Globalisering, digitalisering en Tax Planning
De discussie over de positie van multinationals is een internationale discussie. De discussie wordt ook
afgeslingerd door de vooruitgang. Bedrijven zijn steeds in meer landen actief en online. Bedrijven kunnen op
meer plekken geld verdienen zonder daar daadwerkelijk zijn.
Dit geeft bedrijven de kans om te Tax planning. Dit is het streven naar winstoptimalisatie. Het minimaliseren
van belastingkosten. De mogelijkheden vind je vaak binnen een systeem maar ook tussen systemen. Bedrijven
kijken daar nu wel meer kritisch naar omdat publieke omvatting daarover verscherpt is. Dit komt onder meer
door dat er mismatches zijn tussen belastingsystemen van landen. De belastingsystemen zijn niet
gecoördineerd. Dit kan per ongeluk zijn maar ook expres omdat landen met elkaar aan het concurreren zijn.
Landen willen met een gunstig fiscaal stelsel bedrijven aantrekken om daar te vestigen. Het is problematisch
wanneer er sprake is van (kunstmatig) verschuiven van grondslag door onderlinge transacties (passieve
geldstromen zoals interest, royalty en dividend).
Internationaal beleid
Er is heel veel aandacht voor de internationale initiatieven (BEPS), binnen de Europese Unie is er veel aandacht
voor de ATAD 1 en 2. Dit heeft grote invloed op de wetgeving van de lidstaten en interpretatie van de
Unierecht door de HvJ. Door de discussie en initiatieven zijn staten nu te worstelen of zij de dominee of
koopman willen zijn. Ook omdat zij duidelijk een eigen belang en een vestigingsklimaat maar ook een breder
belang. Hoe zou je nationale wetgeving moeten vormgeven door dat belastingplichtige door structuren zitten
te worstelen met hoe zij daarom moeten omgaan. Dat kan je ook terugzien in de Nederlandse wetgeving Vpb.
Winstdrainage door renteaftrek
Wat er gebeurt is dat er tussen verbonden lichamen werden geldstromen
gecreëerd met als doel het krijgen van renteaftrek in Nederland. En het idee
daarachter was om voor het bedrijf als geheel dus niet de een los juridische
entiteit als zodanig, maar meer een bedrijfseconomische benadering, om voor
bedrijf als geheel een besparing te realiseren op de belastingkosten en
bijvoorbeeld zou je dat kunnen doen: een Moeder in een gunstig belastingtarief
en Dochter in een hoog belastingtarief wat er vervolgens gebeurde is dat
Dochter dividend uitgaf aan Moeder, Moeder ging vervolgens dat bedrag
uitlenen aan Dochter. De Dochter moet dan rente betalen wat in aftrek gaat bij
de Dochter. Dit is gunstig indien de rentebaten worden belast tegen een laag
belastingtarief. Bij het creëren van de geldstromen verschuift een deel van de
Nederlandse grondslag naar het buitenland. Winstdrainage/grondslag uithollen
is een verdere stap dan grondslagverschuiving. De stap is niet eens heel groot. In beginsel kan dit zomaar door
de uitgangspunten binnen onze fiscale systeem. Het Vpb hanteert een klassiek stelsel. In dit geval zie je hier
een rente die aftrekbaar is en in dit geval gaat het ook nog om een zakelijke rente omdat we uitgaan van de
totaalwinst beginsel/at arms length beginsel. De zakelijke rente is aftrekbaar tenzij het geweigerd wordt op
grond van fraus legis of bij een specifieke renteaftrek beperking van art 10a Wet Vpb.
Fraus Legis
Het verbod is wetsontduiking en rechtsmisbruik, dit was met name iets wat in de jaren 80 speelde. Er waren
structuren opgezet waarvan volgens de belastingdienst sprake was van grondslaguitholling door het creëren
geldstromen maar eigenlijk was er gewoon sprake van wetsontduiking en rechtsmisbruik het was niet de
bedoeling dat de rente de Nederlandse grondslag verminderd. Hiermee zijn de bedrijven aan het rondpompen
van kosten. Er waren twee instrumenten voor de belastingdienst om dit de bestrijden, namelijk de richtige
heffing en het leerstuk van fraus legis en beide zien op het feit dat in strijd met doel en strekking wordt
gehandeld en dat niet kan worden opgelost door het toepassen van de wet. Richtige heffing van art 13 AWR
wordt eigenlijk niet meer gebruikt door het gebruik van fraus legis. Het bestaan van het leerstuk is omdat er
grenzen zijn aan de letter van de wet. De voorwaarden om fraus legis toe te passen is de motiefvereiste en de
normvereiste.
,Bij de motiefvereiste: is het bereiken van een aanzienlijke belastingbesparing de enige/overwegende
beweegreden. Beweegreden zijn niet zakelijk enkel het motief van belastingbesparing maar je moet ook
voldoen aan de normvereiste.
Bij normvereiste: Renteaftrek zou de doel en de strekking van de wet miskennen. De wetgeving kan niet
bedoeld hebben dat de rente in dit geval in aftrek komt. Op het moment dat een belastingplichtige rente in
aftrek wil brengen maar de belastingdienst of een rechter meent dat er sprake is van fraus legis, dan wordt de
rente aftrek op grond van fraus legis geweigerd. Dan komt de rente niet in aftrek. Uitgangspunt is dat de
belastingplichtige vrije keuze heeft in het aantrekken van vreemd vermogen, de overwegingen zijn niet van
belang. Als je daar toch door heen wilt dan is dat iets wat best wel ver gaat, de HR past de eisen best streng
aan. Het heeft niet heel makkelijk effect het is dus echt de noodgreep om kunstmatige structuren tegen te
kunnen gaan. De renteaftrek wordt door fraus legis te bestrijden en soms gaat de HR daarin mee en soms ook
niet, toen heeft de wetgever de jurisprudentie samengevat in de wet Art 10a Wet Vpb. Art 10a wet Vpb heeft
niet fraus legis vervangen maar bestaat naast elkaar.
Art 10a Wet Vpb 1969
Anti-winstdrainage tegen het uithollen van de Nederlandse grondslag. Dat zijn er best wel wat. Wat zijn
precies de voorwaarden. Art 10a zit op situaties waar de belastingplichtige een schuld heeft aan een verbonden
lichaam en de schuld verband met besmette rechtshandelingen. Als dat zo is val je binnen het bereik van art
10a Wet Vpb en is de sanctie dat je de rente niet aftrekbaar is. Tenzij de belastingplichtige slaagt in het
tegenbewijs dus indien de belastingplichtige kan aantonen dat in overwegende mate er zakelijke redenen is.
Art 10a Wet Vpb 1969- rente op schulden
Bij de bepaling van de winst komt mede niet aftrek de rente, kosten en
valutaresultaten ter zake van schulden. Je moet al die elementen toetsen om
te beoordelen of het artikel van toepassing is. Schuld is inplaats van geldlening
omdat een schuld ruimer is dan het civielrechtelijke begrip van geldlening.
Vervolgens is de sanctie het niet aftrekken van de rent. Ook valutaresultaten
komen niet in aftrekbaar. Valutaresultaten vallen zowel plussen als minnen
onder. Hierdoor worden ze effectief vrijgesteld. En dit zal dus worden
aangepast worden. Het ziet dus op schulden die rechtens dan wel in feite,
direct of indirect. Dus heel materieel naar kijken. Een schuld aan een
verbonden lichaam is belangrijk, wat er bedoeld wordt met verbonden is te
zien in lid 4 en 6. Belangrijk is wel dat er eenderdebelang, dat kan omhoog,
omlaag en opzij. Belang kan ook naar stemrechten etc. gekeken worden. We
weten niet precies hoe we belang moeten duiden, we weten wel dat omdat het een antimisbruikbepaling is dat
het niet te beperkt moet worden uitgelegd. De samenwerkende groep is sinds kort erbij. Als de entiteiten met
elkaar samenwerken dan oordeel je de verbondenheid vanuit de samenwerkende groep. Wanneer daarover
sprake is, is de wetgever wat vaag.
De schuld is opzichzelf niet voldoende, dit geldt indien je een schuld hebt aan een verbonden lichaam en er
sprake is van een besmette rechtshandeling. Het maakt niet uit hoe de verband maar als er een verband is dan
zit je in dit artikel. Ook de volgorde van de feiten is minder relevant. Wat een besmette rechtshandeling is vind
je in art 10a Wet Vpb zelf.
Rechtshandeling die voor zover rechtens dan wel in feite direct of indirect verband besmette rechtshandeling,
door de belastingplichtige of verbonden lichaam onderworpen aan Wet Vpb:
Een winstuitdeling of een teruggaf van gestort kapitaal aan verbonden lichaam; het maakt niet uit of
het gaat om formeel of verkapt.
Een kapitaalstorting in een verbonden lichaam;
De verwerving of uitbreiding van een belang in een lichaam dat daarna verbonden lichaam is. Het gaat
om een intern of extern acquisitie.
Dit zijn dus de besmette rechtshandelingen, de belastingplichtige moet in eerste plek moeten aantonen dat er
sprake is van rente, de belastingdienst moet dan aantonen dat er voor de rente sprake is van toepassing van de
beperking in art 10a Wet Vpb en dat daarom de rente aftrek moet worden beperkt het is daarna aan de
belastingplichtige om aan te tonen dat er zakelijke overwegingen zijn en dat de rente om die reden dus
aftrekbaar is (tegenbewijsregeling)
,Art 10a lid 1 onderdeel a Wet Vpb: wat valt er onder een besmette rechtshandeling?
In dit geval zie je dat Z BV (de zuster BV van D BV) een lening uitgeeft aan D BV. D BV
betaald rente en de vraag is dan komt de rente in aftrek bij D BV, nou op het moment
dat D BV het geld heeft geleend van Z BV om dividend uit te rekenen aan M BV dan valt
dat in het bereik van art 10a Vpb, want je ziet dat D BV een schuld heeft aan Z BV. Die
schuld houdt verband met een besmette rechtshandeling namelijk er is dividend
uitgekeerd aan M BV. Dat geleende geld is gebruikt om dividend
te betalen, de dividendbetaling leidt nooit tot een aftrekpost. De
rente wordt dan ook niet afgetrokken op grond van art 10a Wet
Vpb. Tenzij er een beroep kan worden gedaan op de
tegenbewijsregeling.
Een ander voorbeeld is het volgende plaatje: we hebben een moeder BV (M BV) in het
buitenland en dochter BV in Nederland (D BV). D BV keert vervolgens dividend uit aan M
BV. Ook dit is een situatie die valt binnen het bereik van art 10a Wet Vpb,
tenzij er een beroep gedaan kan worden op de tegenbewijsregeling. Niet
elke schuld valt onder het bereik van art 10a wet Vpb. Het gevaar ligt wel altijd op de loer en
daarom is in praktijk daar altijd veel aandacht voor.
Ook in dit voorbeeld waar M BV een lening geeft aan Z BV en dividend
ontvangt van D BV een situatie die valt onder de reikweide van art 10a
lid 1 onderdeel a Wet Vpb.
Je zit best snel in art 10a wet Vpb omdat daar veel situaties ondervallen.
Er moet vaststaan dat er een verband is tussen een verbonden lichaam
maar hoeft niet dezelfde zijn als aan wie de lening wordt gegeven.
Art 10a lid 1 onderdeel b Wet Vpb : onderdeel b ziet op kapitaalstortingen en dan
maakt het dus niet uit of het gaat om formele of informele kapitaalstorting.
In deze voorbeeld hebben we Moeder BV (M
BV) die stort kapitaal in Dochter BV (D BV). Dochter BV
leent vervolgens dat geld dat zij heeft verkregen als
kapitaal uit aan Moeder BV. Moeder BV betaalt rente
(gevestigd in Nederland) aan Dochter BV
(gevestigd in het buitenland). Deze situaties
valt in de reikwijdte van art 10a lid 1 onderdeel b Wet
Vpb. En de rente wordt in beginsel in aftrek beperkt
omdat het gaat om een besmette rechtshandeling.
Tenzij zij voldaan aan de tegenbewijsregeling/zakelijke
overwegingen.
In dit
voorbeeld is M BV verbonden met D BV en Z BV (zuster BV). M BV stort
kapitaal in Z BV. Vervolgens geeft Z BV een lening aan D BV waarvoor zij
rente ontvangt. D BV en M BV zijn gevestigd in Nederland, Z BV is
gevestigd in het buitenland. Dit valt binnen het bereik van art 10a Wet
Vpb, uitgaande dat alles verbonden is met elkaar. Er is een verband
tussen de schuld en de rechtshandeling het speelt zich af tussen
verbonden lichamen dus art 10a Wet Vpb, dus rente niet aftrekbaar,
tenzij er voldaan wordt aan de tegenbewijsregeling.
Dit is dan weer een variatie. Z BV
leent geld aan D BV 1, D BV 1
betaald rente aan Z BV.
D BV 1 gebruikt het geld om een kapitaal te stortten in D BV 2. Ook hier zien
we een schuld aan een verbonden lichaam, houdt verband met een besmet
, rechtshandeling namelijk de kapitaalstorting in een verbonden lichaam dus de rente valt onder de beperking
van art 10a Wet Vpb tenzij de tegenbewijsregeling.
Art 10a lid 1 onderdeel c Wet Vpb: dit is de interne en externe acquisitie op het moment dat je als
belastingplichtige geld leent van een verbonden lichaam maar dat geld gebruikt voor het kopen van aandelen
dat een verbonden lichaam is of daarna wordt.
Dit is een voorbeeld van een interne acquisitie. KD
BV wordt na de aankoop van de aandelen de
dochter van een andere BV.
Dit is een voorbeeld van een externe acquisitie. KD
BV wordt na de verkoop onderdeel van de groep
van wie hij voorheen eerst geen deel uit maakte.
Zolang er geen belang is blijf je in principe buiten
deze artikel.
Art 10a lid 3 Wet Vpb 1969:
Tegenbewijs wanneer je valt binnen het bereik
van art 10a Wet Vpb is er geen renteaftrek, tenzij je de tegenbewijsregeling gebruikt. De tegenbewijsregeling
van lid 3, daarvan zijn er twee smaken namelijk onderdeel a (dit is de dubbele zakelijkheidstoets, wanneer de
belastingplichtige aannemelijk maakt dat er zakelijke overwegingen zijn voor zowel de rechtshandelingen als de
schuld, dan voldoe je aan de tegenbewijsregeling omdat je nam en b (de compenserende heffing, dat
Buitenlandse rente naar Nederlandse maatstaven worden belast). Er was best wel lang onduidelijk over wat de
belastingplichtige aannemelijk moest maken. Sinds kort is het duidelijk dat het gaat om het bewijzen van
zakelijke overwegingen van de rechtshandeling en de schuld. Dus het enkele feit dat jij een zakelijke
rechtshandeling verricht maakt nog niet dat er zakelijke overwegingen zijn voor de schuld. Je moet gaan kijken
van hoe loopt de financiering en zien wij daar misschien iets bijzonders. Want de HR (Mauritius) zegt dat bij een
rechtstreekse financiering ligt het in de keuzevrijheid van de belastingplichtige besloten dat de wetgever
mogelijke fiscale overwegingen die aan de gekozen financiering ten grondslag liggen, als passend binnen die
vrijheid heeft aanvaard. Je hebt bij een rechtstreekse financiering de keuzevrijheid dit veranderd echter bij
“niet zakelijke omleiding”. De keuzevrijheid strekt niet zover. HR: op het moment dat jij binnen een groep een
financiering via een omweg laat lopen dan moet je goed aannemelijk maken waarom er zakelijke grondslagen
zijn, dit wordt bij een omweg moeilijker.
Alles wat je daarna doet waarvoor je geen zakelijke overwegingen hebt, je niet fiscale motieven moet je
aannemelijk maken om te slagen voor de tegenbewijsregel. Indien er meer niet fiscale overwegingen zijn dan
slaag je. Je kijkt wel op groepsniveau. Indien de reden was het creëren van renteaftrek dan slaag je niet.
Tegenbewijsregeling is aan de belastingplichtige om te bewijzen dat er sprake is van zakelijke overwegingen.
Waar veel aandacht voor is, is de parallelliteit. Op het moment dat de groep als geheel bij de bank inleent en
vervolgens doorleent door de groep heen aan verbonden lichamen, dan is op het moment wanneer je de
geldstromen goed kan volgen, de parallelliteit tussen de voorwaarden van interne leningen en externe leningen
de zakelijkheidstoets meegegeven maar dat is niet voldoende voor de zakelijkheidstoets. Je moet ook nog de
rechtshandeling de zakelijkheid aantonen.
Art 10a, lid 3 Wet Vpb: tegenbewijs leveren keuze?
Als je kijkt hoe de tegenbewijsregeling is vormgegeven dan zie dat de bewijslast bij de belastingplichtige ligt. De
belastingplichtige moet feiten stellen en aannemelijk maken die de conclusie kunnen dragen dat de
beweegredenen voor de concrete aan de orde zijnde rechtshandeling en voor het daartoe aangaan van een
schuld zakelijk waren. De belastingdienst kan wel vermoedens afleiden uit de feiten en omstandigheden, een
soort het kan niet anders dan. De vraag is als je kijkt naar de wettekst: “indien de belastingplichtige
aannemelijk maakt dat” dan loopt er wel discussie over wat daarover wordt bedoeld. Heeft de
belastingplichtige wel een vrije keuze om al dan niet gebruik te maken van de tegenbewijsregel. De relevantie
hiervan is bijvoorbeeld het valutaresultaat kunnen zijn, om het moment dat je een valutawinst hebt dan valt
dat onder art 10a als het gaat om een art 10a schuld, dan werkt dat nu effectief als een vrijstelling. Als je een
valutaverlies hebt dan wordt dat in aftrek beperkt behalve als je dus voldoet aan de tegenbewijsregeling. De
belastingplichtige kan dus een reden heb om wel of niet beroep te doen op de tegenbewijsregel om uit te
komen op het resultaat. De vraag is of je een vrije keuze hebt om daar beroep op te doen als belastingplichtige.
Je kan dus als belastingplichtige indien je een valutawinst hebt fijn om niet de tegenbewijsregeling in te roepen
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller eurstudenttaxlaw. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $12.40. You're not tied to anything after your purchase.