Alle levende organismen vertonen levensverschijnselen, zoals voortplanten, groeien, ontwikkelen en
stofwisseling.
Stofwisseling alle chemische reacties in een organisme, bij deze reacties spelen enzymen een
grote rol. Die versnellen de chemische reacties van stofwisselingsprocessen (Katalyseren).
Als een organisme geen levensverschijnselen meer vertoont, noem je het dood. Dingen de in de
natuur nooit geleefd hebben noem je levenloos.
Individuen en soorten:
Elk individueel organisme of individu heeft een unieke levensloop. Deze levensloop start bij het
ontstaan van het organisme. Vanaf dat moment begint het organisme met groeien en ontwikkelen.
Individuen behoren tot een soort als zij zich onderling kunnen voortplanten en vruchtbare
nakomelingen kunnen voortbrengen. Alle individuen doorlopen tijdens hun levensloop dezelfde
fasen. Hoewel de individuen van een soort sterven, blijft de soort bestaan. Dit noem je de
levenscyclus.
Organisatieniveau’s:
Organismen zijn georganiseerd in biologische eenheden.
Molecuul Cel Orgaan Organisme Populatie Ecosysteem Biosfeer
Als er op een hoger organisatieniveau een nieuwe eigenschap ontstaat die er op een lager
organisatieniveau niet is, noem je een emergente eigenschap.
Één enkele molecuul van een cel leeft niet. Interactie tussen de moleculen zorgt ervoor dat de cel wel
leeft. Interactie betekent op elkaar reageren.
Basisstof 2: Organen, weefsels en cellen
Een orgaanstelsel bestaat uit een aantal organen dat samen een bepaalde functie uitoefent.
Voorbeelden zijn het ademhalingsstelsel, het bloedvatenstelsel en het verteringsstelsel.
Weefsels:
Organen zijn opgebouwd uit weefsels. Weefsels zijn een groep cellen met dezelfde functie en vorm.
In je lichaam heb je o.a. de volgende 4 weefsels:
,Dekweefsel (epitheel) rechthoekig en liggen dicht tegen elkaar.
Zenuwweefsel geven informatie door, daarvoor hebben ze sterk vertakte uitlopers die een
netwerk vormen.
Spierweefsel langgerekte cellen die kunnen samentrekken
Bindweefsel geeft steun en vorm aan het organisme en aan afzonderlijke organen
Basisstof 3: Plantaardige cellen en dierlijke cellen
Plantaardige en dierlijke cellen:
Elk deel van een cel met een eigen functie noem je een organel.
Bij planten kunnen in het cytoplasma van de cellen ook plastiden voorkomen. Van deze organellen
bestaan verschillende typen:
Chloroplasten (bladgroenkorrels) groen kleurstoffen
Chromoplasten gele, oranje en rode kleurstoffen
Leukoplasten dien om stoffen zoals vet, zetmeel en eiwit in op te slaan
Op plaatsen waar plantaardige cellen niet helemaal op elkaar aansluiten ontstaan intercellulaire
ruimten, deze ruimten zijn gevuld met lucht of vocht.
Basisstof 4: Celorganellen
De kern is omgeven door het kernmembraan en bevat kernplasma. In het kernplasma liggen
chromosomen, deze bestaan uit lange moleculen DNA die rond een aantal eiwitten gewikkeld zijn.
In het kernplasma kun je nucleolus onderscheiden. Dit is de plaats waar delen van ribosomen worden
gemaakt. Deze delen verlaten de celkern via de kernporiën in het kernmembraan en vormen
ribosomen in het cytoplasma.
In het cytoplasma bevindt zich een uitgebreid netwerk van dubbele membranen dat is aangesloten
op het kernmembraan. Dit heet het endoplasmatisch reticulum.
Op de membranen van ruw endoplasmatisch reticulum (RER) bevinden zich ribosomen (kleine
bolvormige organellen die eiwitten produceren).
, Glad endoplasmatisch reticulum (GER) heeft geen ribosomen. De functie ervan verschilt per celtype.
In bepaalde cellen kan het glad endoplasmatisch reticulum vetten of hormonen maken.
De eiwitmoleculen in de blaasjes die het ruw endoplasmatisch reticulum afsnert hebben nog niet de
uiteindelijke vorm. Dat gebeurt in het golgisysteem. Deze bestaat uit opeengestapelde platte
membranen in het cytoplasma van de cel. Het golgisysteem neemt deze blaasjes op en bewerkt de
eiwitmolecullen totdat ze hun definitieve vorm hebben. Dan snoert het golgisysteem de eiwitten in
blaasjes af.
Het afsnoeren van de blaasjes door het celmembraan om stoffen naar buiten de cel te transporteren
exocytose.
Het afgeven van stoffen door cellen secretie
Mitochondriën zijn bolvormige organellen, ze hebben dubbele membranen waarvan het
binnenmembraan sterk geplooid is. In het cytoplasma worden eiwitten, vetten en koolhydraten
afgebroken. Voor deze afbraak is zuurstof nodig en er komt energie bij vrij. De vrijgemaakte energie
wordt tijdelijk opgeslagen in moleculen van de stof ATP (adenosinetrifosfaat).
Binnen in cellen bevindt zich een netwerk van eiwitvezels dat het cytoskelet heet. Het cytoskelet
zorgt ervoor dat de cel zijn vorm behoudt en dat de organellen op hun plaats blijven. Het zorgt er ook
voor dat de vorm van een cel verandert of dat een cel zich kan verplaatsen.
Celmembranen bestaan uit een dubbele laag van fosfolipiden, dit zijn vetachtige stoffen. Een
fosfolipidemolecuul bestaat aan 1 kant uit een fosfaatgroep die in water oplosbaar is (hydrofiel). De
andere kant is waterafstotend of hydrofoob en bestaat uit 2 lange vetzuurmoleculen.
Cholesterol dit bevat het celmembraan en het speelt een rol bij de stevigheid van de membranen
Basisstof 5: transport door membranen
Een oplossing bestaat uit een oplosmiddel en een of meer opgeloste stoffen. De concentratie geeft
de hoeveelheid opgeloste stof in een bepaalde hoeveelheid oplosmiddel aan ((g/L of g L -1)( g/dm3 of g
dm-3)).
Een erg lage concentratie van een stof kun je uitdrukken in ppm (parts per million). 1 ppm = 0,0001%
De afgifte van zuurstof door plantaardige cellen en de opname van zuurstof door dierlijke cellen vindt
plaats door diffusie. Diffusie is de verplaatsing van een stof van een plaats met een hoge concentratie
naar een plaats met een lage concentratie van die stof.
De snelheid waarmee de moleculen van een opgeloste stof zich homogeen in de ruimte verdelen
heet de diffusiesnelheid.
Als de moleculen kleiner zijn dan de poriën in de wand, kunnen ze passeren en kan er diffusie
optreden. Zo’n wand nome je doorlatend of permeabel.
Vloeistoffen of gassen kunnen ook gescheiden zijn door een wand met poriën waar kleine moleculen
wel doorheen kunnen maar grote moleculen niet. Zo’n wand noem je semipermeabel of selectief
permeabel.
Het proces van diffusie van water door een semipermeabel membraan heet osmose.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller marithoste. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.20. You're not tied to anything after your purchase.