Inhoud
1.1 De kandidaat beschrijft wat het burgerlijk procesrecht inhoudt en wanneer het van
toepassing is........................................................................................................................... 2
1.2 De kandidaat legt het verschil tussen een verzoekschriftprocedure en een
dagvaardingsprocedure uit......................................................................................................2
1.3 De kandidaat stelt voor een situatie vast of de procedure begint met een dagvaarding of
een verzoekschrift................................................................................................................... 3
1.4 De kandidaat stelt voor een situatie vast wat de benaming is van de verschillende
betrokkenen bij een civiele procedure (rechter, advocaat, gemachtigde, eiser, gedaagde,
verzoeker, verweerder, appellant, geïntimeerde)....................................................................4
1.5 De kandidaat benoemt de ambtelijke taken van de gerechtsdeurwaarder in het civiel
procesrecht............................................................................................................................. 5
1.6 De kandidaat stelt voor een situatie vast wat de schriftelijke stukken tijdens de civiele
procedure inhouden, van wie ze afkomstig zijn en in welke volgorde ze ingediend worden
(dagvaarding inclusief conclusie van eis, conclusie van antwoord, conclusie van repliek,
conclusie van dupliek, verzoekschrift, verweerschrift).............................................................5
1.7 De kandidaat beschrijft de mogelijke uitbreidingen (incidenten) tijdens de civiele
procedure (comparitie van partijen, pleidooi, tussenvonnis, eis in reconventie)......................7
1.8 De kandidaat motiveert voor een situatie waarom de rechter een rechtszaak niet in
behandeling kan nemen (dagvaarding nietig, rechter onbevoegd, eiser niet-ontvankelijk)......8
1.9 De kandidaat benoemt de benaming van beslissingen van de rechter ((tussen)vonnis,
verstekvonnis, arrest, beschikking).........................................................................................8
1.10 De kandidaat stelt voor een situatie vast op welk moment en op welke wijze een vonnis
wordt uitgevoerd (uitvoerbaarheid bij voorraad, dwangsom, lijfsdwang en rechterlijke
machtiging).............................................................................................................................. 9
1.11 De kandidaat stelt voor een situatie vast welke rechter bevoegd is volgens de regels
van de absolute competentie.................................................................................................10
1.12 De kandidaat stelt voor een situatie vast welke rechter bevoegd is volgens de regels
van de relatieve competentie.................................................................................................11
1.13 De kandidaat stelt voor een situatie vast van welk wettelijk bewijsmiddel er sprake is.. 12
1.14 De kandidaat stelt voor een situatie de bewijskracht van akten (authentieke en
onderhandse) vast................................................................................................................13
1.15 De kandidaat motiveert voor een situatie wie het bewijs moet leveren en op welke
manier dat kan...................................................................................................................... 14
1.16 De kandidaat motiveert voor een situatie of een getuige verschoningsrecht toekomt....15
1.17 De kandidaat legt de verschillen tussen bindend advies, arbitrage en een gerechtelijke
procedure uit......................................................................................................................... 15
1.18 De kandidaat omschrijft de begrippen griffierechten en rol............................................15
1.19 De kandidaat legt de verschillen tussen een normale procedure en een procedure in
kort geding uit (bij de voorzieningenrechter)..........................................................................16
1.20 De kandidaat stelt voor een situatie vast welk gewoon rechtsmiddel van toepassing is
(verzet, hoger beroep en cassatie)........................................................................................17
1.21 De kandidaat benoemt voor een rechtsmiddel wat de wettelijke termijn voor het instellen
van het rechtsmiddel is..........................................................................................................19
1
,1.22 De kandidaat beschrijft de kenmerken van executoriale titels.......................................19
1.23 De kandidaat beschrijft de kenmerken van parate executie..........................................19
1.24 De kandidaat beschrijft de kenmerken van de belangrijkste begrippen bij de executie
van gerechtelijke uitspraken (exploot, grosse, minuut en expeditie)......................................20
1.25 De kandidaat beschrijft de kenmerken van het begrip betekening.................................20
1.26 De kandidaat beschrijft de begrippen beslagvrije voet, beslagrecht (conservatoir,
executoriaal, derdenbeslag), invordering en incasso.............................................................20
1.27 De kandidaat stelt voor een situatie vast of beslaglegging, invordering en incasso
mogelijk is............................................................................................................................. 22
1.28 De kandidaat stelt voor een situatie vast op welke goederen beslaglegging mogelijk is.
.............................................................................................................................................. 23
1.1 De kandidaat beschrijft wat het burgerlijk procesrecht inhoudt en wanneer
het van toepassing is.
Hoofdstuk 1 paragraaf 2
Het materiële deel van het privaatrecht beschrijft de rechten en plichten van de partijen. Wie
een probleem heeft met de rechten en plichten uit het materieel recht, vindt in het formele
deel hoe hij ‘zijn recht moet halen’. Het formele deel van het privaatrecht (procedure) geeft
dus de regels voor het geval er problemen ontstaan over de rechten en plichten uit het
materiële deel van het privaatrecht. We zegge ook wel: het formeel recht beschrijft de
handhaving van het materieel recht.
Het formele deel van het privaatrecht noemen we meestal het burgerlijk procesrecht. Het
procesrecht beschrijft:
- Hoe een gerechtelijke procedure in gang moet worden gezet
- Het verloop van een gerechtelijke procedure
- De rechterlijke uitspraken na een procedure
- De tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken
- De rechtsbemiddelingen die tegen rechterlijke uitspraken mogelijk zijn
- Arbitrage, bindende geschillenbeslechting door niet-rechters
1.2 De kandidaat legt het verschil tussen een verzoekschriftprocedure en een
dagvaardingsprocedure uit.
Hoofdstuk 5 paragraaf 2 en 3 en hoofdstuk 8 paragraaf 1 en 2
Hoe weet je of een procedure in gang moet worden gezet met een dagvaarding of met een
verzoekschrift? Daarover vind je per procedure aanwijzingen in de wet. Art. 261 lid 2 Rv zegt
het zo: een procedure begint met een verzoekschrift ‘als dit uit de wet voortvloeit’, dus als de
wet het aangeeft.
Verzoekschriftprocedure
De rechtszaken die in gang worden gezet met een verzoekschrift, heten een
verzoekschriftprocedure, ook wel een rekestprocedure genoemd. De
verzoekschriftprocedure is beschreven vanaf art. 261 Rv. Art. 261 lid 2 Rv zegt het zo: een
procedure begint met een verzoekschrift ‘als dit uit de wet voortvloeit’, dus als de wet het
aangeeft. Vaak staan de aanwijzingen over de procedure in het materiële recht (in het BW).
Worden daar woorden zoals ‘verzoek’, ‘verzoekschrift’ of ‘beschikking’ gebruikt, dan moet het
geding worden ingeleid met een verzoekschrift.
Is eenmaal duidelijk dat de verzoekschriftprocedure moet worden gevolgd, dan zijn er in
principe de algemene regels voor deze procedure van toepassing (vanaf art. 261 Rv), tenzij
het Rv voor een bepaalde procedure speciale regels voorschrijft. Zo geeft het Rv vanaf art.
798 Rv speciale regels voor de verzoekschriftprocedure in het personen- en familierecht.
2
, Dagvaardingsprocedure
De dagvaardingsprocedure staat omschreven in art. 78 Rv. Een dagvaarding is een officiële
schriftelijke mededeling die wordt uitgebracht door een gerechtsdeurwaarder. De
dagvaarding wordt uitgebracht op verzoek van de initiatief nemende partij, die haar
wederpartij een rechtszaak aanzegt. De partij die het initiatief neemt, is de eiser, de
wederpartij is de gedaagde. De dagvaarding wordt uitgebracht op verzoek van de eiser en is
gericht aan de gedaagde.
Een dagvaarding heeft twee functies. Om te beginnen is het een officiële oproep aan de
gedaagde om in het geding te verschijnen. Daarnaast staat in de dagvaarding ook de
vordering van de eisende partij. De vordering is de omschrijving van wat de eisende partij
van de gedaagde wil.
Art. 111 Rv beschrijft welke informatie een dagvaarding moet bevatten. Deze informatie
wordt volgens een vaste structuur in de vorm van een dagvaarding gegoten. Vaak gebeurt
dit door de advocaat of de gemachtigde van de cliënt. De inhoud van de dagvaarding is
geschreven vanuit de positie van de gerechtsdeurwaarder.
Vaak staan de aanwijzingen over de procedure in het materiële recht (in het BW). Eist de wet
een dagvaarding, dan staan er termen zoals ‘vorderen’, ‘dagvaarden’ of ‘vonnis’.
De verschillen tussen een dagvaardingsprocedure en een verzoekschriftprocedure
Er zijn een aantal duidelijke verschillen tussen een dagvaardingsprocedure en een
verzoekschriftprocedure, deze verschillen zijn:
Dagvaardingsprocedure Verzoekschriftprocedure
Namen procespartijen Eiser en gedaagde Verzoeker en verweerder
Inleidend stuk Dagvaarding Verzoekschrift (of rekest)
Verschijning ter In persoon of bij In persoon of bij
terechtzitting: kantonrechter gemachtigde gemachtigde
Rechtbank Bij advocaat In persoon of bij advocaat
Rechterlijke uitspraak Vonnis Beschikking
Hoofdregel relatieve Woonplaats gedaagde Woonplaats verzoeker
competentie
1.3 De kandidaat stelt voor een situatie vast of de procedure begint met een
dagvaarding of een verzoekschrift.
Hoofdstuk 8 paragraaf 2
Hoe weet je of een procedure in gang moet worden gezet met een dagvaarding of met een
verzoekschrift? Daarover vind je per procedure aanwijzingen in de wet. Art. 261 lid 2 Rv zegt
het zo: een procedure begint met een verzoekschrift ‘als dit uit de wet voortvloeit’, dus als de
wet het aangeeft. Vaak staan de aanwijzingen over de procedure in het materiële recht (in
het BW). Worden daar woorden zoals ‘verzoek’, ‘verzoekschrift’ of ‘beschikking’ gebruikt, dan
moet het geding worden ingeleid met een verzoekschrift. Eist de wet een dagvaarding, dan
staan er termen zoals ‘vorderen’, ‘dagvaarden’ of ‘vonnis’.
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller loispelders. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.96. You're not tied to anything after your purchase.