100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
MBA Kostencalculatie 5 samenvatting $3.74
Add to cart

Summary

MBA Kostencalculatie 5 samenvatting

1 review
 137 views  3 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Samenvatting van het boek Kostencalculatie niveau 5 voor het examen van de Associatie.

Preview 3 out of 21  pages

  • Yes
  • November 26, 2020
  • 21
  • 2020/2021
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: hamlet • 3 year ago

avatar-seller
Kostencalculatie (5)
H1 – Enkele kostensoorten
1.1 KOSTEN VAN GROND- EN HULPSTOFFEN
Bij een productieproces zijn grond- en hulpstoffen nodig. Grondstoffen = zijn in het eindproduct
terug te vinden. Hulpstoffen = zijn nodig in het productieproces zelf (elektriciteit en smeerolie voor
de machine bijv.). Hierbij moet de onderneming een keuze maken in het wel of niet aanleggen van
een voorraad grondstoffen. Daarbij spelen de kosten een grote rol. Soms zijn de kosten zo hoog én
de betrouwbaarheid (tijdige levering) van de leverancier zo groot, dat de voorraad grondstoffen heel
klein is.

1.1.1 KOSTEN WEGENS HET HOUDEN VAN VOORRAAD
Technische voorraad = de voorraad die in het magazijn aanwezig is. Deze voorraad brengt qua kosten
met zich mee:
 Rentekosten over de waarde van de voorraad zelf
 Kosten voor afschrijving en rente van het magazijn
 Arbeidskosten van het magazijnpersoneel (handelingskosten)
 Kosten voor verwarming en verlichting van magazijn en de behandelingskosten
(conserveringskosten van de voorraad)
Deze voorraad brengt qua risico’s met zich mee: bederf; diefstal; brand; veroudering/uit de mode
raken; prijsdaling.

Economische voorraad = de voorraad waarover de onderneming prijsrisico loopt (vermogensverlies
wanneer de prijs daalt).
Economische voorraad = technische voorraad + voorinkopen – voorverkopen.

1.1.2 KOSTEN VOOR HET VERKRIJGEN VAN VOORRAAD
Bij het verkrijgen van voorraden zijn ook kosten verbonden, deze houden verband met het zelf
produceren of het bestellen van de voorraad.  daarom moet de onderneming een optimale
bestelordergrootte of seriegrootte bepalen om deze productie- of bestelkosten zo beperkt mogelijk
te houden.
Wanneer de onderneming de producten niet zelf maakt, moet zij deze bestellen  aan elke
bestelling zijn kosten verbonden (aanvragen/beoordelen offertes, afhandelen door administratie,
bestelling ontvangen door magazijnafdeling). Met grote bestellingen beperkt de onderneming dus de
bestelkosten, maar de opslagkosten zijn groter (want de gemiddelde voorraad is groter).
Na afweging van de bestelkosten tegen de opslagkosten, ontstaat zo een optimale
bestelordergrootte.

1.2 KOSTEN VAN GROND
Door grond te kopen of huren, krijgt een onderneming beschikking over grond. Grond = een niet-
slijtend productiemiddel, dus brengt geen afschrijvingskosten met zich mee. Maar wel huurkosten of
rentekosten.
Als de onderneming de grond heeft gekocht, heeft zij geld geïnvesteerd  vermogensbeslag. Dit
brengt rentekosten met zich mee. Leidt tot ‘grondkosten’.

1.3 KOSTEN WEGENS DIENSTEN VAN DERDEN
Of een onderneming gebruik maakt van diensten van derden hangt af van:
- de kostenvoordelen die zij kan realiseren ten opzichte van zelfvoorziening;
- de maximaal toelaatbaar geachte graad van afhankelijkheid ten opzichte van de dienstverlener.

,Aangezien afhankelijkheid een nadeel is, zal de onderneming alleen op grond van kostenvoordelen
(of overheidsvoorschriften, zoals inschakeling politie/brandweer) besluiten een beroep op derden te
doen.

1.4 KOSTEN VAN SLIJTENDE DUURZAME PRODUCTIEMIDDELEN
Tot de groep van slijtende duurzame productiemiddelen (DPM) rekenen we gebouwen en machines
(hier genoemd = machines).
1.4.1 SLIJTAGE
Machines brengen zowel rentekosten als afschrijvingskosten met zich mee. Machines kunnen op 2
manieren slijten:
1. technische slijtage: slijtage door en afhankelijk van het gebruik van de machine.
2. economische slijtage: de economische veroudering die optreedt, onafhankelijk van het gebruik van
de machine. Ook als er nieuwere machines worden uitgevonden en geproduceerd, zal de oude
minder waard worden. Veranderingen in het vraagpatroon van de afnemers kan de afzet sterk doen
verminderen  leidt tot vermindering van productie en daarom tot waardevermindering van de
machine.

1.4.2 LEVENSDUUR
De twee soorten slijtage geven aanleiding om ook 2 soorten levensduur te onderscheiden:
1. Technische levensduur: te verdelen in:
a) absoluut technische levensduur = is verstreken wanneer de machines niet meer de
prestaties leveren waarvoor ze zijn aangeschaft. Het maakt verder produceren volledig
onmogelijk.
b) relatief technische levensduur = is bereikt wanneer de onderneming technisch weliswaar
nog kan produceren, maar niet meer in die kwaliteit/hoeveelheid die nodig is in de functie
waarvoor zij de machine gebruikt.
Op een afdeling/bedrijf dat lagere technische eisen stelt, kan de machine misschien nog jaren mee,
zodat men tot functiedegradatie van de machine kan besluiten.

2. Economische levensduur: de levensduur waarbij de ‘all-in kostprijs’ per geproduceerde eenheid
het laagst is. Deze kostprijs is te bepalen door het totaal van de kosten van een periode te delen door
de totale productie van diezelfde periode. De kosten bestaan uit:
a) afschrijvingskosten: de aanschafkosten – restwaarde van de machine.
b) rentekosten: een onzelfstandige kostenfactor. Ze worden vaak berekend over de boekwaarde van
de machine (dit is namelijk het geïnvesteerde bedrag). Het verloop van de boekwaarde is afhankelijk
van het gehanteerde afschrijvingssysteem.
c) complementaire kosten: kosten die nodig zijn om de machine ‘aan de praat’ te krijgen/houden.
Bijv. grondstoffen, arbeid en hulpstoffen (smering).
Deze totale kosten (afschrijvingskosten + rentekosten + complementaire kosten) moeten worden
terugverdiend doordat de machine producten levert  totale productie levert kostenvergoeding van
de machine (machineprestaties).
De machine levert producten gedurende de gehele economische levensduur. Het aantal hangt af van
de grootte of capaciteit van de machine. We onderscheiden 2 soorten capaciteit:
a) De gelijktijdige capaciteit van de machine = het aantal producten per tijdseenheid (bijv. 10.000
per jaar).
b) De volgtijdige capaciteit is het totale aantal productie dat de machine gedurende de levensduur
kan produceren. (bijv. wanneer de levensduur 5 jaar is: 5×10.000=50.000 eenheden).

We kunnen het probleem ook anders benaderen en stellen dat de economische levensduur van de
machine nog niet is geëindigd zolang de onderneming minder in de machine stopt dan eruit haalt. De
machine voegt dan zelf ook nog iets toe  toegevoegde waarde of waarde van de werkeenheden. In
de machine stopt men complementaire kosten, uit de machine komen producten tegen kostprijs; die

, vormen de kostenvergoeding die de machine levert. Dit bestaat dus uit de complementaire kosten
plus de waarde van de werkeenheden.
De economische levensduur is verstreken wanneer de complementaire kosten stijgen boven de
kostenvergoeding. De machine voegt dan niks meer toe.
Ook kan de onderneming al eerder de machine inruilen voor een nieuwere, deze zijn voor efficiënter
en produceren sneller en tegen lagere kosten. De verhouding tussen de complementaire kosten die
de oude machine vraagt en hoeveel producten (×kostprijs) de oude nog zal leveren zal moeten
bekeken en worden vergeleken met die van een nieuwe machine.  Resterende machine capaciteit
of resterend vermogen, ofwel de volgtijdige capaciteit.

1.5 KOSTEN VAN VERMOGENSAANWENDING
Rentekosten staan niet op zichzelf, maar hangen samen met de andere kostensoorten 
onzelfstandige kostensoort. Aangezien elk gebruik van een kostensoort leidt tot een aanwending van
vermogen, zal de onderneming rente bij elke kostensoort in beschouwing moeten betrekken. De
hoogte van de rentevoet en de duur van de vermogensvastlegging moeten daarbij bekend zijn.
Financieringskosten ontstaan wanneer vermogen wordt gebruikt, ook bij eigen vermogen, want dit
kan dan niet meer gebruikt worden voor iets anders, bijv. investeringen.
Het interestresultaat is de uitkomst van de ingecalculeerde kosten min de aan
vreemdvermogenverschaffers betaalde interest. De onderneming gebruikt vaak als
calculatiepercentage het gemiddelde percentage waartegen zij voor de gegeven looptijd optimaal
eigen en vreemd vermogen zou kunnen aantrekken.
Over het vreemd vermogen moet ook interest worden betaald. Wanneer het betaalde bedrag afwijkt
van het gecalculeerde bedrag, kan dat 2 oorzaken hebben:
1. het % van de gecalculeerde interest verschilt van het % betaalde interest, omdat bijvoorbeeld
vreemd vermogen tegen een bepaald vast % voor langere tijd is aangetrokken.
2. de gecalculeerde interest geldt voor het totale vermogen, terwijl alleen over het vreemd
vermogen daadwerkelijk rente worden betaald.

H2 – Buitengebruikstelling en afschrijvingssystemen
2.1 BUITENGEBRUIKSTELLING
Indirecte opbrengstwaarde = het bedrag dat we op dit moment in totaal in de toekomst nog
verwachten voor afschrijving en rente. (deze wordt vergeleken met de directe opbrengstwaarde)
Directe opbrengstwaarde = het bedrag dat direct, door verkoop of inruil, contant te realiseren is.
Wanneer de directe opbrengstwaarde hoger is dan de indirecte, zal directe afschaffing de voorkeur
verdienen.



Situatie Gewenste actie


Directe Indirecte Afschaffen
opbrengstwaarde > opbrengstwaarde
Economische
levensduur nog niet
is verstreken Directe
Indirecte
opbrengstwaarde < Handhaven
Machine opbrengstwaarde
of =
waarvan:

Economische
levensduur is Afschaffen
verstreken




2.2 OPTIMALISERING PRODUCTIETECHNIEK

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller donnacooking. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.74. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

53068 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$3.74  3x  sold
  • (1)
Add to cart
Added