Leerstof voor het eindtentamen Evolutie, opleiding Biologie, VU Amsterdam. Dit is de leerstof gegeven na het deeltentamen. De complete leerstof voor het eindtentamen is dus dit + leerstof voor het deeltentamen
HC 15 – Hoofdlijnen dierenrijk
Wat maakt ons dier, en wat maakt ons mens? Mensen hebben andere eigenschappen; huid,
darmstelsel (planten niet), dorsaal zenuwstelsel (insecten niet), wervelkolom, dubbele
bloedsomloop, beharing, placenta, bewegelijke schouders, en bipedalisme (op 2 poten lopen). Deze
kenmerken staan op volgorde als eerste geëvolueerd → als laatste geëvolueerd. Veel kenmerken
hebben we gemeenschappelijk met andere dieren. Hoe later geëvolueerd, hoe minder
eigenschappen we delen met andere dieren (bijv. bewegelijke schouders delen we alleen met apen).
Soms gebruiken we bij onderzoeken modellen in een experiment die heel ver van ons af staan (bijv.
de fruitvlieg). We kunnen dat kijken naar elementen die heel goed geconserveerd zijn (bijv. HOX-
genen).
Welke organismen zijn eigenlijk dieren? En aan wie zijn we het meest verwant?
- Alle dieren zijn multicellulair (metazoa)
- Alle dieren hebben een ontwikkelingsprogramma (niet uniek voor dieren, maar alle dieren
hebben dit) (geboorte → celdeling → groei → volwassen individu)
- Alle dieren zijn heterotroof
- In tegenstelling tot schimmels wordt voedsel bij dieren intern verteerd
- Verreweg de meeste dieren kunnen bewegen en hebben hier spieren voor
Mensen zijn nauwer verwant aan schimmels (fungi) dan aan planten.
Choanoflaggellata zijn een soort protisten met een flagel, en is de meest verwante groep aan dieren.
Het zijn gekraagde cellen die zich voortbewegen met hun flagel, zijn heterotroof, en ze lijken op
choanocyten van sponzen. Ze kunnen solitair leven, maar ook in kolonies. Hoe zagen dan de eerste
dieren eruit? Er zijn een aantal hypotheses:
- De planula-hypothese
o Meest geloofd
o Het aller eerste dier was meercellig, maar ook plat en massief. Lijkt het meeste op de larve
van de kwallen
- De placula-hypothese
o De eerste dieren waren platte ‘blobs’ (verwezen naar de Placozoa (leven nu nog))
- De gastraea-hypothese
o Bedacht door Haeckel
o De eerst edieren vertoonden gastrulatie tijdens het ontwikkelingsproces
o De eerste dieren waren sponsen (want daar zie je dit al)
Allemaal speculatief, niet op fossielen gebaseerd.
Tegenwoordig hebben we DNA. Wat zegt dit?
Gekeken naar sponsachtigen, dit genoom sequencen. Hieruit blijkt ook dat de allereerste dieren
sponzen waren. Een andere studie die meer groepen vergelijk vond dat de eerste dieren de Bilateria
waren (niet evenwijdige dieren?). Een andere studie vond dat de voorouder van alle dieren de
Ctenophora waren; de ribkwallen. Eigenlijk is de oorsprong van dieren niet goed te achterhalen; elke
studie geeft weer een andere indeling. We weten dat toen het eukaryote leven ontstond, er heel snel
heel veel soorten eukaryoten ontstaan zijn. Je had een snelle verandering; snelle radiatie. Hierdoor is
het zo moeilijk om het zo ver terug in de tijd te herleiden wat de voorouder was.
Pagina 1 van 28
,Humane Evolutie – HC’s deeltentamen
De klassieke opvatting is dat de sponzen de zustergroep van alle dieren zijn (voorouder van alle
dieren). Hier baseren we ons voorlopig op. Dit zijn de hoofdgroepen:
Eencellige en meercellige ‘algen’ (ekaryotisch)
Dierenrijk Dieren zonder symmetrie
Alzijdig symmetrische dieren. Mond met daarom
tentakels. Bijv: kwallen, poliepen, koralen
Geleedpotigen, weekdieren, ringwormen. Hebben 1
2-zijdig opening van spijsverteringskanaal of geeneen. Bijna
symmetrisch; alle ongewervelde dieren
lichaam heeft
Grote groep. Embryo heeft 2 openingen van
rechter en
spijsverteringskanaal; mond en kont. Gewervelde
linkerkant
+ sommige ongewervelde dieren
15 hoofdgroepen dieren met hun
eigenschappen:
Indeling o.b.v.
eigenschappen
Welke eigenschappen zijn nuttig
voor de indeling? Alle dieren zijn
meercellig, hebben
ontwikkelingsprogramma, etc.
Maar wat verder?
- Symmetrie van het lichaam;
lichaamsbouw
o Radiair of bilateraal
symmetrisch
▪ Sponzen; niet
symmetrisch. Radiata:
kwallen/poliepen/
koralen zijn radiair.
Tweezijdig symmetrisch is bilateraal (bijv. insect); Bilataria
▪ Radiaire symmetrie is erg kenmerkend voor sessiele levenswijze; vastzitten op de bodem
o Indelen o.b.v. symmetrie is niet handig omdat je bij veel soorten secundaire radiale
symmetrie ziet. Misschien in het lavale stadium niet, maar in volwassen stadium zijn ze radiaal
- Segmentatie
o Wel of niet segmentatie
▪ Gesegmenteerd: wormen, geleedpotigen, gewervelde dieren (want ze hebben wervels)
▪ Niet gesegmenteerd: platwormen, weekdieren, zeesterren
o Is geen goed evolutionair criterium; segmentatie is verschillende keren ontstaan
- Voedingswijze
o Filtratievoeding, herbivorie, predatie, parasitisme, detrivoor, omnivoor
o Toont geen relatie met evolutionaire verwantschap, wel goed met ecologie; waar ze leven
- Larvale ontwikkeling
Pagina 2 van 28
, Humane Evolutie – HC’s deeltentamen
o Kiembladen
▪ Diploblastisch of triploblastisch
o Lichaamsholte
▪ Coeloomvorming
o Dit is de enige methode die echt nuttig is!! Bij veel dieren heeft de larve een andere gedaante
dan het volwassen dier (selectie heeft ervoor gezorgd dat de volwassene zo kan migreren en
reproduceren). En het doel van larven is groeien. De larvale kenmerken geven vaak het beste
inzicht in de evolutionaire positie van een dier. Secundair verworven (specialistische)
kenmerken zie je nog niet in de larve. Iedere hoofdgroep heeft een soort vorm van hoe de
larvale stadia er altijd ongeveer uitziet in deze groep (bijv. bij chordata altijd een soort
kikkervisje)
Dus dieren horen evolutionair bij elkaar als ze hetzelfde embryologische ontwikkelingspatroon
hebben. De processen van de embryonale ontwikkeling hangen heel erg met elkaar samen; als er iets
aan veranderd gaat het al snel fout. Heel vaak hebben mutaties in deze stadia lethale effecten. Dit
zorgt er waarschijnlijk voor dat hoe de vroege
ontwikkeling gaat heel erg
bewaard/conservatief is. Dit noemen we het
fylotypisch stadium.
In het eistadium is er heel veel diversiteit, de
embryo’s van een groep zijn vrijwel gelijk, maar
de nakomelingen/volwassenen van deze
embryo’s verschillen ook onwijs (de dieren
komen uit verschillende taxa). Het moment dat
de dieren zo erg op elkaar lijken noemen we het
fylotypisch stadium. Het is kenmerkend voor het
bouwplan van het fylum.
Dit idee komt bij Haeackel vandaan. Hij bestudeerde de ontwikkelingsstadia van diersoorten. De
ontogenie vond hij een verkorte herhaling van de fylogenie. Hij vond dit het bewijs dat de soorten
tijdens de embryonale ontwikkeling alle evolutionaire voorstadia doorlopen. Dus aan de hand van de
ontwikkeling zou je moeten kunnen zien hoe de voorouder eruit gezien zou moeten hebben. Dit is de
biogenetische grondwet. Maar nu weten we dat dit achterhaald is en niet klopt.
Heterochronie = soorten kunnen veranderen (evolutie) door verandering van de timing van de
ontwikkeling. Vooral in de reproductieve ontwikkeling (sneller/langzamer) ten opzichte van de
somatische ontwikkeling. Neotenie = somatische ontwikkeling wordt vertraagd, reproductieve
ontwikkeling gaat door. Pedomorfose = somatische ontwikkeling wordt compleet stopgezet,
reproductieve ontwikkeling gaat door. Dit zorgt ervoor dat dieren seksueel wel tot volwassene
ontwikkelen, maar lichamelijk niet. Dit proces heeft in de evolutie een belangrijke rol gespeeld, ook
bij de evolutie van de mens.
Aan de hand van een moderne mensenschedel kan je zien of deze schedel van een oud of jong
individu is (te zien aan bepaalde kenmerken). Als je dit vergelijkt met de chimpansee (onze meest
verwante voorouder), zie je dat de foetus van de chimp en de mens heel erg op elkaar lijken qua
schedel. Bij de volwassen chimpansee is deze schedel heel erg veranderd. De menselijke schedel lijkt
veel meer op de foetale stadia. Dit is misschien wel een evolutionaire aanpassing t.g.v. seksuele
Pagina 3 van 28
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller megangr. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.82. You're not tied to anything after your purchase.