Geld, internationale economische betrekkingen en bedrijfsomgeving
Samenvatting studieboek Geld, Internationale Economische Betrekkingen en bedrijfsomgeving van W. Hulleman en A.J. Marijs (Hoofdstuk 1 tm 5 en 7 tm 9) - ISBN: 9789001813796, Druk: 6e druk, Uitgavejaar: 2012
geld internationale economische betrekkingen en bedrijfsomgeving
Connected book
Book Title:
Author(s):
Edition:
ISBN:
Edition:
Written for
Hogeschool van Amsterdam (HvA)
Logistiek en Economie
Algemene Economie
All documents for this subject (1)
12
reviews
By: matthew_gaal • 6 year ago
By: CrazyDevika • 6 year ago
By: stephandegroot • 6 year ago
By: RoanSand • 6 year ago
By: DaveMunsters1995 • 7 year ago
By: zandhaas12 • 7 year ago
Translated by Google
There is a missing chapter
By: mitchellbouman • 7 year ago
Show more reviews
Seller
Follow
RoosNot
Reviews received
Content preview
Hoofdstuk 1 Aanbod van geld
§1 Geld en het economisch proces
Functies van geld:
1. Ruilmiddel. In een geldeconomie kunnen koop en verkoop op verschillende momenten
plaatsvinden. Geld vermindert de transactiekosten.
2. Rekeneenheid. Geld is een maatstaf om de waarde van goederen en diensten uit te drukken.
Ook nodig voor de waardering van de producten voor financiële verslaggeving. Verminderd
te informatiekosten van het economisch proces.
3. Oppotmiddel.
Ongedifferentieerde koopkracht: met geld kan je alle goederen kopen.
De EMU:
versterkt de economische positie van Europa tegenover andere werelddelen/landen. Dit
komt doordat het omwisselen van Europese valuta gepaard ging met hoge kosten en nu
hoeft er geen geld meer omgewisseld te worden.
neemt de onzekerheid weg over de onderlinge waarde van de wisselkoersen van de valuta’s
van de deelnemende landen.
vermindert de transactiekosten en informatiekosten.
zorgt ervoor dat markten transparanter worden.
ten slotte kan geld beter als oppotmiddel functioneren in een groot valutagebied.
Inflatie = een voortdurende stijging van de prijzen van goederen en diensten.
Functies Kenmerken Gevolgen van hoge inflatie
Ruilmiddel Ongedifferentieerde Terug naar goederenruil
koopkracht Andere valuta neemt
ruilmiddelfunctie over
Rekeneenheid Waardemaatstaf Prijzen gelden slechts voor een
korte termijn
Oppotmiddel Vermogensbestanddeel Kasgeld als
vermogensbestanddeel
vermindert snel in waarde
§2 Geldsoorten
Marktwaarde = intrinsieke waarde van geld.
Fasen Kenmerken
Spontaan ontstaan van geld - edelmetaal als ruilmiddel
- intrinsieke waarde bepaald door vraag
en aanbod
Overheid slaat munten - munten krijgen nominale waarde
- intrinsieke en nominale waarde kunnen
uiteenlopen
Fasen Kenmerken
Kassier - neemt goud in ontvangst in ruil voor
promessen
- promessen doen dienst in het
ruilverkeer
Bankier - leent geld uit in de vorm van promessen
, - promessen zijn inwisselbaar voor goud
- de betrouwbaarheid van de promessen
berust op de betrouwbaarheid van de
balans van de bankier
Centrale bank - krijgt monopolie op uitgifte van
bankbiljetten
Substitutie = het omzetten van girale tegoeden in bankbiljetten en omgekeerd. De hoeveelheid blijft
gelijk, alleen de samenstelling verandert.
Actie Gevolg
Banken lenen geld uit Vordering op termijn op de klant
Wederzijdse schuldaanvaarding
Geldschepping
Klanten lenen geld Liquide boekvordering op de bank (giraal geld)
Substitutie van giraal geld in chartaal en Liquiditeit van de bank daalt
omgekeerd Liquiditeit van de bank stijgt
§3 Liquiditeitenmassa
De primaire liquiditeitenmassa bestaat uit:
de munten die de overheid in omloop brengt;
de bankbiljetten die de centrale bank in omloop brengt;
het girale geld dat de banken in omloop brengen.
Geldscheppende instellingen = Europese Centrale Bank en algemene banken.
Primaire liquiditeiten = girale en chartale geldsoorten, van de creditzijde van de balansen van
geldscheppende instellingen.
Primaire liquiditeitenmassa = hoeveelheid primaire liquiditeiten – geld dat zich in de kassen van de
geldscheppende instellingen dienen ter dekking van de uitstaande verplichtingen. Dus hoeveelheid
geld in de handen van het publiek. = M1.
Secundaire liquiditeitenmassa ontstaat doordat bedrijven en gezinnen soms liquide middelen over
hebben.
Primaire en secundaire liquiditeitenmassa vormen samen de binnenlandse liquiditeitenmassa.
De centrale bank kan M3 uit de balansen van geldscheppende instellingen berekenen.
Als de looptijd, van het uitgeleende geld aan de bank, korter is dan twee jaar, behoren de
beleggingen tot de secundaire liquiditeitenmassa (=kort spaargeld). Secundaire liquiditeitenmassa
bestaat uit vorderingen van het publiek op geldscheppende instellingen die op korte termijn, massaal
en zonder koersverlies kunnen worden omgezet in geld.
Transformatie = omzetting van primaire in secundaire liquiditeiten.
M3 = M1 + secundaire liquiditeitenmassa.
Een taak van de centrale bank is het berekenen van de liquiditeitsmassa. Dit doet de centrale bank
m.b.v. de balansen van de geldscheppende instellingen en overheid.
BLZ 35 uitrekenen primaire en secundaire liquiditeitenmassa.
Tertiaire liquiditeiten = overtollige liquide middelen die het publiek voor langere tijd kan beleggen in
waardepapieren (langlopende termijndeposito’s en lang spaargeld).
,Brutogeldscheppend bedrijf van banken omvat de totale kredietverlening aan de private sector en de
overheid.
Nettogeldscheppend bedrijf = brutogeldscheppend bedrijf – lange aangetrokken middelen.
§4 Financieel systeem en bankbalans
Financiële instellingen: beschikken over grote sommen geld van derden, die zij vervolgens weer
uitgeven of beleggen.
Functies financieel systeem:
1. Scheppen van geld.
2. Liquide middelen van overschothuishoudingen doorgeven aan tekorthuishoudingen.
3. Financiële transacties vlot en tegen zo min mogelijk kosten afwikkelen.
4. Aanbieden van allerlei diensten waarnaar de vraag is toegenomen door de welvaart.
Geldscheppende instellingen beschikken aan de creditzijde van hun balans over posten die in het
maarschappelijk verkeer als geld dienst kunnen doen (crediteuren in rekening-courant, bankbiljetten
bij centrale bank).
Functies Europese Centrale Bank:
1. Vaststellen monetair beleid.
2. Toezicht houden op het bankwezen: op liquiditeit en solvabiliteit van bankwezen en sociaal-
economisch toezicht m.b.t. de koopkracht.
3. Bankbiljettencirculatie verzorgen.
4. Banken voorzien van girale liquiditeiten als dit nodig en gewenst is.
Liquiditeit geeft aan met welk percentage de verplichtingen van de bank tegenover schuldeisers zijn
gedekt met liquiditeiten.
Gebonden liquiditeiten = liquide middelen die een bank nodig heeft ter dekking van de schulden.
Vrije liquiditeiten = resterende liquide middelen.
Onder solvabiliteit verstaan we de mogelijkheid van de bank met het eigen vermogen garant te staan
voor eventuele verliezen op debiteuren. Vaak gemeten in percentage van het eigen vermogen ten
opzichte van totale vermogen/ten opzichte van de risicovolle debiteuren. ± 3%
Kernkapitaal = eigen vermogen van een bank, globaal bestaande uit aandelenkapitaal en reserves.
Aansprakelijk vermogen = eigen vermogen + achtergestelde leningen die een bank heeft
aangetrokken. ± 6%
BIS-ratio het begrip solvabiliteit is in dit akkoord omschreven als de verhouding tussen het
aansprakelijk vermogen en de debiteuren.
Basel III-akkoord verplicht banken om grotere kapitaalbuffers aan te houden die bovendien voor
een groter deel moeten bestaan uit eigen vermogen. Het eigen vermogen moet minimaal 3% zijn van
alle activa. Hefboomratio: het balanstotaal van een bank mag niet meer zijn dan 33,3x het ev.
Voordeel van sparen bij een bank: de bank neemt het risico van dubieuze debiteuren over. Wel loopt
de klant het risico dat de bankier zelf failliet gaat.
Banken zijn in staat om gelden die haar voor de korte termijn zijn toevertrouwd om te zetten in
langetermijnuitzettingen. Dit brengt wel renterisico met zich mee.
Rentabiliteit drukt men vaak uit als de winst in relatie tot het eigen vermogen. De bank gebruikt de
winst voor dividenduitkeringen aan de aandeelhouders en voor het versterken van het eigen
vermogen.
, Rentemarge = banken krijgen meer rente binnen dan dat zij uitkeren.
Hoofdstuk 2 Vraag naar geld en het monetair beleid
§1 Verkeersvergelijking van Fisher
Fisher: MxV=PxT
M = geldhoeveelheid
V = omloopsnelheid van het geld.
P = gemiddelde prijspeil
T = aantal transacties
In de vergelijking van Fisher worden vraag naar en aanbod van geld niet van elkaar onderscheiden.
M ↑ meer dan T, dan P ↑ : inflatie
M evenveel ↑als percentage groei T : stabiele P. Deze groei wordt vaak gelijkgesteld aan de reële
economische groei / groei productie / reële nationaal inkomen.
§2 Keynesiaanse liquiditeitsvoorkeurtheorie
Keynes veronderstelde dat de vraag naar geld niet alleen afhankelijk is van transacties maar ook van
andere motiveren, zoals voorzorg- en speculatieve overwegingen (bijv. sparen en beleggen).
De transactievraag naar geld is afhankelijk van de hoeveelheid transacties in de economie.
De speculatievraag naar geld is afhankelijk van de rente.
Transactiemotief: voorraad liquide middelen aanhouden om transacties te kunnen financieren.
Voorzorgmotief: sparen voor latere, onverwachte uitbestedingen.
= Speculatiegeld (: geld dat aangehouden wordt voor het benutten van kansen op de beurs). Is
liquide. Bij een lage rente dus veel speculatiegeld, bij een hoge rente weinig.
Het rendement van bestaande obligaties past zich aan aan de marktrente door veranderingen in de
waarde van bestaande obligaties.
Renteverwachtingen leiden tot aanpassingen in de waarde van obligaties, zodat de verwachtingen
vanzelf uitkomen.
Transactie- en speculatiekassen passen zich aan, tijdens het verloop van de conjunctuur onder
invloed van renteverwachtingen, aan de behoefte aan liquide middelen.
Primaire (/eerstehands) vermogensmarkt: partijen op vermogensmarkten geven nieuwe
obligaties en andere waardepapieren uit om aan geld
te komen. Rentevergoeding = marktrente.
Secundaire (/tweedehands) vermogensmarkt: beleggers die in het bezit zijn van deze obligaties
kunnen deze weer aan andere beleggers verkopen.
Couponrente: rente die met de oorspronkelijke uitgifte van de obligatie gepaard ging.
Vraag transactiegeld ↑ dan rente ↑ (bij gelijkblijvend geldaanbod). Als de overheid nu nieuwe
obligaties moet uitgeven, zal een hogere couponrente moeten worden aangeboden. Beleggers willen
deze nieuwe obligaties hebben aangezien dit meer geld oplevert. Gevolg: waarde van eerste
obligaties ↓, koers ↓tot het rendement vergelijkbaar is met de marktrente die de op nieuwe
obligaties wordt vergoed.
Prijs bestaande obligaties op de markt afhankelijk van: • marktrente t.o.v. nominale rente
• resterende looptijd
Ook verwachtingen over renteveranderingen spelen een rol bij de vraag naar speculatiegeld.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller RoosNot. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.88. You're not tied to anything after your purchase.