Volledige samenvatting van Moleculaire Genetica 1 gegeven aan de Universiteit Leiden. Deze samenvatting bevat naast zeer duidelijke en gedetailleerde tekst ook veel afbeeldingen om de stof te verduidelijken en beter te begrijpen.
RNA -> Eiwit = translatie (vertaling)
Door ribosomen worden 3 letters vertaald naar een aminozuur.
Mens meer verwant aan gist dan bacterie. (fig. 1-17, blz 15)
Prokaryoten: bacteriën, geen celkern
− Bacteriën
− Archaea
− Geen celkern
Eukaryoten:
− Celkern
− Meercellige mens
− 1 cellige kern
Ontstaan van nieuwe genen
1. Mutatie (Fig. 1-19, blz 17)
− Een eiwit met een andere structuur
− Kunnen leiden tot nieuwe functie
− Voorbeeld: Phr-eiwit
o Bij bacteriën, gist, schimmels, dieren, etc wordt opgevangen licht
gebruikt om beschadiging in het DNA te repareren. (Photolyase-
activiteit)
o Bij zoogdieren wordt het opgevangen licht gebruikt voor de regulatie
van de biologische klok. (Cryptochroom-activiteit)
1
,Moleculaire Genetica 1 HC
2. Gen duplicatie (Fig 1-19, blz 17)
− Fout tijdens replicatie. Er wordt dubbel gekopieerd en als er hierbij mutaties
ontstaan ontstaat er een nieuw gen.
o Homoloog gen: Vergelijkbare DNA-splitsing. Ze stammen van een
gemeenschappelijke voorouder gen af.
Twee typen:
o Ortholoog gen: Hetzelfde gen tussen verschillende organismen
o Paraloog gen: Hetzelfde gen binnen een organisme
3. Mengen van genen
− Nieuwe genen ontstaan door het mengen van bestaande genen.
4. Horizontal transfer
− Kan via:
o Opname ‘kaal’ DNA (bacteriën)
o Overdracht DNA fragmenten via
virussen
o Overdracht DNA fragmenten via
plasmiden
Soorten genetica
1. Forward genetics: Klassieke genetica; Je nam een aantal random mutaties en
keek wat er gebeurt.
2. Reverse genetics; Huidige genetica; Je maakt bekende mutaties en kijkt wat
er gebeurt.
Conditioneel lethale mutaties = Bij hogere temperatuur kunnen bacteriën niet
overleven.
Apoptose = geprogrammeerde celdood.
2
,Moleculaire Genetica 1 HC
College 2: DNA structuur (5-9-2019)
Nucleotiden
DNA = desoxyribonucleïnezuur
− DNA mist een zuurstof, desoxy/deoxy. Deze zuurstof is het O-atoom van de
suiker.
RNA = ribonucleïnezuur
Nucleotiden zijn opgebouwd uit:
1. Suiker
2. Nucleobase (GATC/GAUC)
3. Fosfaatgroepen
Aan een nucleotide kunnen 1,2 of 3 fosfaten zitten. Als het in DNA of RNA is
ingebouwd vindt je maar 1 fosfaatgroep. In de cel heb je eerst de losse nucleotiden
die je aan elkaar moet zetten om een keten te vormen. In die losse nucleotiden vindt
je heel vaak de trifosfaten, dus 3 fosfaatgroepen.
Suiker is het centrale bestandsdeel van een nucleotide. Het is een pentose, ook wel
ribose genoemd. Hij bestaat uit 5 koolstofatomen. Deze hebben allemaal een
nummer. De Nucleobase (B) zit aan 1’, deze is door middel van een glycosidische
band verbonden met 1’. Het stikstofatoom van de base bindt met het koolstofatoom
van de suiker. Suikers worden gekenmerkt door hydroxylgroepen, deze bevindt zich
op de 2’, 3’ en 5’. Verder heb je nog waterstofatomen om de covalentie van koolstof
vol te maken.
Een RNA ribose heeft op de 2’ een OH groep en de DNA ribose heeft op de 2’ een
H-atoom.
3
,Moleculaire Genetica 1 HC
In losse nucleotiden, die dus in de cel rondzwemmen, zitten de fosfaatgroepen aan
de 5’ kant. Ze zijn verbonden door middel van een O-atoom van de hydroxylgroep.
Monofosfaten hebben 1 fosfaatgroep gebonden aan de 5’, difosfaten 2
fosfaatgroepen en trifosfaten 3 fosfaatgroepen. Bij di- en trifosfaten gaat de
negatieve lading op het O-atoom, dat gebonden wordt aan de fosfaatgroep, weg. Het
buitenste O-atoom bevat nog wel steeds een negatieve lading.
De fosfaatgroepen zijn negatief geladen, omdat fosforzuur een hele lage pKz
waarde. Dus een negatieve lading op de O-atomen.
Purines
A = adenine
G = guanine
Purines worden gekenmerkt door een dubbele ring. Een 6 ring en een 5 ring aan
elkaar.
Pyrimidines
C= cytosine
T = thymine
U = uracil
Nucleobasen niet te tekenen, wel herkennen op het tentamen!
Tussen A & T maar 2 waterstofbruggen omdat het H-atoom van adenine niet positief
geladen is. Grootste verschil tussen T en U is de aanwezigheid van de methylgroep
in thymine.
Thymine → thimidine → (dTMP, dTDP, dTTP)
- Alleen de desoxyvariant aanwezig, omdat thymine alleen aanwezig is in DNA.
Uracil → uridine → (UMP, UDP, UTP)
- Geen desoxyvariant aanwezig, omdat uracil alleen aanwezig is in RNA.
De bindingen tussen de fosfaatgroepen in de nucleotiden worden fosfaatanhydride
banden genoemd. Deze banden zijn energierijk. ATP wordt veel gebruikt om reacties
te katalyseren met behulp van enzymen. De energie komt van de fosfaat groepen.
Vandaar ook dat als ATP zich splits er ADP en een fosfaatgroep vrijkomt.
5
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller myrthe01. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.24. You're not tied to anything after your purchase.