100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Thim van der laan ALLE thema's samenvatting $27.75   Add to cart

Summary

Thim van der laan ALLE thema's samenvatting

4 reviews
 203 views  13 purchases
  • Course
  • Institution

Dit is een samenvatting van alle thema's van de opleiding Fysiotherapie bij Thim van der Laan. Deze samenvatting bevat uitwerking van de leerdoelen, een heleboel verwerkingsopdrachten met antwoorden, links naar filmpjes en nog veel meer. Met deze samenvattingen heb ik al mijn HOK's gehaald. Het i...

[Show more]

Preview 10 out of 765  pages

  • December 8, 2020
  • 765
  • 2020/2021
  • Summary

4  reviews

review-writer-avatar

By: tombartels183 • 2 year ago

review-writer-avatar

By: kaigotoh • 3 year ago

review-writer-avatar

By: martlieder • 3 year ago

review-writer-avatar

By: Psvmannetje • 3 year ago

avatar-seller
Thema Fysiotherapie alle leerdoelen jaar 1 t/m 3

Jaar 1 thema 1

Leerdoelen week 1

Oac= ondersteunende activiteit. Theorie, geel is praktijk groen is theorie.
DTO= deeltaak oefening? Praktijk
Mst= massagetherapie
FS= fysiologie
CLT= complexe leertaak

Wat is nngb?
De naam '30minutenbewegen' is gebaseerd op de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB), de
internationale norm voor gezond bewegen.
Er zijn twee gangbare normen voor de gewenste hoeveelheid beweging. Allereerst de Nederlandse
Norm Gezond Bewegen, die de gewenste hoeveelheid lichaamsbeweging normeert vanuit een
gezondheidskundig oogpunt en de Fitnorm, die de gewenste hoeveelheid lichaamsbeweging
normeert die nodig is voor een goede conditie van het hartvaatstelsel. Personen voldoen aan de
zogenaamde Combinorm indien zij minimaal één van de genoemde normen halen.

Nederlandse Norm Gezond Bewegen
Om een goede gezondheid te behouden is het gewenst tenminste vijf dagen per week 30 minuten
matig intensieve lichaamsbeweging te hebben. Voor kinderen, jongeren en mensen met overgewicht
is het gewenste aantal minuten per dag tenminste 60.

Of aan de norm wordt voldaan hangt af van de duur (totaal 30 of 60 minuten in blokjes van
mininmaal tien minuten), de frequentie (minimaal vijf dagen per week) en de intensiteit (iets hogere
hartslag en ademhaling. dus stevig doorwandelen, iets harder op de pedalen trappen, eens flink
achter de hond aanrennen).

Drie groepen worden onderscheiden: inactieven halen geen enkele dag per week 30 minuten matig
intensieve beweging; normactieven zijn vijf dagen of vaker actief per week en de groep daartussen
wordt gevormd door de mensen die onvoldoende actief zijn, de semi-actieven.

Fitnorm
Om een goede conditie van het hartvaatstelsel te bewerkstelligen is drie maal per week tenminste 20
minuten intensieve lichaamsbeweging nodig (door bijvoorbeeld te sporten). Onderscheid wordt
gemaakt tussen niet-fit (niet of enkele keren per jaar zwaar inspannend actief), semi-fit (wel
regelmatig zwaar inspannend actief, maar minder dan drie maal per week) en normfit (3 of meer
keren per week tenminste 20 minuten intensieve lichamelijke activiteiten).

De student is in staat om de belangrijkste welvaartsziekten te benoemen.
• Kanker: onbeheerste celdeling, blijft maar doorgaan. Goedaardige tumor zaait niet uit.
Kwaadaardige wel.
• Hart- en vaatziekten: bv hart of hersen infarct. Een ader slipt dicht en/of wordt stijf.
Hersenbloeding gaat er een ader kapot.
• Diabetes Mellitus: type 1 en type 2. Bij type 1 heb je een insuline tekort. Bij type 2 werkt je
insuline minder goed. Door overgewicht etc. je blijft suikers eten, maar je doet er niks mee.
• COPD: Een combinatie van: Chronische bronchitis, Emfyseem. Longblaasjes zijn kapot.

,De student heeft inzicht in de belangrijkste risicofactoren van de welvaartsziekten.
De student heeft inzicht in de bijdrage van leefstijlfactoren en persoonsgebonden
factoren aan gezondheid en levensjaren.
Risicofactoren zijn dus te weinig bewegen, roken, alcohol, slechte voeding en ontspanning.

1. Persoonsgebonden
▫ Lichamelijke factoren
 Genen
 Bloeddruk
 Cholesterol
 Immuunsysteem
 Lichaamsgewicht

2. Leefstijl o.a.
▫ Gedragsfactoren
 BRAVO

3. Omgeving o.a.
▫ Omgevingsfactoren
 Sociale omgeving
 Arbeid




De student kan de 4 sleutelcompetenties van communicatie benoemen.
De 4 sleutelcompetenties van communicatie zijn: opbouw relatie, verkrijgen van info, bespreekt, legt
vast.

De student kan de 7 competentiegebieden uit het beroepsprofiel van de fysiotherapeut
benoemen.




4 sleutelcompetenties FTH: Screening, diagnostiek, behandelen, afsluiten van de behandeling.

,De student kan de zes basisvoorwaarden voor een goede communicatie door de
fysiotherapeut citeren.
Staat denk ik hierboven. Samenwerken, communiceren, fysiotherapeutisch handelen, kennisdelen,
wetenschap beoefenen, organiseren, prof. Handelen.

De student kan de indeling van preventie binnen het beroepsprofiel benoemen.




Groene gedeelte is voor meer disciplines dan fysiotherapie. Geel en rood is voor fysiotherapeut.

De student kan bij de elk onderdeel van preventie een voorbeeld geven.
• Universele preventie is gericht op de gehele bevolking (kans op het ontstaan van ziekte of
risicofactoren te verminderen en gezondheid te bevorderen)
• Selectieve preventie is gericht op de identificatie van specifieke hoog risico groepen
(preventie programma’s gericht op gezondheidsbevordering)
• Geïndiceerde preventie heeft tot doel het ontstaan van ziekte van of verdere
gezondheidsschade te voorkomen bij een individuele patiënt met een verhoogd risico
• Zorggerelateerde preventie is gericht op het ondersteunen van een individuele patiënt met
bestaande gezondheidsproblemen (ziektelast reduceren, complicaties tegen gaan,
zelfredzaamheid ondersteunen)

De student kent de termen inclusie en exclusie criteria.
• Inclusie = insluiten
• Exclusie = uitsluiten
• Exclusiecriteria; redenen waarom personen niet mee kunnen doen aan de fitheidtesten.

De student kent de opbouw van een preventie-/beweegprogramma
1. Intake/fitheidtest
2. Theoretische bijeenkomst (1x)
3. Praktische bijeenkomsten (meestal gedurende 12 weken)
4. Outtake


De student kent de beweegnormen en kan deze koppelen aan het aantal MET’s
• Ned Norm Gezond Bewegen (NNGB): 30 minuten per dag tenminste matig intensieve
lichaamsbeweging op tenminste 5 dagen van de week
• Fitnorm: minimaal 3x/week 20 minuten intensieve lichaamsbeweging
• Combinorm: voldoet aan NNGB en/of fitnorm

• MET (METabolic equivalent en is een maat voor stofwisselingsprocessen)
• Onze MET-waarde in rust is 1
• Een MET-waarde van 2 geeft dus aan, dat 2 maal de energie verbruikt wordt die je normaal
tijdens rust nodig hebt

,De student kent de doelstellingen van het intakegesprek binnen THIM met de daarbij
behorende vragenlijsten.
• PAR-Q (PHYSICAL ACTIVITY READINESS QUESTIONNAIRE)
Doelstelling: Geeft de PAR-Q aan wanneer u uw arts voor aanvang moet consulteren.
(binnen de leeftijd van 15 en 69 jaar)
• RAND-36
Doelstelling: De RAND-36/SF-36 is momenteel veruit de meest gebruikte vragenlijst voor het
meten van ervaren gezondheid of gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven
• NNGB (stroomschema bron: beweegprogramma copd blz. 25) Doelstelling: classificeren
binnen welke beweegnorm de patiënt valt en inventarisatie of er beweegbarrières aanwezig
zijn


MST les 1 doelen.
Massage therapie en sportmassage: verschil is dat sportmassage bij gezonde mensen wordt
uitgevoerd, zonder medische indicatie. Massage therapie wordt alleen toegepast op medisch
geïndiceerde personen.

Je begint met een algemene inspectie: hoe staat iemand erbij? Hoe is de houding?
Daarna volgt een specifieke inspectie bv: huid: kleur, glans, wonden, beharing, drukplekken,
vaattekening, eelt, nagels etc.
Calor: warmte
Dolor: pijn
Rubor: roodheid
Tumor: gezwel/verdikking
Functio leasa: functie verlies

ICD= international classification of diseases.

Spataderen zijn een contra-indicatie.

De palpatie wordt altijd voorafgegaan door een inspectie.
• Oriënterende palpatie
• Weefselspecifieke palpatie

,Intermitterend drukken
• Doel; inleiding van de massage, gewenning, wederzijdse oriëntering en mogelijk
dehydrerend effect
• Uitvoering; rustig, grootvlakkig, opbouw naar meer druk en daarna langzaam afnemende
druk, de handen worden tijdens de druk niet verplaatst
(Let op de ademhaling thoracaal!)
• Locatie; de ID kan op het hele lichaam worden toegepast en is niet weefsel specifiek


Leerdoelen week 2

Fysiologie oac1
Conditie bestaat uit de volgende grondmotorische eigenschappen:
• Uithoudingsvermogen
• Kracht
• Snelheid
• Lenigheid
• Coördinatie / stabiliteit

Volgens thim:
Coordinatie is overkoepelend: kracht, snelheid, lenigheid, uithoudingsvermogen, stabiliteit.

De student kan de verschillende vormen van uithoudingsvermogen beschrijven en
waar deze van afhankelijk zijn.
anaeroob / aeroob zonder zuurstof en met zuurstof. Anaeroob is voor korte explosieve inspanning,
wordt melkzuur gevormd. Aeroob is voor langdurige inspanning, verbranding met zuurstof.

Lokaal / algemeen. Algemeen uithoudingsvermogen bestaat uit Cardiovasculair systeem en
Spiervezeltype. Hart en bloedvaten worden beter.
Type I: aeroob
• Vascularisatie (verbeterde, meer bloedbanen)
• Myoglobine (meer myoglobine)
• Mitochondria (meer)
– Type II: anaeroob
• Hoeveelheid ATP / CP

Lokaal uithoudingsvermogen bestaat uit: lokaal in de spier. Bv bloedvaten erbij in de spier, spieren
kunnen meer zuurstof uit bloed halen. Alles wordt beter/meer.
• Vascularisatie
• Myoglobine
• Mitochondria


3. De student kan een uitgebreide beschrijving geven van de anaerobe energiesystemen
die ons ter beschikking staan en wanneer deze aangewend worden.
Om ATP weer op te laden maakt de spier gebruik van verschillende systemen: (deze systemen maken
dus atp aan.)
Fosfaatsysteem: geen zuurstof nodig en ontstaat geen melkzuur. Kort durende kracht, snel
opgeladen. (anaeroob alactisch?)(atp-p→energie contractie en warmte+adp+p 5-6 sec.) Atp
voorraad gebruik je voor korte/snelle dingen. Even naar de deur rennen.
(cp+adp→creatine+atp 20-25 sec)
Melkzuursysteem: brandstof zijn suikerachtige stoffen. Heeft geen zuurstof nodig, maakt
wel melkzuur aan. (anaeroob lactisch?) glucose→2atp+melkzuur 2 a 3 min. Onvolledige
verbranding van glucose.

, 4. De student kan een uitgebreide beschrijving geven van het aerobe energiesysteem,
de maximale zuurstofopname en waardoor deze beïnvloed wordt.
Zuurstofsysteem: gebruikt 2 brandstoffen. Vetten en koolhydraten. Koolhydraten ligt
opgeslagen als glycogeen. Er ontstaan geen reststoffen. Je hebt zuurstof nodig. Aeroob-
alactisch. Als je lichaam in rust is, worden vooral vetten gebruikt.
Wat is het verschil tussen de term capaciteit en vermogen?
Het begrip capaciteit geeft weer hoe lang je met de beschikbare energie een prestatie kunt
volhouden. Wanneer we de arbeid per tijdseenheid berekenen, spreken we van vermogen. Als een bepaalde
hoeveelheid arbeid in een kortere tijd geleverd wordt, betekent dit een groter vermogen. Vermogen (P, van het
Engelse power) wordt uitgedrukt in de eenheid watt (W).

-
Gedurende een etmaal is het lichaam voornamelijk in rust. Bij rustige activiteit zoals zitten, lopen of een kopje
koffie optillen, worden voornamelijk vetten als energiebron gebruikt. De voorraad van deze brandstof is bij de
meeste gezonde personen zonder overgewicht minstens 10 kg.

Hoeveel glucose heeft een volwassene gemiddeld in de spier opgeslagen liggen?
Glucose is een koolhydraat dat het lichaam snel kan afbreken en dat voor een deel in de lever, maar ook in
spieren ligt opgeslagen. Zoals gezegd is de voorraad ervan niet erg groot. Een volwassene heeft 300 tot 500
gram glucose in de vorm van glycogeen in de spieren voorradig. Glucose wordt sneller omgezet dan vet.

Wat wordt er precies bedoeld met de term koolhydraten?
In de literatuur gebruikt men als verzamelnaam voor suikerhoudende reservestoffen de
term koolhydraten (Eng.:carbohydrates, CHO of carbs). Zetmeel, glycogeen, maltose, sacharose enzovoort zijn
allemaal koolhydraten, maar in dit boek gebruiken we overwegend de term glucose, omdat koolhydraten na de
spijsvertering overwegend als glucose aan de spieren aangeboden worden.

Welke stof noemt het boek als snelle energieshuttle?
In spieren is het een natuurlijke component, maar creatine is in de sportwereld bekend geworden als
voedingssupplement voor krachtsporters. Het is een kleiner molecuul dan ATP en kan zich sneller verplaatsen
tussen de mitochondriën en het celplasma. De energierijke fosfaatgroep van creatinefosfaat wordt niet direct
gebruikt voor de contractie van een spiercel, maar CP draagt zijn fosfaat met hoge snelheid over aan ADP. CP vult
dus door afsplitsing van de fosfaatgroep steeds de ATP-voorraad aan en is zodoende een snelle energieshuttle.


In de inspannings- en trainingsliteratuur worden drie energiesystemen gehanteerd
waarover het lichaam beschikken kan. Welke zijn dit?
In de inspannings- en trainingsliteratuur worden drie energiesystemen gehanteerd, waarover het lichaam kan
beschikken (fig. 2.4):
1. het fosfaatsysteem; atp en cp voorraden.
2. de energievrijmaking uit glucose zonder zuurstof (de anaerobe glycolyse); (melkzuur systeem)
3. de verbranding van glucose en vetzuren met behulp van zuurstof (het aerobe metabolisme met decitroenzuurcyclus en
de oxidatieve fosforylering). Zuurstofsysteem

Wat ligt als korrels tussen de myofibrillen en is een aaneenschakeling van glucosemoleculen?
In spieren ligt meestal een voorraad glucose opgeslagen in de vorm van de reservestof glycogeen. Het ligt in de
vorm van korrels tussen de myofibrillen en is een aaneenschakeling van glucosemoleculen.

,Waar is het (an)aerobe uithoudingsvermogen van afhankelijk?
• Anaeroob:
i. Alactisch: hoeveelheid ATP en CP
ii. Lactisch: buffervermogen van het bloed
• Aeroob: VO2max, hoeveelheid glycogeen

Waardoor wordt het lokale (spier)uithoudingsvermogen bepaald?
• Vascularisatie, hoeveelheid myoglobine en mitochondriën

Geef een beschrijving van elk van de 4 wegen waarlangs resynthese van ATP kan optreden.
• Creatinefosfaat: PCr wordt gebonden aan ADP die vrijkomt bij de afbraak van
voorraad ATP in de spiercel
• Melkzuursysteem: Pyrodruivenzuur, dat ontstaat na glycolyse, wordt bij een tekort
aan O2 omgezet in lactaat/melkzuur
• Zuurstofsysteem: Pyrodruivenzuur, dat ontstaat na glycolyse, wordt bij
beschikbaarheid van O2 opgenomen in de citroenzuurcyclus, dit levert 34 ATP op.

Welk energiesysteem levert per tijdseenheid de meeste energie?
• fosfaatsysteem

Welke energiesysteem kan in totaal de meeste energie leveren?
• Aerobe systeem (oxidatie van vetten)

Welk energiesysteem kan het snelst aangewend worden om energie te leveren?
Het fosfaat systeem

Waar is de VO2max o.a. van afhankelijk en waarom?
• Geslacht: vrouwen minder spierweefsel dan mannen. Vrouwen meer vetweefsel.
Vetweefsel is in vergelijking met spierweefsel inactief weefsel en gebruikt minder
zuurstof.
• Leeftijd: vermindering van hartprestatie en afname spierweefsel in het lichaam
• Training: verbetering van aerobe vermogen
• Genetisch: type spiervezel

Wat gaat er mis als tijdens een duurloop te snel wordt gestart?
• Te vroeg verzuring of opmaken van creatinefosfaat

Wat is de beperkende factor in de hoeveelheid ATP die door de anaerobe glycolyse geleverd kan
worden?
Verzuring

,FMH oac 2

De student is in staat om een aantal symptomen te benoemen welke door een cliënt
gemeld kunnen worden in de intake en gedurende een training.
Moe, misselijk, duizelig, pijn, geen kracht, trillingen.

De student kent de inclusie-/ exclusiecriteria voor groepstraining bij DM II patiënten.
Inclusiecriteria:
1. de diagnose DM is gesteld door een arts/specialist;
2. noodzakelijke medische gegevens en noodzakelijke
instroomgegevens zijn beschikbaar;
3. de patiënt voldoet niet aan de NNGB/combinorm;
4. de patiënt is gemotiveerd voor een actieve leefstijl.

Exclusiecriteria:
1. de patiënt voldoet niet aan de inclusiecriteria;
2. er is sprake van positieve bevindingen op de Physical
Activity Readiness Questionnaire (PAR-Q);
3. er is sprake van comorbiditeit (die deelname aan een
beweegprogramma onmogelijk maakt);
4. er is sprake van virale infectie of koorts, open wonden,
ulcera of algehele malaise;
5. er is sprake van cognitief disfunctioneren;
6. de patiënt lijdt aan cachexie. (extreme magerheid)

De student kent aantal rode vlaggen die kunnen wijzen op cardiovasculair falen
waarbij medische expertise nodig is.
Pijn op de borst, evenwichtsverlies of duizeligheid, medicijnen voor bloeddruk of hartproblemen?

De student kan van een aantal symptomen in de intake en optredende fysieke
reacties in de training benoemen wat pluis is en wat "niet pluis" is.

OAC 3
De student kan de 6 stappen van gedragsverandering (van Verhulst en van der Burgt)
benoemen.
De 6 stappen zijn: Openstaan, Begrijpen, Willen, Kunnen, Doen, Blijven doen


De student kan de volgende termen benoemen: coping stijl, locus of control en
attributie.
Coping stijl= de manier waarop mensen met dingen/problemen omgaan. Bv actieve, passieve of
vermijdende coping stijl.

Locus of control en attributie: Mensen verschillen in de mate waarin zij denken invloed uit te kunnen oefenen
op hun levensloop (beheersoriëntatie). Mensen die hebben ervaren dat zij invloed kunnen uitoefenen op hun
(gezondheids)situatie, kunnen zich gemakkelijker actief opstellen in een behandeling.
Rotter beschreef in de jaren zestig van de vorige eeuw een grove indeling tussen twee typen mensen: de externals en
de internals. Naast de filosofische stroming van het existentialisme is dit een sterke impuls geweest voor het denken over
zelfbeschikking en zelfsturing van de patiënt, zowel in de gezondheidszorg als in het gehele leven. De externals
beschouwen het leven als een niet beïnvloedbaar proces. Zij ervaren het leven als een aaneenschakeling van
toevalligheden. Hun locus of control ligt buiten henzelf. De internals daarentegen zien zichzelf als de architect van hun
bestaan. Zij hebben een interne locus of control. Zij blijken minder kwetsbaar in het leven en ervaren doorgaans een
hogere kwaliteit van leven dan externals, ook in situaties die absoluut niet benijdenswaardig zijn. Patiënten met een
interne locus of control zullen waar mogelijk zelf de regie willen voeren over hun gezondheid en behandeling.

, 4.4 Stijlen van attribueren
Of mensen grip ervaren op hun leven of gezondheid (locus of control) komt duidelijk tot uiting in de manier van
attribueren: het toeschrijven van slagen of falen. Attributies kennen drie dimensies: intern/extern, stabiliteit en
specifiek/globaal.
▪ De intern/extern-dimensie geeft aan of iemand invloed denkt te kunnen hebben op de behandeling (interne stijl van
attribueren) of dat het resultaat van de behandeling geheel buiten zijn invloedssfeer ligt (externe stijl van attribueren).
▪ De stabiliteitsdimensie geeft aan of de patiënt deze invloed als stabiel ervaart (blijvend, onveranderbaar) of als instabiel
(tijdelijk, veranderbaar).
▪ Tot slot kan de patiënt zijn situatie beschrijven in termen van specifiek of globaal, de specifiek/globaal-dimensie (Verhulst,
2002).



OAC 4
1. het doel van meten in de fysiotherapeutische praktijk omschrijven.
• Diagnostisch
▫ Classificering/ inventarisering van de klachten van de patiënt
• Prognostisch
▫ Voorspellen van het beloop van de klacht
• Evaluatief
▫ Effectevaluatie is het veranderd?

2. de begrippen validiteit, betrouwbaarheid, responsiviteit en hanteerbaarheid,
sensitiviteit en specificiteit kunnen uitleggen en kan het verschil uitleggen tussen
inter- en intra-beoordelaars betrouwbaarheid.
• Hanteerbaarheid: leesbaarheid, aard van de vragen, afnametijd en frequentie, fysieke en
mentale belasting.
• Validiteit: “De mate waarin het instrument meet wat het beoogt te meten” is deze meting of
hulpmiddel wel goed om te gebruiken? Weegschaal gebruik je niet om lengte te meten.
• Betrouwbaarheid: Bij herhaling van de meting wordt dezelfde uitkomst gemeten (test –
hertest) Intrabeoordelaars betrouwbaarheid en Interbeoordelaars betrouwbaarheid.
Intra beoorderlaars betrouwbaarheid= Overeenkomst van resultaten bij meting door 1
persoon op verschillende momenten. Interbeoordelaars betrouwbaarheid= Overeenkomst
van resultaten bij metingen door verschillende personen.
• Responsiviteit: De mate waarin een instrument werkelijke veranderingen kan detecteren.
• Sensitiviteit: gevoeligheid van de test.
• Specificiteit: hoe specifiek is de test.

3. uitleggen waarom het beter is hetzelfde meerdere keren te meten en waarom cluster
metingen voordelig zijn.
Ad1. Cluster meting. Meerdere instrumenten b.v. huidplooi meting en weerstandmeting om
vetpercentage te meten. Uitkomsten met elkaar vergelijken. Is uiteindelijk betere meting, omdat je
het kunt controleren.
Ad2. Verhoogt de betrouwbaarheid van de meting. Ervaring. Controle van de eerdere meting.

, OAC5
Uitleg geven over het belang van wetenschap in de fysiotherapie.
O.a. zorgverzekeraars vinden het belangrijk dat jou handelen wetenschappelijk is onderbouwd. Het
moet bewezen zijn dat het echt werkt. Kosten worden steeds hoger.
Voor de patiënt is het ook fijn. Behandelingen die niet werken worden weggelaten en goede
behandelingen worden toegepast.

Uitleg geven over de begrippen vraagstelling (onderzoeksvraag) en hypothese.
Onderzoeksvraag is datgene wat je wil onderzoeken. Hypothese is een aanname.

Een vraagstelling maken volgens de PICO-regel.
Pico staat voor:
• P: Patient
• I: Intervention
• C: Comparison (vergelijking)
• O: Outcome
In een vraag moeten deze onderdelen terugkomen.

Voorbeeld vraag: Wat is het verschil in effectiviteit tussen 3 keer in de week een uur zwemmen (I)
en 4 keer in de week een half uur fietsen (C) op het verbeteren van de conditie, gemeten met een
Astrand-test (O) van een borstkanker-patiënt (P).

Definitie evidence based practice: Definitie: Klinische beslissingen, op grond van het best
beschikbare bewijs,Maar wel rekening houdend met:
▫ kennis en ervaring van de fysiotherapeut
▫ de waarde(n) en voorkeur van de individuele patiënt.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller batman123. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $27.75. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

62890 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$27.75  13x  sold
  • (4)
  Add to cart