Een overzicht van alle collegeaantekeningen voor het vak psychopathologie in een overzichtelijke vorm weergegeven. Bevat alle colleges. Te gebruiken voor de pre-master en reguliere bachelor Pedagogische- en onderwijswetenschappen.
Eindcijfer: 7,8 (enkel met deze samenvatting)
Psychopathologie
Prevalentie kinderen met een psychische stoornis: • 10% van de kinderen
• 8 % tijdens de vroege (t/m 6 jaar) en latere
kindertijd (t/m 12 jaar)
• 11% van de adolescenten (vanaf 12-18 jaar).
• Meer bij jongens.
→ Waarschijnlijk omdat jongens veel meer
externaliserende problematiek hebben.
→ Komt sneller naar voren.
Psychopathologie: De wetenschap waarin psychische stoornissen worden bestudeerd.
• Voorkomen (de hoeveelheid, ontstaan en onderscheid).
• Behandeling.
Psychiatrie: De (effecten van) de hulpverlening aan mensen met psychische stoornissen.
Ontwikkelingspsychologie: Het ontstaan en het beloop van psychische stoornissen en hoe dit wordt
onderzocht. Ontwikkeling is een centraal begrip (begrijpen van het proces,
hoe gedrag ontstaat en hoe gedrag groeit).
Voor psychopathie geldt:
• Het is dynamisch:
- Mensen kunnen er in meer of mindere maten last van hebben.
- Verschijningsvormen van afwijkend gedrag kunnen in de ene fase normaal zijn en in de andere fase
afwijkend.
• Staat onder invloed van kind- en omgevingsfactoren (model van Bronfenbrenner et. al.):
- Uitganspunt: Ieder kind is een uniek individu met unieke ervaringen, ieder kind zal op zijn eigen
manier reageren en kan het gevolg zijn van eerdere ervaringen of eisen uit de situatie.
- De oorzaak van psychopathologie ligt niet per definitie in het kind zijn verleden en kent nooit één
oorzaak. Het is een wisselwerking tussen verschillende biologische- en omgevingsfactoren.
• De sociaal-culturele context is van belang:
- Er moet vastgelopen worden binnen een bepaalde context. Niet zo zeer alleen in de persoon, maar
ook in de interactie met de context.
- Er dient rekening gehouden te worden met de achterliggende culturele opvattingen
Het ontwikkelingsperspectief:
Normale Belangrijk om te weten wat normaal is om te weten wat abnormaal is:
ontwikkeling: Vroege kindertijd: Bedplassen, driftbuien, separatieangst e.d.
Midden-kindertijd Bang in het donker, bewegelijkheid e.d.
Adolescentie Experimenteren, grenzen verkennen, stemmingswisselingen e.d.
Expressie van een Belangrijk is te weten hoe een stoornis zich uit en veranderd per leeftijdsklasse.
stoornis
1
,Criterium om te kunnen stellen of iets afwijkend is of niet:
A. Klachten (!).
In het: Lichamelijk functioneren, gedrag, emoties, cognities en relaties.
B. Er is sprake van klachten, wanneer:
- Dit niet past bij de leeftijd.
- Niet/zeer moeilijk te corrigeren zijn.
- Het algemeen functioneren ernstig nadelig beïnvloeden.
- Het kind zichzelf en/of de omgeving doen leiden.
- Uiteindelijk mogelijk ontwikkeling doet stagneren.
Classificatiesystemen
Classificatiesystemen: Systematische beschrijvingen van gedrag op basis van door wetenschap
onderscheiden en gegroepeerde gedragskenmerken, met als doel gedrag in te delen.
→ Informatie is sterk gereduceerd, waardoor efficiëntie en eenduidigheid
overblijft.
Er bestaan twee veelgebruikte systemen:
1. International Classification Of Diseases (ICD)
- Huidige publicatie ICD-10. In 2022 gaat de in 2018 ontwikkelde ICD-11 in.
- WHO (World Health Organization).
- Omvat alle ziektes. • Consensus experts.
2. Diagnostic and Statistical Manual of the Mental Disorders (DSM). • Kunnen worden
- Huidige publicatie DSM-5. vertaald naar elkaar.
- APA (American Psychiatric Association). Codes zijn overal
- Omvat alleen psychische ziektes. gelijk.
Voor- en nadelen van classificatiesystemen
Voordelen Nadelen
• Internationale eenduidigheid (onderzoek, • Mogelijk te sterk gereduceerd.
onderwijs, beleid en communicatie). • Categoriale indeling (geen grijs gebied).
• Duidelijke beschrijving kern problematiek. • Suboptimale basis voor behandeling (geen één
• Richtinggevend voor behandeling. op één relatie tussen stoornis en behandeling).
Maatschappelijke discussie (Allen Francis):
• Overdiagnostisering.
• Rol farmaceutische industrie (commerciële belangen).
DSM-5 Classificering van de DSM-5 wordt als volgt gedaan:
(DSM-V): • Alle stoornissen (geen hiërarchisch onderscheid d.m.v. assen I-III (zoals DSM-IV)).
• Uitgebreide specificaties en stressoren (V en Z codes).
• Ernstmaat (afhankelijk van de hoeveelheid klachten; de afwezigheidsduur).
• Niveau van functioneren (WHO DAS). 36 items over 6 domeinen:
1. Communicatie.
2. Mobiliteit.
3. Zelfzorg.
4. Sociale omgang.
5. Activiteiten.
6. Deelname aan de gemeenschap.
Scoring 100% (volledig afhankelijk) tot 0% (goed functionerend en zelfstandig).
DC 0-5TM De Diagnostic Classifaction of Mental Health and Development Disorders in Infancy and Early
Childhood, zero to five (jaar oud):
Heeft oog voor de expressies in de vroege kindertijd en de contextuele relevante situatie.
As I Stoornis
As II Relationele context (gedrag, affect, betrokkenheid).
As III Medische en ontwikkelingsstoornis en conditie (bijv. groeiachterstanden).
As IV Psychosociale stressoren (bijv. schulden, relatieproblemen).
As V Niveau van ontwikkeling.
2
,De transitie van de DSM-IV naar DSM5:
1. Streven naar meer dimensionele behandeling door toevoeging ernstmaat.
Gevolg: Het gewone wordt pathologische en het pathologische wordt gewoner.
2. Aanname ontwikkelingsperspectief:
- Geen aparte kindersetting meer in de DSM.
- Uiting stoornis verschilt tussen volwassene en kind.
- Weergave prevalenties per leeftijdscategorie.
- Stoornissen die meestal optreden in het begin van het leven staan vooraan.
3. Duidelijkere erkenning rol van de culturele context.
4. Van beschrijvend naar gebaseerd op ontstaansmechanisme.
5. Betere afstemming op de ICD.
- ICD-codes voor specificaties en stressoren.
- Gebruik WHO DAS (i.p.v. GAF).
Aandachtspunten bij classificatie zijn:
Classificatie: Alleen beschrijvend (dus niet verklarend!).
→ Classificeren is niet diagnosticeren.
• Diagnosticeren: nauwkeurig leren kennen.
• Hypothese vormen op basis van:
o Symptomen.
o Ontstaansgeschiedenis relevante omstandigheden.
o Observaties in verschillende contexten.
o Reactie op bepaalde interventie.
Diagnostiek
Diagnostiek gaat dus een stap verder dan classificeren.
→ Behalve gedragskenmerken wordt ook vastgesteld of het kind lijdt onder de problemen, behoeften
heeft aan hulp of zorg en wel of niet optimaal functioneert.
→ Na het vaststellen van een stoornis dus de vraag: “hoe is het ontstaan?”.
Classificeren vormt een onderdeel van diagnostiek, maar diagnostiek zelf is breder:
• Beschrijvende diagnostiek: DSM-5 stoornissen vaststellen door semigestructureerde klinische
interviews, als: ADIS, SCID met ouder en kind.
• Verklarende diagnostiek: In kaart brengen van de levensgeschiedenis, risico- en beschermende
factoren in de omgeving.
Epidemiologisch onderzoek: Onderzoek naar de vraag hoeveel mensen een bepaald probleem hebben.
• Prevalentie: Geeft het percentage van een populatie weer dat een bepaalde stoornis heeft op een
bepaald moment in tijd.
Zeer zeldzaam Zeldzaam Niet zo zeldzaam Minst zeldzaam
<1% Ongeveer 1% 2-5% >5%
• Indicentie: het aantal nieuwe ziekte gevallen in een bepaalde periode.
Bij een diagnose moet er antwoord worden gegeven op drie vragen:
1. Waarom heeft het kind deze klachten op dit moment gekregen en niet eerder?
2. Waarom heeft het kind juist deze problemen met deze klachten ontwikkeld en niet andere klachten?
3. Waarom heeft dit kind psychische problemen (in vergelijk met andere in de familie)?
Er bestaan vier diagnostische middelen:
1. Diagnostisch gesprek.
2. Observeren.
3. Psychodiagnostiek (vragenlijsten, testen, beoordelaarschalen).
4. Lichamelijk en somatisch onderzoek (arts).
3
, Betrouwbaarheid en validiteit bij diagnoses:
• Betrouwbaarheid: Wordt bepaald door test-her-test. Overeenstemming tussen twee beoordelaars.
Komt vaak uit op: 0,5 per stoornis (lijkt weinig, maar stoornissen lijken soms op
elkaar).
• Validiteit:
- Binnen stoornissen:
o Grote heterogeniteit (verschillende uitingen in de stoornis).
o Verschillende ontstaansmechanisme/riscofactoren.
o Verschillende medicatie effectief (of behandeling).
- Tussen stoornissen: Hogere comorbiditeit.
Differentiaaldiagnose: Is er een andere psychische stoornis die dezelfde symptomen kan veroorzaken
die dus moeten worden uitgesloten.
Comorbiditeit: Het tegelijk voorkomen van twee stoornissen.
→ Bij kinderen moeilijk eenduidig te classificeren doordat ze nog in ontwikkeling
zijn.
Dimensioneel model
• Medische model
- De DSM en ICD
- Categoriaal-model met twee categorieën: ziek of niet ziek.
• Dimensionaal model
- Past beter bij de psychopathologie, omdat het meer dimensies weergeeft).
- Er is variatie, waaruit een normaalverdeling valt op te maken.
- ASEBA: (Achenbach System of Empircally Based Assessment) o.a. gebruikt in CBCL (TRF, ASR, YSR)).
Dimensioneel onderzoek gaat door vragenlijsten
Classificeren versus dimensioneel meten:
Classificeren Dimensioneel meten
• Afzonderlijke eenheden. • Glijdende schaal.
• Makkelijkere communicatie. • Moeilijkere communicatie.
• Zwart-wit. • Graduele verschillen.
• Verandering niet gemakkelijk te meten. • Verandering makkelijk te meten.
Behandeluitkomst
Classificeren heeft geen verband met behandeling en behandeluitkomst, hiervoor is het volgende van belang:
• Kindfactoren
- Diagnose
o Internaliserende en externaliserende problemen Goede behandeling mogelijk.
o Pervasieve ontwikkelingsstoornissen Behandeling minder mogelijk.
- Comorbiditeit is minder goed te behandelen.
- Chronische problemen zijn minder goed te behandelen.
- Jongere kinderen hebben betere behandeluitkomst dan oudere kinderen.
- Meisjes hebben betere behandeluitkomst dan jongens.
• Familiefactoren:
- Aanpassingsvermogen van ouders.
- Goed huwelijk van ouders.
- Flexibiliteit van het gezinsfunctioneren.
- Aanwezigheid van een vader.
- Hogere SES.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller nsangers. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.50. You're not tied to anything after your purchase.