattingen opvatting dat
,de hersenen-als-geheel één complex functioneel systeem is, waarbinnen diverse subsystemen een
eigen bijdrage aan de gezamenlijke activiteit leveren functioneel systeem van de hersenen-als-
geheel is buitengewoon flexibel en adaptief
- drie voortdurend interacterende functionele eenheden (units), gerelateerd aan respectievelijk
subcorticale, posterieure en anterieure hersengebieden (respectievelijk ‘activatie’, ‘input’ en ‘output’
- drie hiërarchisch geordende niveaus van verwerking, gerelateerd aan primaire, secundaire en
tertiaire ‘zones’ in de hersenen
- gedrag dat wel of niet gereguleerd wordt door taalprocessen, gerelateerd aan respectievelijk de
linker- en de rechterhemisfeer lateraliteit
Hersenen gedrag
- opvatting die men heeft over cognitieve (mentale) functies heeft grote invloed op de lokalisatie van
deze functies in de hersenen
- geheugen, aandacht en executieve functies zijn door mensen bedachte woorden het brein houdt
geen rekening met door ons bedacht (semantisch) onderscheid
Diagnostische cyclus: (na verwijzing)
1. Klachtenanalyse
- anamnese: informatie verzamelen over klachten en de beloop hiervan + basisinfo (werk, medische
voorgeschiedenis) + werkrelatie opbouwen
- heteroanamnese: gesprek over de klachten met de partner/familielid/kennis/huisarts van de
patiënt
2. Probleemanalyse: testonderzoek observeren
- sensitiviteit: de kans dat iemand met een stoornis ok als ‘gestoord’ uit een test of vragenlijst komt
die specifiek voor het opsporen van deze stoornis is ontworpen
- specificiteit: de kans dat iemand zonder stoornis ook als ‘niet gestoord’ ofwel normaal uit de test
komt
- prevalentie: het aantal gevallen van een bepaalde ziekte of stoornis per bepaald aantal mensen
(vaak duizend)
- incidentie: het aantal nieuwe gevallen met de ziekte of stoornis binnen een bepaalde tijdsperiode
(vaak een jaar)
- test-hertestbetrouwbaarheid: geeft aan in hoeverre een test tot dezelfde resultaten komt als hij op
verschillende momenten bij eenzelfde patiënt wordt afgenomen
- validiteit: geldigheid van een test (meet een test wat hij zou moeten meten?)
3. Diagnosestelling: interpretatie conclusie (differentiaaldiagnostiek: nagaan of de klachten en
problemen niet ook (deels) anders verklaard zouden kunnen worden)
4. Indicatiestelling: noodzaak verdere diagnostiek of de mogelijkheden voor behandeling
Test-hertesteffect: herhaling van een test zorgt voor een betere prestatie, niet omdat de
onderliggende functie hersteld is, maar omdat de test bekend is
Substractie: procedure om de score behaald op een simpelere conditie af te trekken van een
complexere conditie
- beperkingen: verschilscore is minder betrouwbaar dan de afzonderlijke scores
altijd ook algemene effecten (bijv. langere reactietijden bij moeilijke taken)
Cognitieve psychologie (cognitie = kenvermogen (aandacht, perceptie, geheugen, taal, denken,
handelen + emotie) = wetenschap op zoek naar algemene wetmatigheden, om eventueel van daaruit
individueel gedrag te begrijpen = study of the way in which the brain processes information
,- zijn hersenprocessen echter noodzakelijk om cognitieve functies te onderzoeken? Is hier sprake van
reductionisme?
Cognitieve neuroscience = study of human cognition by relating it to brain structure and function,
normally based on brain imaging techniques = het ontdekken van wetmatigheden via onderzoek bij
gezonde mensen (veel gebruik van neuro-imaging)
Brain imaging technieken = onderzoek structuur en functioneren van het brein
- temporele resolutie: snelheid van opnames (nauwkeurigheid in tijd)
- spatiële resolutie: scherpte van de beelden (nauwkeurigheid met betrekking tot locatie)
Beeldvormende technieken: diverse manieren om te onderzoeken waar iets mis is in het brein en
wat er aan mankeert
1. Autopsie: was vroeger de enig beschikbare manier van onderzoek: het disfunctioneren van de
patiënt zo nauwkeurig mogelijk onderzoeken en beschrijven. Na overlijden het brein onderzoeken
2. Klinische methode: is door voortschrijdende wetenschappelijke inzichten toe te passen door
neuropsychologen. Bijvoorbeeld: aan de hand van de gezichtsvelduitval bepalen waar het
hersenletsel gelokaliseerd is. (N.B. Dit wil bij andere functies minder goed!)
3. In vivo beeldvorming van hersenstructuren:
angiogram: visualisatie van de bloedvaten
röntgen
CT: verbetering van röntgen methode, maar nog steeds niet ideaal
MRI: hogere spatiële resolutie dan CT en geen nadelen van straling
CT scan: niet erg gedetailleerd, maar gebied van infarcering is goed zichtbaar
MRI: laat veel meer details zien dan de CT
- verschillende contrasten mogelijk
4. In vivo beeldvorming van hersenactiviteit:
a) PET (positron emission tomography): a small amount of radioactively labelled water is injected
into a subject. Active areas of the brain use more blood and thus have more radioactive labels.
Positrons from the radioactivity are released; they collide with electrons in the brain and photons (a
form of energy) are produced, exit the head and are detected
- wetenschappelijk onderzoek naar lokalisatie van functies: ook hier subtractiemethode
- PET scan: redelijke spatiële resolutie, slechte temporele resolutie
b) fMRI (functional magnetic resonance imaging), principe:
- hart zuurstofrijk bloed haarvaten zuurstofarm bloed
- actieve hersengebieden: verhoging van bloedtoevoer
verhouding zuurstofrijk/zuurstofarm wordt gemeten: BOLD: blood oxygenation level dependent
signal
- fMRI scan: hoge spatiële resolutie, redelijke temporele resolutie
- beperkingen fMRI: - hersenen zijn altijd actief, fMRI kan dus alleen relatieve verandering in
fysiologische activiteit eten oplossing: cognitieve subtractie
- ieder brein is verschillend. Daarom is normalisatie nodig
- activiteit in gebied F tijdens het uitvoeren van taak X wil niet zeggen dat
gebied F essentieel is voor de uitvoer van taak X!
c) EEG (electroencephalography), principe:
- gemiddelde elektrische activiteit gemeten via electroden op de schedel om algemene
(activatie)toestand van hersenen te meten
c) ERPs (event-related potentials), principe:
, - meting van elektrische activiteit gekoppeld aan een stimulus
- omdat één meting teveel ruis bevat, wordt er over vele proefbeurten (trials) gemiddeld zodat de
ruis verwijderd wordt
- ERPs: zeer goede temporele resolutie (msec), lage tot slecht spatiële resolutie
d) MEG (magneto-encefalografie), principe:
- registreert (aan de oppervlakte gelegen) bronnen doordat deze een magnetisch veld genereren
- MEG: hoge temporele resolutie, redelijke spatiële resolutie
Cognitieve neuropsychologie = study of brain-damaged patients to inform theories of normal
cognition = bestuderen van patiënten met specifieke uitval (in tegenstelling tot globale
achteruitgang), zgn. ‘experiments of nature’ om zo te weten te komen over cognitieve processen bij
gezonde mensen
- de verschillende patronen van intacte en aangedane (deel)functies worden gebruikt als bouwstenen
voor modellen (onafhankelijk van lokalisatie in het brein)
- vooral case studies
- dissociaties en dubbele dissociaties van belang
Basisassumpties bij laesie studies (Caramazza)
1. Fractionation assumption: beschadiging van het brein selectieve cognitieve laesies
2. Transparency assumption: laesies leiden tot beschadiging van een bestaand cognitief systeem,
leiden niet tot een nieuw cognitief systeem
3. Universality assumption: alle cognitieve systemen zijn identiek
Enkele dissociatie: prestatie op taak A intact, maar op taak B niet
Dubbel dissociatie (Teuber): twee patiënten met een tegenovergestelde enkele dissociatie
- voorbeeld: patiënt A kan wel gezichten herkennen (functie X), maar geen emoties herkennen
(functie Y). Patiënt B kan geen gezichten herkennen (functie X), maar wel emoties herkennen (functie
Y).
Single case studies
- onmogelijk om een theorie op een enkele casus te baseren?
- algemeen: op basis van een enkele casus kan een theorie worden getoetst, aangepast of zelfs
verworpen worden
Transcraniele magnetische stimulatie: door een sterk magnetisch veld wordt een ‘virtuele laesie’
gecreëerd, met specifieke uitval van cognitieve functies als gevolg
Klinische neuropsychologie = toegepaste wetenschap waarin onderzoek verricht wordt bij patiënten
ten behoeve van de individuele gezondheidszorg
- diagnostiek
- interventies / gevolgen in de (directe) leefomgeving
- functie van een hersengebied kan worden bepaald door een groep patiënten met een laesie in dit
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller hannahkersbergen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.28. You're not tied to anything after your purchase.