100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Scriptie Werkgeversaansprakelijkheid ex art. 7:658 lid 4 BW $8.04   Add to cart

Essay

Scriptie Werkgeversaansprakelijkheid ex art. 7:658 lid 4 BW

 1334 views  4 purchases
  • Course
  • Institution

Scriptie over de werkgeversaansprakelijk ex art. 7:658 lid 4 BW bij het in huren van een ZZP'er: De verzekeringsplicht van de ZZP'er.

Last document update: 10 year ago

Preview 8 out of 63  pages

  • June 4, 2014
  • October 30, 2014
  • 63
  • 2012/2013
  • Essay
  • Unknown
  • Unknown
avatar-seller
Inleiding



Deze afstudeerscriptie is opgebouwd uit de volgende hoofdvraag en deelvragen:

Hoofdvraag:
In hoeverre kan een opdrachtgever aansprakelijk worden gesteld voor arbeidsongeschiktheid van
een ingehuurde zelfstandige, ook indien deze onverzekerd is?

Deelvraag 1: In welke gevallen is er aansprakelijkheid bij ongevallen?
Deelvraag 2: Wie is de zelfstandige in Nederland?
Deelvraag 3: Wat is de geschiedenis en werking van art. 7:658 lid 4 BW?
Deelvraag 4: Wat zijn de opvattingen van werkgeversaansprakelijkheid in de rechtspraak?
Deelvraag 5: Wat zijn de opvattingen van werkgeversaansprakelijkheid in de literatuur?
Deelvraag 6: Wat zijn de opvattingen van werkgeversaansprakelijkheid in de beroepenwereld?

In de scriptie vormen deze deelvragen de hoofdstukken en worden ze niet in vraagstelling genoemd.

Deelvraag 1 betreft een korte inleiding en beschrijving van mijn onderwerp en het daarbij behorende
probleem. Er wordt uitgelegd wat het probleem is en hoe dit probleem is ontstaan. Tevens wordt er
stilgestaan bij de vraag wie de belanghebbenden zijn bij dit probleem. Op basis hiervan wordt er een
conclusie gemaakt en uit deze conclusie wordt een hoofdvraag geformuleerd.
Het doel van deze deelvraag is om voor de lezer duidelijk te maken wat het onderwerp en
probleemstelling van deze scriptie zijn. Hieruit is een hoofdvraag geformuleerd. Met deze hoofdvraag
in het achterhoofd, weet de lezer wat onderzocht wordt en naar welke eventuele oplossingen
gezocht gaat worden. Deze deelvraag dient dus als een algemene introductie op de afstudeerscriptie.
Deze deelvraag draagt in feite niet bij aan het kunnen geven van een conclusie en het kunnen
beantwoorden van de hoofdvraag. Deze deelvraag legt juist de basis: hij formuleert de hoofdvraag en
geeft een indruk van de omvang van de scriptie.
Voor het schrijven van deze deelvraag was veel onderzoek nodig, ondanks dat het zo’n korte
deelvraag is. Zie deze deelvraag als een soort structuurschets. Hierin wordt het onderwerp, de
probleemstelling en de hoofdvraag aangegeven. Om dit allemaal te kunnen formuleren is een
degelijk onderzoek nodig. Als onderzoeksstrategie heb ik dan ook voornamelijk gekozen voor een
onderzoek van het recht. Ik heb diverse bronnen geraadpleegd, waaronder Kamerstukken, literatuur,
jurisprudentie en publicaties.
Als onderzoeksmethode heb ik gekozen van een inhoudelijk onderzoek. De geselecteerde bronnen
heb ik geanalyseerd op hun inhoud en de relevante informatie heb ik geselecteerd.

Deelvraag 2 geeft algemene informatie over de zelfstandige in Nederland. Juridisch gezien is deze
deelvraag wellicht minder van belang. Hij draagt niet direct bij aan het beantwoorden van de
hoofdvraag of het schrijven van de conclusie. Toch is deze deelvraag belangrijk. Zoals in het
hoofdstuk te lezen is, is duidelijk dat het begrip zelfstandige veel vragen kan op roepen. Er is
bijvoorbeeld geen exacte definitie van een zelfstandige. Toch is geprobeerd een zo duidelijk mogelijk
beeld te geven van een zelfstandige. Tevens wordt aangegeven waarom zelfstandigen de afgelopen
jaren zo belangrijk zijn geworden voor de Nederlandse arbeidsmarkt. Dit hoofdstuk moet dan ook

6

,gezien worden als algemene informatie over zelfstandigen. Deze informatie draagt indirect bij aan
het onderwerp, maar draagt niet bij aan het beantwoorden van de hoofdvraag. Het doel van deze
deelvraag is om de lezer een correct beeld te schetsen van een zelfstandige en waarom deze
beroepsgroep zo belangrijk geworden is.
Ook hier is gekozen voor een inhoudelijk onderzoek. Het is een statistisch hoofdstuk, dus er is
gebruikt gemaakt van bronnen zoals panelmetingen en uitkomsten van onderzoeken. Aangezien
deze deelvraag niet veel juridische diepgang heeft, is er weinig gebruikt gemaakt van juridische
bronnen. Deze deelvraag heeft echter wel geleid tot een grote diversiteit in de literatuurlijst.

Deelvraag 3 is een belangrijke deelvraag. Deze deelvraag staat namelijk stil bij de geschiedenis van de
zorgplicht van de werkgever en artikel 7:658 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek. In het kader van het
onderzoek is het van belang om te weten wat de bedoelingen van de wetgever waren tot deze dit
artikel invoerde en in het bijzonder het vierde lid. Tevens wordt er stil gestaan bij de reikwijdte en
werking van het artikel.
Deze deelvraag is zo belangrijk voor de hoofdvraag en de conclusie, omdat deze deelvraag de basis
legt voor de rest van de scriptie. Door het beantwoorden van deze deelvraag is duidelijk wat de
bedoelingen van de wetgever zijn en in welke gevallen het artikel toegepast kan worden. In deze zin
draagt deze deelvraag dus wel direct bij aan het trekken van een conclusie en het beantwoorden van
de hoofdvraag. Als niet duidelijk is wat de wetgever wilde bereiken met de invoering van dit artikel
en wat de werkingssfeer van het artikel is, is het onmogelijk om concrete situaties in de
beroepspraktijk te analyseren.
Het doel van deze deelvraag is dan ook het omschrijven van de werkingssfeer van het artikel en de
bedoelingen van de overheid bij het invoeren van dit artikel. Deze deelvraag legt de basis voor het
analyseren van beroepssituaties.
Voor het beantwoorden van deze deelvraag is tevens gebruikt gemaakt van een inhoudelijk
onderzoek in juridische bronnen. De inhoudsanalyse als onderzoeksinstrument was hiervoor het
meest geschikt.

De deelvragen 4, 5 en 6 worden in deze inleiding niet uitzonderlijk besproken. Alle drie de deelvragen
hebben namelijk dezelfde functie. Ze bekijken allemaal wat de vroegere en huidige opvattingen in de
rechtspraak, literatuur en beroepenwereld zijn omtrent het onderwerp en het daarbij behorend
probleem. Op basis van deze opvattingen wordt in beeld gebracht hoe rechters, juristen, auteurs en
mensen uit de beroepspraktijk denken over het onderwerp, het probleem en welke mogelijke
alternatieven en oplossingen er zijn te bedenken.
Deze deelvragen dragen direct bij aan een antwoord op de hoofdvraag en het trekken van een
conclusie. In de deelvragen worden namelijk argumenten voor en tegen het probleem genoemd en
op basis daarvan wordt er een conclusie gemaakt en kan er tevens een antwoord worden gegeven op
de hoofdvraag.
Het doel van deze deelvragen is dan ook duidelijk: bekijken hoe vroegere en huidige opvattingen zijn
over het onderwerp en het probleem.
Bij deze deelvragen wordt ook een uitgebreid onderzoek verricht door middel van een
inhoudsanalyse van diverse bronnen. Er wordt gebruikt gemaakt van jurisprudentie, literatuur en
publicaties. Dit waren de meest geschikte bronnen om informatie uit te halen.




7

,Uit deze deelvragen volgt een rode lijn die planmatig toewerkt naar een conclusie met daarin het
antwoord op de hoofdvraag:
Deelvraag 1 zorgt voor een korte introductie zodat de lezer weet waar de scriptie over gaat. De
functie hiervan is dus het geven van een algemene introductie. Deelvraag 2 beschrijft het begrip
zelfstandige en de opkomst hiervan. Deze deelvraag geeft aan dat zelfstandigen steeds belangrijker
zijn geworden voor de Nederlandse samenleving. Achtergrondinformatie over deze beroepsgroep is
daarom van belang bij het schrijven van de overige deelvragen. Deelvraag 3 is een van de
belangrijkste deelvragen, omdat deze het wetsartikel waarop deze scriptie gebaseerd is, grondig
analyseert. Zonder deze analyse is verder onderzoek niet mogelijk. Deze deelvraag heeft als functie
het leggen van een basis van waaruit verder onderzoek mogelijk is. Deelvraag 4, 5 en 6 vergelijken
vervolgens diverse opvattingen over het probleem en op basis van deze drie deelvragen heb ik mijn
eigen conclusie kunnen trekken.

Samengevat:
Er wordt gestart met een korte introductie over het onderwerp en het probleem. Als tweede wordt
er algemene informatie verstrekt over de belangrijkste belanghebbenden bij deze scriptie.
Vervolgens wordt er aandacht gegeven aan de historische en juridische relevantie van het wetsartikel
waarop het onderwerp gebaseerd is. Er wordt afgesloten met diverse opvattingen uit verschillende
hoeken van de juridische wereld en de beroepspraktijk over het onderwerp. Hieruit volgt een
conclusie.

Ik heb gekozen voor deze methode, omdat dit voor mij de meest uitgebreide manier van
onderzoeken was. Na het geven van een algemene introductie om de lezer juist te informeren, heb ik
verschillende opvattingen vanuit de samenleving bekeken. Ik heb de mening van de overheid en de
diverse meningen in de rechtspraak, literatuur en beroepspraktijk tegenover elkaar gezet en tegen
elkaar afgewogen. Tevens heb ik opvattingen van officiële instanties erbij betrokken. Deze diversiteit
aan opvattingen zorgt ervoor dat ik een groot aantal argumenten heb verzameld die mijn probleem
onderbouwen of tegenspreken. Op basis hiervan wordt uiteindelijk een conclusie getrokken.
Dit leek mij de meest geschikte methode om het probleem te analyseren en er een mogelijke
oplossing voor te geven. De opbouw van de deelvragen leidt stapsgewijs tot een antwoord op de
hoofdvraag. Als eerste wordt het probleem goed gedefinieerd en wordt er een zo goed mogelijke
definitie van een zelfstandige gegeven. Daarna wordt het betreffende wetsartikel waarop het
onderwerp gebaseerd is geanalyseerd. Dit zorgt voor een goede basis. Nu wist ik wat het probleem
precies was, voor wie het een probleem is en wat de bedoelingen van de wetgever zijn. Als volgt ging
ik het probleem vanuit diverse invalshoeken benaderen.
Op basis van deze methode heb ik laten zien dat ik in staat ben brede informatiebronnen aan te
boren en deze toegankelijk te maken voor de lezer.
De beantwoording van mijn hoofdvraag en deelvragen is allemaal afgeleid uit de informatiebronnen.
De deelvragen heb ik beantwoord door per deelvraag informatie te verzamelen, te analyseren en de
juiste informatie te selecteren. Op basis hiervan heb ik bij de meeste deelvragen een conclusie
getrokken. Uiteindelijk heb ik alle verzamelde informatie samengevat in mijn conclusie en op basis
hiervan heb ik mijn hoofdvraag beantwoord.
Ik heb geprobeerd de hoofdvraag en deelvragen zoveel mogelijk te beantwoorden op basis van de
verzamelde informatie, maar ik heb wel geprobeerd er zoveel mogelijk mijn eigen verhaal van te
maken.

8

, Hoofdstuk 1:
Aansprakelijkheid bij ongevallen

1.1 Inleiding
Er doen zich gevallen voor waardoor een persoon op de werkvloer arbeidsongeschikt kan raken.
Hierbij kan de opdrachtgever aansprakelijk gesteld worden voor deze schade, ook als hij géén
arbeidsovereenkomst met deze persoon heeft. Deze persoon verricht arbeid in de uitoefening van
het bedrijf van de opdrachtgever, bijvoorbeeld in het geval van ingeleend personeel, zoals een
uitzendkracht. De uitzendkracht kan zowel de opdrachtgever als zijn eigen werkgever aanspreken
voor de door hem geleden schade als gevolg van bijvoorbeeld een bedrijfsongeval. De vraag is of
deze aansprakelijkheid tevens voor een zelfstandige geldt? De Hoge Raad heeft bij het arrest van 23
maart 2012 [Davelaar/Allspan] bepaalt dat de opdrachtgever dan toch aansprakelijk is, zelfs als deze
niet verzekerd is.1 Het afsluiten van een verzekering is namelijk niet verplicht.2 Ook zonder
verzekering is de opdrachtgever aansprakelijk voor de geleden schade van de zelfstandige. Het
ontbreken van de verzekering fungeert namelijk als voorwaarde voor het vallen onder het begrip
“persoon” van art. 7:658 lid 4 BW. Dit zorgt voor de bescherming van art. 7:658 lid 4 BW.3 Dit artikel
luidt als volgt:

1. De werkgever is verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de
arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het
verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als
redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn
werkzaamheden schade lijdt.
2. De werkgever is jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de
uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 genoemde
verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of
bewuste roekeloosheid van de werknemer.
3. Van de leden 1 en 2 en van hetgeen titel 3 van Boek 6, bepaalt over de aansprakelijkheid van de
werkgever kan niet ten nadele van de werknemer worden afgeweken.
4. Hij die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie
hij geen arbeidsovereenkomst heeft, is overeenkomstig de leden 1 tot en met 3 aansprakelijk voor
de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt. De kantonrechter is
bevoegd kennis te nemen van vorderingen op grond van de eerste zin van dit lid.

De premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering zijn erg hoog.4 Dit zorgt ervoor dat veel
zelfstandigen zich niet verzekeren.5

1.2 Arbeidsongeschiktheidsverzekering
Het is onduidelijk waarom er geen verzekeringsplicht geldt voor zelfstandigen, terwijl de overheid
wel de zelfstandigen verantwoordelijk acht voor hun veiligheid. De overheid verwacht dat ze zelf

1
HR 23 maart 2012, LJN BV0616 [Davelaar/Allspan].
2
‘Sociale zekerheid voor zelfstandigen’, www.rijksoverheid.nl
3
HR 23 maart 2012, LJN BV0616 [Davelaar/Allspan].
4
‘Wat kost een arbeidsongeschiktheidsverzekering’, www.mkbservicedesk.nl
5
‘Geen verplichte verzekering voor zelfstandigen’, www.nu.nl

9

,kunnen inschatten welke risico’s zij lopen. Tevens moeten zelfstandigen ook zelf maatregelen nemen
om ongevallen te voorkomen en moeten ze zelf zorg dragen voor de financiële gevolgen van ziekte
en/of arbeidsongeschiktheid.6 Er mag dus van zelfstandigen worden verwacht dat zij zorg dragen
voor een adequate verzekering. Ook de Hoge Raad is van mening dat van een zelfstandige verwacht
mag worden dat deze zichzelf verzekerd.7
Volgens de Sociaal-Economische Raad (hierna te noemen: SER) ligt het voor de hand dat er een
verplichte verzekering komt voor zelfstandigen, omdat hun arbeidsrisico’s zich niet of nauwelijks
onderscheiden van die van werknemers.8 In 2008 drongen zelfs de PvdA, SP en GroenLinks nog aan
op een verplichte verzekering voor zelfstandigen.9
De overheid vindt bovendien dat zelfstandigen vrijwillig en bewust kiezen voor het ondernemerschap
en daarmee ook voor de risico’s die eraan kleven.10 Waarom worden deze zelfstandigen dan wel nog
beschermd door art. 7:658 lid 4 BW?

1.3 Ontstaan van het probleem
Het probleem ontstaat uit art. 7:658 lid 4 BW en het arrest Davelaar/Allspan (voor een uitgebreide
toelichting, zie hoofdstuk 4). De wetgever rept in het artikel met geen woord over een verzekering
waarvan verwacht wordt dat zelfstandigen daar zorg voor dragen. De Hoge Raad ziet het feit dat
zelfstandigen niet altijd verzekerd zijn juist als een voorwaarde dat zij onder de bescherming lid 4 van
art. 7:658 BW vallen.11 Dit is onrechtvaardig. Een opdrachtgever is aansprakelijk voor schade, zelfs al
is de zelfstandige niet verzekerd. Er bestaat geen verplichting tot verzekering, maar van zelfstandigen
mag wel weer worden verwacht dat ze verzekerd zijn.
Misschien is het zelfs zo dat de overheid wel een verzekeringsplicht moet gaan invoeren. Zij verwacht
tenslotte dat zelfstandigen verzekerd zijn, waarom maken ze er dan niet meteen een plicht van?
Zelfstandigen hebben nu de bescherming van de wet, maar hoeven niet verzekerd te zijn.

Toen het vierde lid in het kader van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid aan dit artikel werd toegevoegd,
ging het in eerste instantie alleen om inleen- en uitzendkrachten die beschermd werden door dit
artikel.12 Door de uitspraak van de Hoge Raad werden ook zelfstandigen beschermd.

Hierbij moet wel in het achterhoofd gehouden worden dat voor toepassing van art. 7:658 lid 4 is
vereist dat de werkzaamheden hebben plaatsgevonden "in de uitoefening van het beroep of bedrijf"
van degene in wiens opdracht de arbeid is verricht. Door de minister is in dit verband opgemerkt dat
het moet gaan om "werkzaamheden die de derde in het kader van de uitoefening van zijn beroep of
bedrijf ook door eigen werknemers had kunnen laten verrichten."13




6
‘Sociale zekerheid voor zelfstandigen’, www.rijksoverheid.nl
7
HR 23 maart 2012, LJN BV0616 [Davelaar/Allspan].
8
Zzp’ers in beeld: een integrale visie op zelfstandigen zonder personeel, (advies van oktober 2010), Den Haag:
SER 2010, p. 64.
9
‘Geen verplichte verzekering voor zelfstandigen’, www.nu.nl
10
‘Geen verplichte verzekering voor zelfstandigen’, www.nu.nl
11
HR 23 maart 2012, LJN BV0616 [Davelaar/Allspan].
12
Kamerstukken II, 1997/1998, 25 263, nr. 14, p. 6.
13
Kamerstukken II 1998/99, 26 257, nr. 7, p. 15

10

,1.4 Belanghebbenden bij het probleem
Het probleem heeft betrekking op de zelfstandigen zelf en de opdrachtgevers. Dit zijn personen die
te maken kunnen krijgen met schade en de rechtsgevolgen die hier aan kleven. Daarom is het van
belang dat deze groepen goed geïnformeerd zijn.
Het is wel de vraag of een zelfstandige kan worden aangemerkt als een persoon bedoeld in art. 7:658
lid 4 BW. Zelfstandigen worden als gevolg van de uitspraak van de Hoge Raad beschermd door dit
artikel. Het ontbreken van een verzekering is doorslaggevend om zelfstandigen onder de
bescherming van dit artikel te laten vallen en niet het persoonscriterium.14

1.5 Conclusie
Het probleem dat uit mijn probleemanalyse voortvloeit, luidt als volgt:
Zelfstandigen worden onrechtvaardig bevoordeeld ten opzichte van opdrachtgevers, omdat zij door
de wetgever en de Hoge Raad teveel beschermd worden door art. 7:658 lid 4 BW.
De overheid stelt opdrachtgevers aansprakelijk op grond van het vierde lid en heeft hierbij bepaald
dat zelfstandigen niet verzekerd hoeven te zijn. Echter wordt dit wel van ze verwacht. De Hoge Raad
deelt deze mening met de overheid. De Hoge Raad heeft bepaald dat het ontbreken van deze
verzekering de bescherming van dat vierde lid oplevert. Mijn conclusie is dat het onrechtvaardig is
tegenover opdrachtgevers om van zelfstandigen te verwachten dat ze verzekerd zijn, maar ze wel te
beschermen als ze onverzekerd zijn. Ik ben het met de wetgever eens dat aansprakelijkheid van de
inlener wenselijk is om de genoemde redenen, maar er moeten wel goede gronden zijn voor het feit
dat de zelfstandige niet zelf aansprakelijk is en die zijn er niet.

Uit mijn conclusie volgt de volgende hoofdvraag:

In hoeverre kan een opdrachtgever aansprakelijk worden gesteld voor arbeidsongeschiktheid van
een ingehuurde zelfstandige, ook indien deze onverzekerd is?




14
HR 23 maart 2012, LJN BV0616 [Davelaar/Allspan].

11

, Hoofdstuk 2:
De zelfstandige in Nederland



2.1 Definitie van een zelfstandige
Wat men kan verstaan onder een zelfstandige, is niet in de wet geregeld.15 Door het ontbreken van
een wettelijke regeling zijn in de praktijk wel een aantal definities ontstaan. Een zelfstandige kan
bijvoorbeeld een handelaar zijn of een ambachtsman, maar ook iemand met een vrij beroep.
De meest voorkomende vorm is echt een zelfstandige zonder personeel (zzp’er) of freelancer. Beide
begrippen worden in het algemeen gezien als synoniemen.16 Er wordt echter meestal een scheiding
gemaakt tussen de verschillende beroepen die zzp’ers en freelancers uitoefenen.

Men moet ook niet vergeten dat zzp’ers bestaan uit een groep verschillende personen die
verschillende werkzaamheden verrichten.17 Een definitie van een groep personen die in feite
hetzelfde doen, maar dan allemaal op een andere manier is uiteraard lastig.

Allereerst zal er moeten worden gekeken aan welke voorwaarden de definitie moet voldoen. De
definitie dient zoveel mogelijk gebaseerd te zijn op objectieve criteria en zoveel mogelijk eenduidig
te zijn. Objectieve criteria zorgen voor een duidelijke afbakening met andere arbeidsrelaties.
Eenduidigheid is van belang, omdat de definities bruikbaar moeten zijn voor wetgeving. Zowel
fiscale, sociale en arbeidsrechtelijke wetgeving moet gebruik kunnen maken van deze definitie.
Tevens moet een definitie open genoeg zijn om verscheidenheid binnen de zzp’ers aan te duiden en
moet de definitie ook gericht zijn op de toekomst. Er moet sprake zijn van een continuïteit waarover
de definitie moet beschikken.18

De SER neemt de definitie van ondernemer ex art. 3.4 Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna te
noemen: Wet IB 2001) als basis:19

“In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder ondernemer: de
belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt
verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming.”

Een dergelijke definiëring biedt een aantal objectieve criteria, zoals het zelfstandig zijn en het
voor eigen rekening en risico verrichten van werkzaamheden. De criteria geven ook het onderscheid
met andere arbeidsrelaties aan. Het ondernemerschap onderscheidt de zelfstandige van de
werknemer, maar beiden bieden hun arbeid aan waardoor zij allebei te maken hebben met aan die


15
‘Zzp’ers in beeld: een integrale visie op zelfstandigen zonder personeel’, (advies van oktober 2010), Den
Haag: SER 2010, p. 51.
16
‘ZZP’ers in 5 vragen en antwoorden’, www.kvk.nl
17
‘Zzp’ers in beeld: een integrale visie op zelfstandigen zonder personeel’, (advies van oktober 2010), Den
Haag: SER 2010, p. 51.
18
‘Zzp’ers in beeld: een integrale visie op zelfstandigen zonder personeel’, (advies van oktober 2010), Den
Haag: SER 2010, p. 51.
19
‘Zzp’ers in beeld: een integrale visie op zelfstandigen zonder personeel’, (advies van oktober 2010), Den
Haag: SER 2010, p. 51.

12

, arbeid gekoppelde risico’s. Deze risico’s hebben betrekking op bijvoorbeeld scholing,
arbeidsomstandigheden, sociale zekerheid en pensioen.20

De definitie van de SER luidt daarmee als volgt:
Een zelfstandige is een ondernemer die geen personeel in dienst heeft, waarbij voor de vaststelling
of er sprake is van een ondernemer de volgende, ook door de Belastingdienst in het kader van de
inkomstenbelasting gehanteerde criteria gelden:
 zelfstandigheid bij de inrichting van de eigen werkzaamheden en het uitvoeren
daarvan;
 het voor eigen rekening en risico verrichten van werkzaamheden;
 het gericht zijn op en het perspectief hebben van het maken van winst;
 bekendmaking van het ondernemerschap
 het streven naar meerdere opdrachtgevers.21

Het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna te noemen: CBS) omschrijft een zelfstandige als volgt:

“Iemand met als (hoofd)baan het verrichten van arbeid voor eigen rekening of risico in een eigen
bedrijf of praktijk, of in een zelfstandig uitgeoefend beroep en die daarbij geen personeel in dienst
heeft.”22

Een andere definitie is te vinden in een onderzoek dat op verzoek van het ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid werd verricht:

“Een zzp’er werkt voor eigen rekening en risico als zelfstandige of directeur-grootaandeelhouder,
heeft geen personeel in loondienst of zakelijke partners en verkoopt vooral zijn eigen arbeid.”23

Hier is duidelijk te zien dat het zelfstandig verrichten van arbeid voor eigen rekening of risico een
belangrijke voorwaarde is. Ook de SER noemt dit als voorwaarde.

De overheid heeft in de Kamerstukken geen eenduidige definitie gegeven van een zelfstandige. In
een brief van staatssecretaris van Financiën wordt aangegeven dat een eenduidige definitie ook niet
wenselijk wordt geacht.24 Er wordt echter wel gesteld dat men kan aansluiten bij het begrip
‘ondernemer’ en de definitie die wordt gehanteerd door de SER.
Wat het begrip “onderneming” inhoudt staat niet in de wet gedefinieerd, maar is als open begrip ter
invulling overgelaten aan de jurisprudentie. Daarnaast kan volgens de staatssecretaris van Financiën
onder ondernemer mede verstaan worden: de beoefenaar van een zelfstandig beroep (artikel 3.5
van de Wet IB 2001).25

20
‘Zzp’ers in beeld: een integrale visie op zelfstandigen zonder personeel, (advies van oktober 2010), Den Haag:
SER 2010’, p. 51-52.
21
‘Zzp’ers in beeld: een integrale visie op zelfstandigen zonder personeel, (advies van oktober 2010), Den Haag:
SER 2010’, p 52.
22
Centraal Bureau voor de Statistiek 2009, ‘Zelfstandige zonder personeel’, www.cbs.nl
23
P. Vroonhof, H. Tissing, M. Swaters, A. Bruins & E. Davelaar, ‘Zelfstandigen zonder personeel’, Zoetermeer:
EIM en Bureau Bartels 2008, p. 5.
24
Brief van de staatssecretaris van Financiën van 17 september 2007, p. 1-4.
25
Brief van de staatssecretaris van Financiën van 17 september 2007, p. 1-4.

13

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Kai. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $8.04. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

67474 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$8.04  4x  sold
  • (0)
  Add to cart