Nauwkeurige samenvatting van het vastgoed economie boek en de Powerpoints van de Academie voor vastgoed.
De begrippen worden duidelijk met voorbeelden omschreven en onderwerpen die extra belangrijk zijn voor het tentamen worden aangekaart!
Het document bestaat uit 39 pagina's met niet alleen de b...
Economie is de kennis inzake de balans tussen hebben en krijgen (inkomen en uitgaven).
Economie is een wetenschap die zich bezighoudt met de keuzes die mensen maken bij de
productie, consumptie en distributie van schaarste goederen en diensten.
Soorten behoeften:
1. Primaire behoeften: noodzakelijk
2. Secundaire behoeften: luxe
3. Stoffelijke behoeften: tastbaar
4. Onstoffelijke behoeften: leesbaar
5. Individuele behoeften: persoonlijk in te vullen
6. Collectieve behoeften: gemeenschappelijk in te vullen
Loon:
- Brutoloon: belastingen en sociale lasten
- Nettoloon: uitgaven inzake primaire behoeften
- Vrij besteedbaar of discretionair inkomen: besparingen (oppotten)
Dat maakt: direct besteedbaar inkomen.
Inkomensverdeling:
- Primair inkomen: wat de mensen verdienen in het productieproces
- Secundair inkomen: inkomen wat overblijft na belastingheffing
- Tertiair inkomen: inkomen wat overblijft na belastingheffing en toeslagen, subsidies.
Bovenstaande drie kan je in een grafiek zetten: Lorenz grafiek.
Het verband tussen aantal personen en totaal aan inkomen.
Horizontale as: bevolking totaal in procenten.
Voorbeeld: 50% v.d. bevolking verdiend 10 % v.d. inkomen.
Derde grafiek: primaire inkomstenverdeling.
1
,Productie: Het geschikt maken van (grond) stoffen om te worden ingezet als producten:
goederen en diensten.
- Productie factoren:
o Natuur grondstoffen Oorspronkelijke factoren
o Arbeid inkomen
o Kapitaal vergoeding Afgeleide factor
o Informatie … Nieuwe factoren
o Ondernemerschap
- Verkoop: de verkoop van geschikt gemaakte goederen en diensten ten behoeve van een
behoefte (invulling van een schaarste).
Soorten economie:
1. Centraal geleide planeconomie
- De staat is de baas. Communisme.
- Nadelen: geen vrije markt. Overheid bepaald wat er gebeurt.
2. Georiënteerde markteconomie
- Nederland. Er is marktwerking maar de overheid zit er bovenop (overheid reguleert).
3. Vrijemarkteconomie
- Alles is vrij. 100% marktwerking. Je hebt keuzes.
Niveaus van de economie:
1. Macroniveau
- Landelijk (NL, EU, Wereld)
2. Mesoniveau
- Bedrijfstak of sector (meervoud gelijksoortig)
3. Microniveau
- Bedrijf of individu (enkelvoud).
Economische sectoren: (bij het produceren van goederen)
1. Primaire sector: landbouw, mijnbouw, visserij
- Economische sector die grondstoffen en voedsel levert.
- Deze sector heeft alles te maken met de natuur. Land- en bosbouwbedrijven vallen
hieronder, evenals delfstofwinning in bijv. mijnen.
- De verwerking gebeurt in de secundaire sector.
2. Secundaire sector: industrie
- Deze sector volgt op de primaire sector; hierin worden de producten uit de land- en
bosbouw en delfstoffen bewerkt in een industrieel proces (= industriële bedrijven).
3. Tertiaire sector: commerciële dienstverlening
- De economische sector waarin bedrijven met de verkoop van hun diensten winst willen
maken. Een synoniem voor de tertiaire sector is de dienstensector.
- V.B: advocatenkantoren, banken, verzekeringsmaatschappij, makelaardij etc.
4. Quartaire sector: niet commerciële dienstverlening
- De economische sector van de niet-commerciële gesubsidieerde en de collectief
gefinancierde dienstverleners. In deze sector vallen o.a. de door de overheid
gesubsidieerde diensten. (= non profit)
- Voorbeelden: ziekenhuizen, brandweer, defensie, religie etc.
2
,Om te weten hoe de economie ervoor staat kan afgelezen worden aan een aantal
indicatoren.
Buitenlandse indicatoren:
1. Renteontwikkeling (ECB en FED)
2. Energieprijzen (besteedbaar inkomen)
3. Export: bij gunstige ontwikkeling meer productie
4. Internationale conjunctuur (China, India)
5. Aandelenbeurzen.
“De AEX Index is de belangrijkste Nederlandse beursindex. De index geeft het beeld weer van de
koersontwikkeling van de 25 aandelen met de grootste marktkapitalisatie op de Amsterdamse
effectenbeurs. Uit het gewogen gemiddelde van de koersen van deze aandelen wordt de stand van
de AEX berekend. "
Macro-economie in sectoren: naast bedrijfsmatige sectoren
- Collectief: overheid
- Particulier: ondernemingen en consumenten.
Economische kringloop in macro-economie:
Alle individuen leveren productiefactoren aan het bedrijfsleven en andersom (het
bedrijfsleven levert goederen en diensten).
Bedrijfsleven aan huishoudens loon, rente, dividend
Huishoudens aan bedrijfsleven consumentenuitgaven.
3
,Productie bestaat uit: consumenten + investering + overheid
Nationaal product en nationaal inkomen, Symbolen:
- Y = Nationaal inkomen
- C = Consumptie
- S = Sparen
- I = Investeringen
- B = Belastingen
- O = Overheidsuitgaven
- Ex (E) = Export
- iM (M) = Import
- BBP = Bruto Binnenlands Product
Formele & Informele economie:
1. Formele economie:
- De economie die we kunnen meten en dan ook officieel is vastgelegd in statistieken.
- Zaken als Bruto Nationaal Product en Nationaal inkomen zijn meetbaar en bekend.
2. Informele economie:
- De economie die wel bestaat maar niet exact is te meten.
- Denk aan vrijwilligerswerk, zwart werken.
Open & Gesloten economie:
1. Open economie:
- Als een land veel im- en export heeft. Dus veel relaties op economisch gebied met het
buitenland.
- Bijv. Nederland
2. Gesloten economie:
- Als een land (vrijwel) geen import en export heeft met het buitenland.
- Bijv. Noord-Korea.
,Hoe komt de staat aan inkomen?
1. Directe belastingen (IB en VB)
2. Indirecte belastingen (BTW, accijns, OVB, OZB etc.)
3. Leges
- Voorwaarden:
1. Profijtbeginsel (gebruiker betaalt)
2. Non-exclusiviteit (iedereen kan/mag meedoen)
Rol v.d. staat in de economie:
1. Hervedelingsfunctie: premieheffing en herverdeling van inkomens
2. Allocatiefunctie: beïnvloeden samenstelling goederen en diensten.
3. Stabilisatiefunctie: dempen conjunctuur
4. Markregulering: wetgeving om eerlijke marktwerking te bevorderen
5. Genereren ‘onbetaalbaar’ dienstenpakket: zorg, defensie, theaterbezoek etc.
Produceren= Het toevoegen van waarde.
Wat kan een onderneming doen met de som van de toegevoegde waarde? = BNP
Investeren doe je vanuit de afschrijvingen. Tussen BNP en NNP staan afschrijvingen.
Conjunctuurbeleid: Ontwikkeling van de economie op korte termijn (ongeveer 7 jaar),
gemeten van de productie van een land.
- Heeft te maken met het hoeveelheid bestedingen van gezinnen bijv. of investeringen van
bedrijven, exports etc.
- Heeft te maken met de vraag.
Structuurbeleid: invloed van overheidsbeleid op bedrijven.
- Is de lange termijn ontwikkeling.
- Hoe heeft de economie zich de afgelopen 30 jaar ontwikkeld bijv.
- Kwaliteit: hoe hoogopgeleid is de bevolking, kwaliteit van grondstoffen zuiver? Etc.
- Heeft te maken met de Aanbod v.d. economie.
Conjunctuurgolf:
Boven de trend lijn is de economie goed.
Behoefte aan materiële zaken.
Trend lijn:
De lijn hoe de economie zich op de lange termijn zich
ontwikkelt. Kan bijv. 2% economische groei zijn.
Kan erboven zijn of eronder, per jaar verschillend.
Laagconjunctuur kan bijv. onder de 2% zijn en vice versa.
Moet weten waar, alle punten zijn. Diepte punt, herstel
opbloei etc.
5
,Kenmerken laagconjunctuur:
- Economie zich onder gemiddeld ontwikkeld
- Meer werkeloosheid
- Inflatie (prijsstijgingen) niet te hoog zijn
Kenmerken hoogconjunctuur:
- Conjunctuur wordt bepaald naar de vraag van producten
- Prijzen van producten nemen toe
- Weinig werkeloosheid
- Rente stijgt
- Lonen stijgen
Toegevoegde waarde:
Om de kostprijs van een product terug te verdienen, moet je de volgende kosten aftrekken:
- Afschrijvingen duurzame kapitaalgoederen
- Rente op geleend kapitaal
- Interest, pacht, huur
- Lonen
Uitbreidingsinvestering, kan zijn:
1. Diepte:
- Meer kapitaalinvestering ten koste van arbeid; Mensen vervangen door machines.
- Capaciteit blijft gelijk onder veranderende verhoudingen.
2. Breedte:
- Is meer van hetzelfde; investering kapitaalgoederen. Nieuwe
vestiging openen.
- Capaciteit neemt toe onder gelijkblijvende verhoudingen.
Bestedingen, nationale bestedingen:
1. Consumptie v.d. consumenten (gezinshuishouden)
- Primaire & secundaire behoeftes
2. Investeringen van het bedrijfsleven
3. Overheid
- Investeringen (duurzame goederen):
1. Investeringen in duurzame kapitaalgoederen, zoals; wegen, spoorwegen, gebouwen etc.
Consumptie (komt overeen met betaalde ambtenarensalarissen en faciliteiten)
2. Deze bestaat uit de in een gegeven jaar betaalde ambtenarensalarissen en de materiele
uitgaven v.d. overheid. Denk hierbij aan; kosten voor energie, kantoorbenodigdheden,
adviesdiensten van derden etc.
4. Saldo export / import (E-M)
6
,Soorten werkeloosheid:
1. Conjunctureel
- Er is tijdelijk geen vraag (velen zonder baan). Hangt samen met de bestedingen, de
vraagzijde binnen de economie van een land. Lopen de bestedingen terug, dan ontstaat
conjuncturele werkeloosheid doordat de vraag afneemt en de productiecapaciteit niet
meer volledig wordt benut bedrijf gaat werknemers ontslaan.
- Bij een aantrekkelijke economie, vertaald in een toenemende vraag, zal de conjuncturele
werkeloosheid afnemen.
- Rol overheid in bestrijden v.d. conjuncturele werkeloosheid:
1. Doen van investeringen
2. Consumptie stimuleren, door; belastingen te verlagen en bedrijven gunstige
investeringsfaciliteiten te bieden.
2. Structureel
- Er is geen vraag naar jouw vak (omscholen!)
- Structurele werkloosheid ligt aan de aanbodzijde v.d. economie. Bedrijven beschikken
over vacatures en hebben dus een aanbod, maar er is een discrepantie tussen deze
vacatures en de beschikbare beroepsbevolking. Zoekt bijv. naar hbo-diploma vacature, en
alleen mbo-diploma is geïnteresseerd.
- Rol overheid bestrijden v.d. structurele werkloosheid:
o Stimulatie omscholing.
o Re-integratietrajecten voor mensen met een uitkering.
- Oorzaak voor het ontstaan van structurele werkloosheid is dat:
o Bedrijven arbeidskracht vervangen door machines, of productie overbrengen naar
andere landen.
3. Overig
- Seizoenswerkeloosheid (beperkt tot seizoen)
- Regiowerkeloosheid (beperkt tot bepaalde regio)
- Frictiewerkeloosheid (tussen opleiding en baan of tussen banen) – probleemloos.
- Technologische werkeloosheid (lijkt op structurele werkloosheid omscholen!)
- Verborgen werkloosheid (niet ingeschreven bij UWV)
Ratio’s werkgelegenheid:
- Arbeidsproductiviteit: productie per werknemer
1. (Dit heeft een relatie met de kapitaalgoederen)
- I/A ratio: inactieven per actieven
2. Hoeveel werken er niet t.o.v. alle werkenden
- Participatiegraad: beroepsbevolking per beroepsgeschikte
3. Hoeveel werken er echt van allen die dat kunnen.
7
, Les 2 (Meso- economie)
De meso-economie houdt zich bezig met de economische relaties tussen sectoren en
bedrijfstakken.
Bedrijfstak:
Een bedrijfstak is een groep van ondernemingen die verwante bewerkingen uitvoeren op
dezelfde markt binnen de bedrijfskolom. Binnen de bedrijfstakken is er meestal ook sprake
van concurrentie tussen bedrijven.
Een makelaar is een voorbeeld van een bedrijfstak.
Concurrentie niveaus binnen bedrijfstakken:
1. Behoefte concurrentie:
- Het geld v.d. consument kan op diverse manieren worden besteed: aan bijv. goed eten,
vakantiereizen, auto’s en kleding. Aanbieders in verschillende bedrijfstakken concurreren
op deze algemene behoeften met elkaar.
- Als de meubelbranche erin slaagt de behoefte aan goed wonen hoger op het verlanglijstje
v.d. consument te krijgen, is de hele meubelbranche daarmee gebaat en is deze branche
erin geslaagd concurrerende bedrijfstakken een slag voor te blijven
2. Generieke concurrentie:
- Er bestaat concurrentie tussen aanbieders van verschillende producten of diensten die in
eenzelfde behoefte v.d. consument kunnen voorzien.
- We zien bijv. de Nederlandse Spoorwegen met de autobranche concurreert om de
behoefte aan transport in te vullen.
3. Productvorm- en merkenconcurrentie:
- Ten slotte is er concurrentie tussen verschijningsvormen van het product (bijv. de 4-deurs
sedan tegen 5-deurs stationwagen) en concurrentie tussen de merken van een bepaald
product of bepaalde dienst, die in dezelfde behoefte kunnen voorzien.
Er zijn drie vormen van concurrentie binnen bedrijfstakken:
1. Interne concurrentie:
- Deze concurrentievorm richt zich op het verkrijgen van een zo groot mogelijk aandeel
binnen de bedrijfstak door gelijksoortige ondernemingen.
- Meerdere woningmakelaars in een bepaalde stad wedijveren met elkaar, met als één v.d.
doelen een groter marktaandeel te verwerven ten kostte v.d. concurrentie.
2. Externe concurrentie:
- Deze concurrentievorm heeft betrekking op het behalen van een zo groot mogelijke
winstmarge binnen de bedrijfskolom. De onderneming concurreert hierbij met klanten en
leveranciers.
- Auto-importeur wil een zo groot mogelijke marge behalen ten koste van zijn dealers.
Omgekeerd zal de importeur zo laag mogelijk inkoopprijs bedingen bij de autofabrikant.
3. Potentiele concurrentie:
- Dit zijn mogelijk nieuwe ondernemingen die mogelijk willen toetreden tot de bedrijfstak
waarin de onderneming zich bevindt.
Concurrentiebepalende factoren (z.o.z.)
8
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller RAmsterdam. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.88. You're not tied to anything after your purchase.