Samenvatting VUB kwantitatieve methoden voor bedrijfskunde (in het schakeljaar ‘20-‘21 bedrijfskunde haalde ik 18/20). Gegeven door prof. dr. Vandenhaute. Alle theorie zit hier in verwerkt, de quizzen over de theorie met juiste oplossingen ook. Deze dienen als basis voor de examenvragen.
Module 3: Inferentiële statistiek: Hypothesetoetsing .................................................................................... 38
1. Stel de nulhypothese en de alternatieve hypotheses op ......................................................................... 39
2. Bepaal een significatieniveau/ drempelwaarde ..................................................................................... 40
3. Trek een steekproef en kies de correcte statistische toets ...................................................................... 42
4. Voer de statistische test uit en bepaal de p-waarde ............................................................................... 42
5. Interpreteer de resultaten en trek een conclusie .................................................................................... 43
6. Quizz (theorie) ......................................................................................................................................... 43
Module 4 verschil- en variantietest: T-testen en one way anova.................................................................... 45
4.1 One-sample t test ....................................................................................................................................... 45
4.2 Two samples t-test ..................................................................................................................................... 51
Case study ........................................................................................................................................................ 56
4.3 one-way ANOVA ......................................................................................................................................... 67
4.4 Quizz: theorie .............................................................................................................................................. 74
Module 7: kies de juiste statistische toets .................................................................................................... 105
Quizz (theorie) ................................................................................................................................................ 111
2
,Module 1: inleiding tot statistiek
1. Situering statistiek + belang
Om deze wereld te begrijpen hebben we wetenschap nodig. Dit gaat over het verzamelen van data, en
hier een verklaring voor te zoeken.
1.1 Kwalitatieve onderzoeksmethoden
Wanneer gegevens bestaan uit woorden of tekst, hebben we kwalitatieve onderzoeksmethoden nodig
om deze te analyseren. Voorbeeld: interviews, focusgroepen.
1.2 Kwantitatieve onderzoeksmethoden
Wanneer gegevens bestaan uit cijfermateriaal, hebben we kwantitatieve onderzoeksmethoden nodig om
deze te analyseren.
= “Een set van tools en technieken die gebruikt wordt voor het beschrijven, organiseren en interpreteren
van informatie of gegevens.”
→ Statistiek is een instrument dat ons leert de wereld rondom ons te begrijpen.
Voorbeelden:
- Volgens het Amerikaanse instituut van Volksgezondheid doet minder dan 5% van de volwassenen elke
dag 30 min aan lichaamsbeweging.
- Kinderen brengen meer dan 7,5 uur per dag voor een scherm door.
- Voor kinderen van 2 tot 18 jaar is 40% van de totale dagelijkse calorieën afkomstig van toegevoegde
suikers en vetten.
→ Deze gegevens zijn afkomstig uit data en statistische analyses. Hierdoor kan men op een verantwoorde
manier conclusies trekken uit de data.
Ander voorbeeld van een ‘snelle kwantitatieve onderzoeksmethode’
= customer reviews: je bekijkt het aantal sterren een product kreeg, wat de beoordeling van de verkoper
is,…
De wereld wordt overspoeld met data en cijfers (vooral in en door de media) komende van
onderzoeksbureaus, politici ed.
Houdt steeds in het achterhoofd dat er rond het gemiddelde een variatie mogelijk is.
→ Voorbeeld: een kind begint te kruipen vanaf … aantal maanden, maar dit is een gemiddelde, jouw kind
kan daar dus boven of onder zitten zonder dat er iets mis is.
→ Variatie wordt enkel problematisch in enkele extreme gevallen.
→ Begrippen zoals variantie en standaardafwijking zijn daarom belangrijk.
Statistiek kan misleidend zijn, wanneer deze (bewust) fout geïnterpreteerd en overgebracht wordt.
1.3 Onderzoeksproces
Een onderzoeksproces doorloop je om een antwoord te formuleren op de onderzoeksvraag.
Wat je doet: (eerste stap)
Genereren van een onderzoeksprobleem, en dus opstellen van een onderzoeksvraag. Deze
onderzoeksvraag moet ondubbelzinnig geformuleerd zijn. Ook moet de doelgroep gedefinieerd worden.
3
,→ hierop moet het onderzoek een antwoord bieden.
Hoe je het doet: (eerste stap)
Onderzoeksvraag kan voortkomen uit iets dat je vaststelt doordat je de wereld observeert, of dingen
(zoals voorgaande literatuur) die je leest.
Concreet voorbeeld:
Ben is eigenaar van een ijsketen op 5 locaties. Hij merkte op dat de verkoop op sommige locaties is
gedaald. Ben wil de oorzaak daar van weten. Hij vermoed dat sommige van zijn winkelmanagers geen
aandacht besteden aan klanttevredenheid, maar hij weet dit niet zeker. Hij besluit dit verder te
onderzoeken. Hij begint met het genereren van de onderzoeksvraag: “verschilt de klanttevredenheid over
de vijf locaties?”.
Tweede stap bij ‘wat je doet’: raadpleeg een theorie.
• Een theorie
= een verklaring (uitleg) of een set van principes die een breed fenomeen verklaart en die goed
onderbouwd is door herhaaldelijk te zijn getest.
→ theorieën zijn heel algemeen van toepassing op alle entiteiten of situaties.
• Een populatie (= ‘waar je het op doet’)
= een hele set van entiteiten; een theoretische groep waarover je conclusies wilt trekken
→ Een populatie kan heel divers zijn, verschillende wetenschappers beschouwen hier verschillende
groepen. Bijvoorbeeld een econoom beschouwt een groep potentiële klanten. Terwijl biologen
geïnteresseerd kunnen zijn in de populatie van kleine cellen.
Derde stap bij ‘wat je doet’: genereer een hypothese.
• Een hypothese
= een vooropgestelde verklaring voor een vrij beperkt fenomeen of reeks waarnemingen.
(verschil theorie en hypothese: breed fenomeen en getest vs beperkt fenomeen en niet getest)
→ Het is geen gok, maar een geïnformeerde poging om trachten te verklaren wat er wordt
waargenomen.
→ Voorbeeld van een hypothese: “klanttevredenheid verschilt per winkellocatie”.
Vierde stap bij ‘wat je doet’: verzamel data om de hypothese te testen.
4
, • Een dataset
= de gegevens die (door de onderzoeker) worden verzameld op 1 plek, een spreadsheet met variabelen
als kolommen en cases of observaties als rijen.
Deze kunnen beschreven worden met twee termen:
o Variabelen
= Alles dat kan worden gemeten en dat kan verschillen (of veranderen of variëren) tussen
entiteiten of in de tijd.
→ Wordt in een dataset weergegeven als een kolom.
o Cases (of observatie)
= De gegevens uit één bron van één of meerdere variabelen.
→ Wordt in een dataset weergegeven als een rij.
→ Voorbeeld hierboven: case 1 bevat 4 datapunten.
Tweede stap ‘hoe je het doet’: meet variabelen.
Uitleg zie volgend puntje (1.3.1)
, • Kwalitatieve variabele (of categorische variabele)
= Zijn opgebouwd uit categorieën waarbij een entiteit in slechts 1 van de categorieën kan worden
geplaatst.
→ Kwalitatieve gegevens zijn niet numeriek van aard, maar kunnen als getal worden gecodeerd.
Voorbeeld man = 1 en vrouw = 2. Hiermee kan je geen berekeningen maken, het is zinloos.
Voorbeeld dieren: een dier is of een koe, of een kat, of een hond.
o Binaire of dichotome variabele
= Wanneer er maar 2 mogelijkheden zijn (vb: man-vrouw of ja-nee)
De kwalitatieve variabelen worden opgedeeld in nominaal en ordinaal meetniveau.
• Nominaal meetniveau
Voorbeeld: geslacht, chocoladesoorten, kleuren. Dit zijn beschrijvingen en labels zonder orde. Je kan deze
variabelen niet rangschikken of superieur stellen aan elkaar.
• Ordinaal meetniveau
Voorbeeld: olympische medailles, rang en tevredenheid. Deze variabelen hebben een betekenisvolle
volgorde.
Deze kunnen bijvoorbeeld van hoog naar laag gerangschikt worden, de intervallen in de schaal zijn
mogelijk niet gelijk.
→ Voorbeeld: verschil tussen ‘tevreden’ en ‘ontevreden’ is groter dan het verschil tussen ‘niet tevreden’
en ‘helemaal niet tevreden’. Maar dat kan dus perfect.
• Kwantitatieve variabele (of scale variabele)
= Variabelen die een bepaalde numerieke weergave hebben en die numerieke informatie bevatten.
→ Hiermee kan je berekeningen doen.
Voorbeeld: lengte, leeftijd en gewicht.
De kwantitatieve variabelen worden opgedeeld in interval en ratio op vlak van meetniveau.
• Interval variabele
Deze meetschaal heeft geordende categorieën maar vereist dat de intervallen tussen de categorieën
gelijk zijn. Ze hebben geen echt nulpunt, waarden onder 0 zijn dus mogelijk. Verhoudingen van dergelijke
variabelen zijn dus zinloos.
→ Voorbeeld: kalenderdagen en temperatuur
• Ratio variabele
Deze meetschaal heeft geordende categorieën, vereist dat de intervallen tussen de categorieën gelijk zijn
én heeft een echt en zinvol 0punt, waardoor de verhoudingen (of ratio’s) van waarden, zinvol moeten zijn
en dus gehandhaafd kunnen worden.
→ Dit nulpunt betekent: een volledige afwezigheid van hetgeen dat je aan het meten bent.
Voorbeeld: 0 kg = gewichtsloos (er is geen gewicht)
→ Voorbeeld: gewicht, leeftijd, lengte en behaalde score op een test.
Kwantitatieve variabelen kunnen ook anders geclassificeerd worden: discreet of continu.
• Discrete variabelen
= Kunnen een eindig aantal verschillende gehele waarden aannemen. Deze worden meestal verkregen
door te tellen.
Kwalitatieve variabelen (nominaal-ordinaal) zijn altijd discreet.
6
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lenkabraekman. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.85. You're not tied to anything after your purchase.