Ben jij een tweedejaars geneeskunde student aan de RUG en en heb je geen zin om alle stof door te moeten nemen? Zoek vooral niet verder! Deze samenvatting, met veel handige tabellen en afbeeldingen, bevat een compleet overzicht van alle colleges en leerstof voor: Samenvatting Thema 2.1.3 - Nieuwvor...
Epidemiologie en onderzoek ............................................................................................................................ 2
Risicoanalyse en communicatie ........................................................................................................................ 3
Oncologische taal ............................................................................................................................................. 4
De cel cyclus ................................................................................................................................................... 26
Overleving van kanker.................................................................................................................................... 54
Epidemiologie en onderzoek
Prevalentie = het totaal aantal zieken op een bepaald moment (per 1000)
- P = i x ziekteduur
- Chronische ziektes hebben een hogere prevalentie
Incidentie = het aantal nieuwe gevallen van een ziekte (over een bepaalde periode; meestal per jaar)
Likehood ratio = hoe sterk een positief resultaat de kans op de ziekte vergroot
Relatief risico (RR) = de kans dat je een ziekte krijgt op basis van
risicofactoren
- R1/ R0 →(A/A+B)/ (C/C+D)
Odds ratio (OR) = een verhouding waarbij er vergeleken wordt met een ander persoon
- (A/B)/ (C/D)
ziek niet ziek
Sensitiviteit = terecht positieve uitslagen onder zieke test + A – echt positief B- fout positief
personen test - C – fout negatief D - echt negatief
- A /(A + C) Positief voorspellende waarde (PPV) = deel van
- Hoe goed klopt de positieve uitslag de positieve testen die echt positief zijn
- SNOUT: Sensitive test with Negative result rules the - A /(A + B)
disease OUT
Negatief voorspellende waarde (NPV) = deel van
Specificiteit = terecht negatieve uitslagen onder niet zieke de negatieve testen die echt negatief zijn
personen - D /(D + C)
- D /(D + B)
- Hoe goed klopt de negatieve uitslag
- SPINN: SPecefic test with Positive result rules the disease IN
2
,Afkapwaarde = een bepaalde (arbitraire) drempelwaarde voor de uitslag van een test. Indien het
testresultaat gelijk is aan of hoger is dan de afkapwaarde, wordt de test als positief beschouwd.
Risicoanalyse en communicatie
- Gebruik absolute risico’s, geen relatieve risico’s (gebruik echte mensen)
- Gebruik natuurlijke frequenties (wat wordt er bv bedoeld met soms?)
- Gebruik ratio’s (4 op de 1000) geen proporties (1 in 250) om risico’s te vergelijken
- Geen risico communicatie in alleen verbale termen (is onprecies)
- Gebruik dezelfde risico formaten als je verschillende uitkomsten vergelijkt
- Gebruik geen relatieve risico’s (als je ze gebruikt gebruik ze dan alleen naast absolute risicio’s)
- Geef de uitkomst in een negatieve en positieve manier (bv. 25% kans op de ziekte = 75% kans om de
ziekte niet te krijgen)
Ratio = de verhouding tussen twee getallen.
Proportie = een getal dat de verhouding aangeeft tussen het aantal elementen uit een verzameling met
een bepaalde eigenschap en het totale aantal elementen uit deze verzameling.
Voorbeeld:
Het aantal kandidaten dat een item goed beantwoord heeft,
gedeeld door het totale aantal kandidaten. Als een proportie met
100 wordt vermenigvuldigd krijgen we het percentage.
framing-effect = een cognitieve vertekening waarbij mensen beslissen over
opties op basis van het feit of de opties worden gepresenteerd met een
positieve of negatieve connotatie; bijvoorbeeld als verlies of als winst.
Risico types
Absoluut risico
- het cumulatieve risico tijdens het leven (de kans om de ziekte te krijgen ergens in je leven)
- het rest risico = de kans om de ziekte te krijgen vanaf nu (hoe ouder je bent hoe kleiner het risico om
de ziekte te krijgen omdat er al ziektevrije jaren aan vooraf zijn gegaan)
- Het risico om de ziekte te krijgen in de aankomende 5 tot 10 jaar (een meer meetbare tijd horizon)
3
,Een relatief risico (RR) = de verhouding van twee absolute risico's.
Voorbeeld:
Het relatieve risico op een hartinfarct is voor een pilgebruikster vier keer zo groot (4 of 400%) in
vergelijking met een niet-pilgebruikster.
Voor jonge vrouwen die geen pil gebruiken, is de kans op een hartinfarct (het absolute risico)
ongeveer 1 per 1.000.000 vrouwen (is 0,0001%). Wanneer deze vrouwen de pil gaan gebruiken, wordt
hun risico vier keer hoger en stijgt dus naar 4 per 1.000.000 vrouwen (of 0,0004%).
Het absolute risico voor vrouwen die de pil gebruiken in deze leeftijdscategorie blijft dus heel erg
klein. Om te weten hoe hoog het risico is, moet iemand niet alleen weten hoeveel keer hoger of lager
het risico is (het relatieve risico), maar ook wat het absolute risico is.
Bayesiaanse analyse = een statistisch paradigma dat onderzoeksvragen over onbekende parameters
beantwoordt met behulp van waarschijnlijkheidsverklaringen. Hoe groot is bijvoorbeeld de kans dat de
gemiddelde lengte van een man tussen de 180 en 200 cm ligt?
Statistiek
Conditionele kans = de kans B als A heeft opgetreden
- Prob (A en B) = prob (A) x prob (B als A is opgetreden)
Onafhankelijke kans = als gebeurtenis A en B onafhankelijk van elkaar zijn
- Prob (A en B) = prob (A) x prob (B), als A en B onafhankelijk zijn
Additieve regel = voor het berekenen van de kans van het optreden van ten minste een van de twee
gebeurtenissen
- Prob (A of B of beide) = prob (A) + prob (B) – prob (beide)
- Prob (A of B of beide) = 1 – prob (A treed niet op en B treed niet op)
Bayes rule
- Prob (B gegeven A) = prob (B) x prob (A gegeven B) / prob(A)
Voorbeeld:
10% van de meiden in India is ondervoed → kans(ondervoed) = 0,1
5% van de meiden in India heeft anemie → kans(anemie) = 0,05
50% van meiden in India met anemie is ondervoed → kans (ondervoed met anemie) = 0,5
Bayes rule geeft:
kans (anemie terwijl ondervoed) = kans(anemie) x kans (ondervoed met anemie) / kans(ondervoed) =
(0,05 x 0,,1) =0,25
Dus 25%, of 1/4 , van de ondervoede meiden hebben ook anemie
Oncologische taal
Curatief = mogelijkheid om de ziekte te genezen, geen detecteerbare ziekte na behandeling
- Curatieve behandeling betekent NIET worden genezen
Palliatief = al de ziekte niet meer genezen kan worden, behandeling die de symptomen van de ziekte
verlaagt. Zorgen voor de best mogelijke kwaliteit van leven voor de patient.
Surprise question: 'Zou het mij verbazen wanneer deze patiënt in de komende 12 maanden komt te
overlijden?' Indien de zorgverlener de vraag met 'nee' beantwoordt, dan markeert dit het stadium waarin
de situatie van de patiënt zich kan wijzigen door snelle achteruitgang.
4
,Wordt gebruikt om:
→ Het laatste jaar van de palliatieve fase te markeren → overgang van ziektegerichte behandeling naar
symptoomgerichte behandeling
→ De markering van de stervensfase aan geven → zodat de patiënt en diens naasten niet zomaar
worden geconfronteerd met het scenario dat de patiënt binnen korte tijd komt te overlijden
performance schaal = geven een indicatie van tot wat de patient
in staat is en niet in staat is
(de algemene gezondheidsstatus van de patient)
- karnofsky score van, 100% (geen symptomen) tot 0% (dood)
- ECOG van, 0 (fit) tot 5 (dood)
0: geen klachten, actief
1: wel voor jezelf zorgen, met klachten
2: < 50% in bed
3: > 50% in bed, hulp nodig
4: 100% in bed
5: dood
Soorten behandelingen
Primaire therapie = de initiële therapie; de tumor weghalen in een curatieve setting
- meestal chirurgie, soms radiotherapie, soms chemotherapie (bij niet solide kankers)
Adjuvante/aanvullende therapie = toegepast na initiële curatieve behandeling
- gegeven na primaire therapie (chemotherapie/ radiotherapie/ immunotherapie/ hormoon therapie)
- het doel is om het herhalingsrisico te verlagen
Neoadjuvante therapie = therapie die toegepast wordt voor initiële curatieve behandeling voor kanker
- dezelfde typen behandeling als bij aanvullende therapie
- vaak voor chirurgie als lokale behandeling
- doelen: bv. de tumor te verkleinen om chirurgie mogelijk te maken, een minder agressieve lokale
behandeling mogelijk maken of de chemotherapie te personaliseren gebaseerd op de respons van de
tumor op de gegeven chemo
Locale behandeling = behandeling toegepast lokaal aan de plek van de tumor
- Chirurgie
o resectie van de tumor en omliggend weefsel
o resectie van het (deel van het) orgaan met de tumor
- Radiotherapie
Systemische behandeling = behandeling toegepast aan het hele lichaam
- Chemotherapie
- Antihormonale therapie
- Immunotherapie
- Doelgerichte therapie
o Voor borstkanker: bv. aanvullende chemotherapie of hormonale therapie na
chirurgie
o Voor leukemie: primaire chemotherapie
Pijn
De WHO pijnstiller ladder voor kanker en andere chronische pijn:
Sterke opioïden → meestal morfine, het heeft geen plafond effect; dus als de patient
meer nodig heeft kan dit worden toegevoegd aan de regulaire dagelijkse dosis tot het
gewenste effect wordt bereikt (dit proces heet titratie)
5
,Factoren die bijdragen aan pijn:
- Biologisch: de ziekte zelf (bv. kanker) en de behandeling (bv. medicatie, operatie, radiotherapie)
- Sociaal: familiare angst, verlies van onafhankelijkheid, financiële problemen door het verlies van werk
- Psychologisch: angst voor doodgaan, pijn of in het ziekenhuis te zijn. Woede om het doodgaan
- Spiritueel: angst voor de dood, vragen over de betekenis van het leven, schuld
Kwetsbaarheid; fried frailty score:
- Langzame loopsnelheid
- Vermoeidheid
- Zwakheid (verminderde handgrip sterkte)
- Fysieke inactiviteit (laag energie level)
- Gewichtsverlies (BMI <18.5 of >5% gewichtsverlies in afgelopen jaar
Score > 3 definieert kwetsbaarheid
Hematopoëse
Monocyt → wordt macrofaag of een dendritische cel
6
,Afweer
Diffje = dun laagje bloed uitgestreken op een glaasje, gekleurd met hematoxyline en eosine en vervolgens
worden er onder de microscoop 100 leukocyten bekeken en geteld hoeveel er van elke soort aanwezig is.
Soorten leukocyten (witte bloedcellen):
Granulocyten
Neutrofiel = doden en fagocyteren bacteriën. Gezond; meest voorkomende witte bloedcel (45-70%)
Eosinofiel = doden parasieten en regelen ontsteking (0-3%)
Basofiel = regelen ontsteking en vrijlaten histamine bij een ontsteking (0-2%)
Agranulocyten
Lymfocyt = effector en regulatoire cel voor adaptieve immuniteit (20-40%)
Monocyt = voorloper van macrofagen en andere moleculaire fagocytische cellen (0-8%)
Immuunrespons
1. Herkenning van schadelijke antigenen
2. Activatie en mobilisatie van cellulaire en antilichaam afweer
mechanismen
3. Aanval tegen de indringer of abnormale cel
4. Beëindiging van de aanval als de bedreiging weg is
Aangeboren immuniteit = snel maar aspecifiek
Verworven immuniteit = langzamer maar specifieker
T-cel herkent een antigeen nadat deze is opgenomen door een APC en
is gepresenteerd op een MHC aan een gespecialiseerde TCR op een T-
cel. Daarnaast is er een co-stimulatoir signaal nodig (bv. CD80, CD86 -
CD28).De T-cel wordt geactiveerd (sleutel slot principe), geactiveerde T-
cellen profileren en differentiëren in antigeen specifieke cytotoxische T-
cellen en geheugen T-cellen. Geactiveerde cytotoxische T-cellen vallen
geïnfecteerde of kanker cellen die dit specifieke antigeen hebben aan
waardoor deze cel dood gaat.
Kanker kan het immuunsysteem omzeilen via:
- Verschuilen van hun identiteit
o Een kankercel kan de expressie van tumor antigenen op het oppervlakte verlagen, dit maakt het
lastig voor het immuunsysteem om de cel te identificeren als abnormaal
- Een barrière opzetten
o Een kankercel kan eiwitten op zijn oppervlakte uiten die een immuun cel inactiveert
- Beinvloeden van andere cellen
o Een kanker cel kan andere cellen naast hem beïnvloeden om stoffen uit te scheiden die de
immuunrespons onderdrukken en kanker cel proliferatie en overleving faciliteren
7
,Structuur en cellulaire samenstelling van lymfeklieren
In de milt en in de lymfeklieren kunnen B-cellen gemakkelijk in contact komen met antigenen
Kiemcentrum = hier worden B- en T-cellen geactiveerd
Donkere zone kiemcentrum
- Centroblast = B-cel in de donkere zone
- B-cel ondergaat klonale expantie en er vindt somatische hypermutatie
plaats (= random puntmutaties in de VDJ regio van de actieve IgH locus en
de VJ regio van de actieve Igk of IgL locus, hierdoor komen er antilichamen
met een verhoogde affiniteit)
Lichte zone kiemcentrum
- Centrocyten = B-cel in de lichte zone
centrocyten hebben stimulatie nodig van een:
8
, 1) geactiveerde antigeen specifieke T-cel
2) antigeen dat aanwezig is op een folliculaire dendritische cel (FDC)
Alleen als er dubbele stimulatie is en de B-cel een gemiddelde affiniteit heeft voor het antigeen
overleefd de centrocyt en wordt het een plasmacel = positieve selectie
Als er geen dubbele stimulatie is gaat de centrocyt in apoptose en ruim een “starry sky” macrofaag
zijn cel resten op
Centrocyten nemen ook antigenen op en presenteren deze aan T-folliculaire helper (Tfh) cellen → als
deze Tfh cel dit antigeen herkend geeft het meer overleving om de centrocyt te helpen ook kan deze
cel specifieke cytokinen produceren die iosotype swichting van het antilichaam veroorzaken
- Mantelzone = hier zitten kleine, geïnactiveerde B-cellen van de primaire follikel die zich verplaatsen
naar de periferie van de follikel
Als er succesvolle affiniteits maturatie (= somatische hypermutatie + positieve selectie) en isotype
switching heeft plaatsgevonden, kunnen er verschillende dingen gebeuren met de centrocyt:
1. De centrocyt kan de donkere zone terug ingaan en uitbreiden met een mogelijkheid om een nog
hogere affiniteit te krijgen
2. De B-cel kan het kiemcentrum verlaten en een populatie plasmacellen worden die antilichamen
uitscheidt in het bloed. Deze plasmacellen kunnen jarenlang leven
3. De B-cel kan het kiemcentrum verlaten en een langlevende geheugen B-cel worden
Het antilichaam
structuur van het antilichaam
- 2 identieke lange eiwitten (zware ketens)
- 2 identieke korte eiwitten (lichte ketens)
9
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller sannekokhuis. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $10.70. You're not tied to anything after your purchase.