Medische en verpleegkundige kennis (VPKVPMK3.1.V020)
Institution
Hogeschool Windesheim (HW)
Book
Basiswerk V&V - Verloskunde en Gynaecologie
Dit is een samenvatting van de leerdoelen van week 1 t/m 7 van medische en verpleegkundige kennis voor de opleiding HBO verpleegkunde dat wordt gegeven in leerjaar 2. Verder zijn de aantekeningen van de hoor- en werkcolleges toegevoegd.
Verder heb ik in het blauw gemarkeerd wat in de toetsing v...
Medische en verpleegkundige kennis (VPKVPMK3.1.V020)
All documents for this subject (43)
3
reviews
By: ilseseinstra • 2 year ago
By: Melanie123456 • 2 year ago
Translated by Google
Thank you for your review

By: romeesluijer • 2 year ago
By: Melanie123456 • 2 year ago
Translated by Google
thanks for your 5 star rating! :))
By: KMW • 1 year ago
By: Melanie123456 • 1 year ago
Translated by Google
thanks for your review!
Seller
Follow
Melanie123456
Reviews received
Content preview
De leerdoelen van medische kennis > week 1
De student kan beschrijven wat onder preconceptiezorg wordt verstaan:
Pre’ betekent ‘voor’ en ‘conceptie’ betekent bevruchting. Preconceptiezorg is dus zorg die al begint vóór de
zwangerschap en die doorgaat totdat zwangerschapscontroles bij een arts of verloskundige beginnen.
Preconceptiezorg is een verzamelterm voor alle maatregelen ter bevordering van de gezondheid van aanstaande
moeders en hun kinderen.
Zo kan voorlichting en overleg over medicijngebruik kunnen beter al voorafgaand aan de zwangerschap plaatsvinden.
Ook wanneer het risico op bepaalde genetische aandoeningen voor een aanstaand ouderpaar groter is dan gemiddeld, is
het belangrijk daar al voor de conceptie van op de hoogte te zijn. Voor de bevruchting zijn er ook wat betreft keuzen
voor screening op Downsyndroom en neuraalbuisdefecten (zoals spina bifida).
Belangrijke preventiemaatregel: foliumzuur, moet 4 weken voor bevruchting gestart worden. Groot deel van effect dat
foliumzuur heeft op het voorkomen van een neuraalbuisdefect gaat verloren wanneer begonnen wordt met innemen als
zwangerschap al is opgetreden.
De student kan benoemen wat de ontwikkelingskenmerken zijn van de verschillende trimesters in een
zwangerschap:
De gestatie bestaat uit 3 fasen van de prenatale ontwikkeling: het eerste, tweede en derde trimester. Tijdens de
prenatale ontwikkeling (de verzamelnaam van de embryonale en foetale ontwikkeling) ontstaat uit 1 enkele cel
uiteindelijk een zuigeling van drie tot vier kg. De periode waarin de prenatale ontwikkeling plaatsvindt, wordt de periode
van gestatie (of zwangerschap) genoemd. De gestatie duurt negen maanden en vindt in de uterus (baarmoeder) plaats.
Voor het gemak wordt de prenatale ontwikkeling meestal in drie trimesters ingedeeld, die elk drie maanden duren:
1. Het eerste trimester is de periode van de embryonale en vroege foetale ontwikkeling. Tijdens deze periode
ontstaan alle belangrijke orgaanstelsel.
2. In het tweede trimester vindt vooral de ontwikkeling van organen en orgaanstelsel plaats tot deze bijna zijn
volgroeid. De lichaamsverhouding van de foetus veranderen, en tegen het einde van het tweede trimester is
duidelijk een menselijke vorm te herkennen.
3. Het derde trimester wordt gekenmerkt door een snelle groei van de foetus. Vroeg in het derde trimester
worden de meeste van de belangrijkste orgaanstelsels volledig functioneel. Een zuigeling die één of zelfs twee
maanden te vroeg geboren wordt, heeft een redelijke kans om te overleven.
De student kan de fysiologie van de bevruching, innesteling en placentatie beschrijven:
De bevruchting:
Bij de bevruchting versmelten twee haploïde gameten met elkaar. Door de versmelting van de twee haploïde gameten
(elk met 23 chromosomen) ontstaat een bevruchte eicel of zygote met 46 chromosomen, het normale aantal voor een
lichaamscel (somatische cel). De mannelijke en de vrouwelijke gameet hebben een sterk verschillende functie en een
verschillend aandeel. Terwijl spermacellen alleen de mannelijke chromosomen bijdragen, levert de vrouwelijke gameet,
een secundaire oöcyt, alle celorganellen, voedingsstoffen en de genetische programmering om de ontwikkeling van het
embryo gedurende ongeveer een week na de bevruchting te ondersteunen.
De spermacellen die in de vagina zijn gedeponeerd, zijn al beweeglijk doordat ze gemengd zijn met klierproducten van
de zaadblaasjes, de eerste stap van de capacitatie (capacitatie vind plaats nadat de spermacellen (1) zijn gemengd met
klierproducten van de zaadblaasjes en (2) zijn blootgesteld aan de omstandigheden binnen de vrouwelijke
voortplantingsorganen, de epididymis geeft een stof af die voortijdige capacitatie tegengaat). Maar de spermacellen
kunnen pas een bevruchting teweegbrengen wanneer ze worden blootgesteld aan de omstandigheden in de vrouwelijke
voortplaningsorganen, met name in het oviduct (= tuba uterina of eilleider) hoewel de producten van de secretiecellen
(die zich bevinden in de eileider) bijdragen aan de capacitatie, is het exacte mechanisme dat eraan ten grondslag ligt nog
onbekend.
,
,De innesteling (dag 7 – 10)
De innesteling begint wanneer het oppervlak van de blastocyste (een holle bol met een binnenste holte die de
blastocoele wordt genoemd) dat het dichtste bij de embryoblast ligt, zich hecht aan de bekleding van de uterus. Bij het
contactoppervlak ondergaan de oppervlakkig gelegen cellen snelle celdelingen, waardoor de trofoblast (de buitenste
laag, het buitenste omhulsel van de blastocoele) verschillende cellagen dik wordt. De cellen die het dichtste bij de
binnenkant van de blastocyste liggen, blijven intact en vormen een laag die de cellulaire trofoblast wordt genoemd.
Nabij de baarmoederwand verdwijnen de celmembranen tussen de cellen van de trofoblast, waardoor een laag
cytoplasma ontstaat die verscheidene celkernen bevat. Deze buitenste laag (syncytiontrofoblast) maakt een pad vrij
door het epitheel van de baarmoederwand. Eerst ontstaat hierdoor een opening in de baarmoederbekleding, maar door
deling en migratie van epitheelcellen wordt het oppervlak al snel gerepareerd. Tegen dag 10 is dit herstel compleet en is
de blastocyste niet lager in contact met de baarmoederholte. De verder ontwikkeling vindt geheel plaats binnen de
functionele laag van het endometrium.
In de meeste gevallen vindt de innesteling plaats in de fundus of elders in de
baarmoeder. Bij een ectopische zwangerschap vindt de innesteling niet in de
baarmoeder plaats, maar ergens anders, bijvoorbeeld in een van de
oviducten. Ongeveer 0,6 % van de zwangerschap is ectopisch: deze
zwangerschappen leveren geen levensvatbaar embryo op en zijn mogelijk
levensbedreigend voor de moeder.
Tijdens de innesteling blijft de syncytiotrofoblast in het omringende
endometrium uitgroeien. Door het verdwijnen van klieren van de
baarmoederwand komen voedingstoffen vrij die door de trofoblast worden
opgenomen en via diffusie naar de embryoblast worden getransporteerd.
Deze voedingsstoffen leveren de energie die nodig is om de eerste stadia van
de embryonale ontwikkeling te ondersteunen. Uitstulpingen van de
trofoblast groeien uit zodat ze rond capillairen in het endometrium komen te
liggen. Als de wanden van de capillairen worden afgebroken, begint bloed
van de meoder door kanalen in de trofoblast te stromen, de zogenoemde
bloedruimten of lacunae (enkele lacuna). Vingervormige villi steken vanaf de
trofoblast in het omringende endometrium uit: deze uitstulpingen worden
geleidelijk groter en complexer naarmate de ontwikkeling doorgaat.
Placentatie
De placenta is een tijdelijke structuur in de baarmoederwand die een plaats biedt voor uitwisseling van componenten
tussen de bloedsomloop van de foetus en de moeder. Placentatie of placentavorming vindt plaats wanneer bloedvaten
ontstaan in het choroin rond de buitenkant van de blastocyste (20-5). Tegen de derde week van de ontwikkeling loopt
het mesoderm langs alle villi van de trofoblast, waardoor chorionvlokken ontstaan die tegen de weefsels van de moeder
aan liggen. In elk van de villi ontstaan embryonale bloedvaten en de bloedsomloop door deze chorionvaten begint rond
het begin van week drie wanneer het hart begint te kloppen. Deze villi blijven groeien en vertakken zich, waardoor een
complex netwerk binnen het endometrium ontstaat. Wanden van bloedvaten en voedingsstoffen diffunderen vanuit de
embryonale bloedsomloop naar de bloedsomloop van de moeder en andersom door de lagen van de trofoblast.
, Circulatie in de placenta:
Zuurstofarm bloed stroomt van het embryo of de foetus naar de placenta door de gepaarde aa. umbilicales
(navelstrengslagaders) en zuurstofrijk bloed keert terug naar het embryo of de foetus via de enkelvoudige v. umbilicalis
(navelstrengader). De chorionvlokken vormen een oppervlak voor de actieve en passieve uitwisseling van gassen,
voedingsstoffen en afvalstoffen tussen de bloedsomloop van de foetus en die van de moeder.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Melanie123456. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.51. You're not tied to anything after your purchase.