Dit is een samenvatting van het vak 'Insolventierecht' gegeven in de Master Rechten en Master ERB door professor M. Storme. Het is een uitgebreide samenvatting die alle noodzakelijke theorie uiteenzet en enkele voorbeelden bevat ter verduidelijking. De samenvatting is gebaseerd op het handboek 'Ins...
Samenvatting Insolventierecht
De samenvatting is gebaseerd op het boek ‘Insolventierecht in kort bestek’ (geschreven door
Matthias E. Storme) en de grote lijnen beschikbaar gesteld via Toledo door Prof. Storme. De
hoorcolleges werden gegeven doorprofessor Storme.
Schooljaar 2020-2021
0
,Inhoudsopgave
1 PERSOONLIJKE ZEKERHEDEN EN AANVERWANTE RECHTSFIGUREN ........................................................2
1.1 PERSOONLIJKE ZEKERHEDEN IN HET ALGEMEEN ................................................................................................2
1.1.1 De structuur van meerpartijenverhoudingen en de zogenaamde relativiteit van overeenkomsten 2
1.1.2 De verschillende vormen van pluraliteit van schuldenaars ..............................................................4
1.1.3 Regels voor persoonlijke zekerheden in het algemeen ....................................................................6
1.2 BORGTOCHT ...........................................................................................................................................10
1.2.1 Gevolgen van de borgtocht tussen borg en schuldeiser.................................................................10
1.2.2 Gevolgen in de verhouding tussen borg en hoofdschuldenaar ......................................................17
1.2.3 Gevolgen in de verhouding tussen medeborgen ............................................................................18
1.3 ANDERE VORMEN VAN GEHOUDENHEID VOOR ANDERMANS SCHULD ..................................................................19
1.3.1 Onvolmaakte of cumulatieve schuldovername..............................................................................19
1.3.2 Accessoire of afhankelijke delegatie ..............................................................................................20
1.3.3 Andere gevallen .............................................................................................................................22
1.4 NIET-ACCESSOIRE VERBONDENHEID MET OF VOOR EEN ANDER (PASSIEVE HOOFDELIJKHEID) ....................................22
1.4.1 Enkele gevolgen van passieve hoofdelijkheid ................................................................................22
1.4.2 Enkele bijzondere gevallen van passieve hoofdelijkheid ................................................................23
1.5 ABSTRACTE OF VOLMAAKT RECHTSTREEKSE VORDERINGEN ...............................................................................25
1.5.1 Inleiding: twee types rechtstreekse vorderingen ...........................................................................25
1.5.2 De rechtstreekse vordering of eigen recht tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar bij verplichte
verzekering ...................................................................................................................................................26
1.6 ONAFHANKELIJKE DELEGATIE EN ONAFHANKELIJKE GARANTIE ............................................................................27
1.6.1 Totstandkoming en mogelijke gebreken ........................................................................................27
1.6.2 Toepassingen .................................................................................................................................27
1.6.3 Rechtsgevolgen ..............................................................................................................................29
1.7 PATROONSVERKLARINGEN .........................................................................................................................31
2 HET VERMOGEN, HET VERHAALSRECHT VAN SCHULDEISERS, DE SAMENLOOP VAN SCHULDEISERS .....32
2.1 HET VERMOGEN ......................................................................................................................................32
2.1.1 Het begrip vermogen zoals het ontstaan is uit de rechtsontwikkeling ..........................................32
2.1.2 Het begrip vermogen in het Belgische positieve recht ...................................................................32
2.2 ACTIVA EN HUN STATUUT ..........................................................................................................................32
2.2.1 Kenmerken van zakelijke rechten als onderscheiden van schuldvorderingen ................................32
2.2.2 Vereisten voor zakelijke rechten ....................................................................................................34
2.2.3 Overdraagbaarheid en beslagbaarheid .........................................................................................36
2.2.4 De overgang van activa .................................................................................................................37
2.3 PASSIVA EN HUN VERHAALBAARHEID EN ANDERE GEVOLGEN VAN HET VERMOGEN ................................................38
2.3.1 Ontstaan en overgang van passiva ................................................................................................38
2.3.2 Soorten passiva volgens hun verhaalbaarheid ..............................................................................39
2.3.3 Reële executie ................................................................................................................................40
2.3.4 Het verhaalsrecht van de schuldeisers op het vermogen van hun schuldenaar ............................41
2.3.5 Zekerheidstechnieken en zekerheidsovereenkomsten in het algemeen ........................................48
2.3.6 Informatieplichten jegens en informatiebronnen voor de schuldeiser ..........................................52
2.4 AFGESCHEIDEN VERMOGENS EN AANDELEN IN AFGESCHEIDEN VERMOGENS .........................................................53
2.4.1 Mogelijkheid en opsomming van afgescheiden vermogens ..........................................................53
2.4.2 De rechtsgevolgen van het afgescheiden vermogen .....................................................................53
2.4.3 De aard van de rechten op een afgescheiden vermogen en de rechten van de schuldeisers van die
rechthebbenden ...........................................................................................................................................54
2.5 SAMENLOOP VAN SCHULDEISERS IN HET ALGEMEEN ........................................................................................55
2.5.1 Uitgangspunten en definitie ..........................................................................................................55
2.5.2 De aan de samenloop onderworpen activa ...................................................................................55
2.5.3 De rechten van de schuldeisers en hun onderlinge fixatie .............................................................56
1
, 2.6 RANGSCHIKKING VAN SCHULDVORDERINGEN IN HET ALGEMEEN (RANGREGELING).................................................57
2.6.1 Inleiding: globale rangschikking of meerdere rangschikkingen? ...................................................57
2.6.2 De afzondering van activa waarop zakelijke rechten rusten .........................................................57
2.6.3 De rangschikking van schuldvorderingen in de algemene boedel .................................................59
2.6.4 Omgekeerde rangschikking bij reorganisatie of bail-out ...............................................................62
3 ZAKELIJKE ZEKERHEDEN IN HET ALGEMEEN ..........................................................................................64
3.1 CLASSIFICATIE VAN DE ZAKELIJKE ZEKERHEDEN ...............................................................................................64
3.2 TYPISCHE KENMERKEN VAN ZAKELIJKE ZEKERHEIDSRECHTEN IN VERGELIJKING MET ANDERE RECHTEN ........................64
3.3 REGELS VOOR OVEREENKOMSTEN TOT VERKRIJGING VAN ZAKELIJKE ZEKERHEDEN ..................................................65
3.3.1 De regels die volgen uit de algemene beginselen van zakenrecht en gelden voor verkrijging van
zakelijke rechten in het algemeen ................................................................................................................65
3.3.2 De beginselen uit het zakenrecht voor de conventionele vestiging van zakelijke rechten in het
algemeen .....................................................................................................................................................66
3.3.3 Regels betreffende de totstandkoming en geldigheid van de onderliggende verbintenisrechtelijke
overeenkomst (de zekerheidsovereenkomst) ...............................................................................................66
3.4 VERBINTENISRECHTELIJKE VERHOUDING TUSSEN ZEKERHEIDSGEVER EN SCHULDEISER .............................................67
3.4.1 Betreffende de verplichting tot zekerheidsstelling c.q. het recht op de beloofde zekerheidsstelling
67
3.4.2 Betreffende de (uitvoering van de) gevestigde zekerheid ..............................................................68
4 ZEKERHEIDSRECHTEN OP ROERENDE GOEDEREN .................................................................................70
4.1 OVERDRACHT VAN ROERENDE ZAKEN; PUBLICITEIT BIJ ROERENDE ZAKEN .............................................................70
4.1.1 Overdracht door een beschikkingsbevoegde .................................................................................70
4.1.2 Bescherming van derde-verkrijgers tegen beschikkingsonbevoegdheid ........................................70
4.2 HET VERHAALSRECHT OP ROERENDE ZAKEN ...................................................................................................72
4.2.1 Beslag op roerende zaken: definitie en vereisten ..........................................................................72
4.2.2 Gevolgen van het beslag ................................................................................................................72
4.2.3 Onbeslagbaarheid..........................................................................................................................72
4.3 ZEKERHEDEN OP ROERENDE ZAKEN DOOR VOORBEHOUD VAN EIGENDOM OF ZAKELIJKE RECHTEN .............................73
4.3.1 Voorbehouden zekerheden bij translatieve overeenkomsten (i.h.b. de verkoop) ..........................73
4.3.2 Gebruik van eigendom als zekerheid bij niet-translatieve overeenkomsten ..................................74
4.4 EIGENDOMSOVERDRACHT AAN DE SCHULDEISER TOT ZEKERHEID ........................................................................75
4.5 GEVESTIGDE PANDRECHTEN EN GELIJKGESTELDE (BIJZONDERE) VOORRECHTEN .....................................................75
4.5.1 Pandrechten gevestigd bij overeenkomst ......................................................................................76
4.5.2 Voorrechten en bijzondere voorrechten ........................................................................................76
4.6 BESCHIKKINGSBEVOEGDHEID EN DERDENBESCHERMING ...................................................................................77
4.7 RECHTSGEVOLGEN VAN PANDRECHTEN ONGEACHT TEGENWERPELIJKHEID ...........................................................78
4.7.1 Algemeen .......................................................................................................................................78
4.7.2 Gevolgen van het lot van het onderpand .......................................................................................78
4.7.3 Vermenging ...................................................................................................................................78
4.7.4 Vereniging (roerende natrekking) ..................................................................................................79
4.7.5 Zaakvorming ..................................................................................................................................79
4.7.6 Onroerendmaking ..........................................................................................................................80
4.7.7 Zakelijke subrogatie .......................................................................................................................80
4.8 RECHTSGEVOLGEN VAN PANDRECHTEN: TEGENWERPELIJKHEID EN RANGINNAME ..................................................80
4.8.1 Tegenwerpelijkheid ........................................................................................................................81
4.8.2 Anterioriteit en rangconflicten .......................................................................................................81
4.9 RECHTSGEVOLGEN VAN PANDRECHTEN: VOLGRECHT, AFZONDERINGSRECHT EN AFSCHEIDINGSRECHT ........................82
4.10 ANDERE BIJZONDERE VOORRECHTEN............................................................................................................82
5 ZAKELIJKE (ZEKERHEIDS)RECHTEN OP SCHULDVORDERINGEN OP NAAM .............................................83
5.1 INLEIDING EN BASISBEGRIPPEN ...................................................................................................................83
5.1.1 Inleiding .........................................................................................................................................83
5.1.2 Toepasselijkheid van de regels van zakenrecht op schuldvorderingen op naam ...........................83
5.2 VERKRIJGING VAN SCHULDVORDERINGEN OP NAAM EN PUBLICITEIT ...................................................................84
5.2.1 Overdracht en andere wijzen van verkrijging ................................................................................84
2
, 5.2.2 Weerslag van de overgang van een SV op naam op de interne verhouding..................................88
5.3 VERHAALSRECHT OP SCHULDVORDERINGEN...................................................................................................89
5.3.1 Uitvoerend beslag op schuldvorderingen (uitvoerend derdenbeslag) ...........................................89
5.3.2 Verhaalsrecht van de SE op SV op naam van hun SA: derde-verkrijger of niet? ............................91
5.4 VOORBEHOUDEN ZEKERHEIDSRECHTEN OP SCHULDVORDERINGEN .....................................................................92
5.5 EIGENDOMSRECHT OP SCHULDVORDERINGEN TOEGEKEND AAN DE SE TOT ZEKERHEID ...........................................92
5.6 PANDRECHTEN EN GELIJKAARDIGE ZEKERHEIDSRECHTEN OP SV OP NAAM; BIJ BEPAALDE SV INHERENTE
VOORRANGSMECHANISMEN .....................................................................................................................................92
5.6.1 Uitdrukkelijke pandrechten op schuldvorderingen ........................................................................93
5.6.2 Niet-abstracte zgn. rechtstreekse vorderingen en daarmee samenhangende voorrechten en
gelijkaardige rechtsfiguren ..........................................................................................................................97
5.6.3 Sommendelegatie/ontvangstmachtiging en ‘supervoorrecht’ alimentatievorderingen ..............101
5.6.4 Zekerheidsrechten op SV verkregen krachtens zakelijke subrogatie............................................101
5.6.5 Zekerheden van een SE op de SV die zijn SA op hem heeft: schuldvergelijking ............................102
5.6.6 Voorrecht voor kosten tot behoud of verzekering van de schuldvordering .................................103
5.7 CONFLICTEN TUSSEN DE BESPROKEN RECHTEN OP SCHULDVORDERINGEN ..........................................................103
5.7.1 Anterioriteit bepalen – welk recht geldt als oudste .....................................................................103
5.7.2 Doorbreken van anterioriteit door beschikkingsbevoegdheid of rangafstand.............................104
5.7.3 Doorbreken van anterioriteit door derdenbescherming ..............................................................104
5.8 MECHANISMEN GEGROND OP DE EXTERNE WERKING VAN INTERNE BEPALINGEN .................................................104
5.8.1 Tweepartijenverhoudingen: nettingsovereenkomsten ................................................................104
5.8.2 Driepartijenverhoudingen ............................................................................................................104
6 WAARDEPAPIEREN (TOONDER, ORDER, GEDEMATERIALISEERD) INB. GELD ....................................... 106
6.1 ALGEMEEN ...........................................................................................................................................106
6.2 SCHULDVORDERINGSPAPIEREN OF VERBINTENISRECHTELIJKE WAARDEPAPIEREN..................................................106
6.2.1 Algemene regels ..........................................................................................................................106
6.2.2 Verbintenisrechtelijke functie en desbetreffende regels bij waardepapieren in het algemeen en bij
toonder- en orderpapieren .........................................................................................................................107
6.2.3 Bijzondere regels inzake verkrijging bij toonder- en orderpapieren ............................................107
6.2.4 De dematerialisering en zijn gevolgen op verbintenisrechtelijk vlak en inzake de verkrijging.....108
6.2.5 Gevestigde zekerheden op in waardepapieren belichaamde schuldvorderingen ........................108
6.2.6 Eigendomsoverdracht van waardepapieren tot zekerheid en kwaliteitsrekening .......................108
7 ZAKELIJKE ZEKERHEIDSRECHTEN OP ONROEREND GOED .................................................................... 109
7.1 DE ONROERENDE PUBLICITEIT EN DE OVERDRACHT EN VESTIGING VAN ONROERENDE ZAKELIJKE RECHTEN .................109
7.1.1 De organisatie van de onroerende publiciteit in België ...............................................................109
7.1.2 Overdracht van onroerend goed en vestiging van onroerende zakelijke rechten ........................109
7.2 VERHAAL VAN DE SCHULDEISERS OP ONROEREND GOED .................................................................................110
7.2.1 Onroerend beslag ........................................................................................................................110
7.2.2 Verhaalsrecht op onroerende goederen op naam van de schuldenaar .......................................111
7.3 ZEKERHEDEN DOOR VOORBEHOUD BIJ TRANSLATIEVE OF DECLARATIEVE OVEREENKOMSTEN ..................................112
7.4 ZEKERHEDEN GEVESTIGD DOOR MIDDEL VAN BEZITSVERSCHAFFING: RETENTIERECHT ...........................................112
7.5 HYPOTHEKEN, ANDERE GRONDPANDRECHTEN EN ONROERENDE VOORRECHTEN GEVESTIGD DOOR INSCHRIJVING .......112
7.5.1 Algemene begrippen en kenmerken van hypotheken ..................................................................112
7.5.2 Totstandkoming van hypotheken en andere onroerende zekerheden door inschrijving .............113
7.5.3 Hypothecaire inschrijving en zakenrechtelijke conflicten ............................................................114
7.5.4 Rechten van de hypotheekhouder en de eigenaar van het gehypothekeerde goed ....................115
7.5.5 Behoud en tenietgaan van het hypotheekrecht ...........................................................................115
7.6 ‘STILLE’ ONROERENDE VOORRECHTEN EN HYPOTHEKEN .................................................................................116
8 ZEKERHEDEN OP BIJZONDERE GOEDEREN .......................................................................................... 117
9 BIJZONDERE VORMEN VAN SAMENLOOP: FAILLISSEMENT EN COLLECTIEVE SCHULDENREGELING...... 118
9.1 FAILLISSEMENT EN VEREFFENINGSBEWIND IN HET ALGEMEEN ..........................................................................118
9.1.1 Vormen van samenloop en vereffeningsbewind ..........................................................................118
9.1.2 Faillissement in het algemeen .....................................................................................................118
3
, 9.1.3 Gevolgen voor de onder bewind gestelde activa .........................................................................118
9.1.4 Wijze van optreden van vereffeningsbewindvoerder; type van vertegenwoordiging;
aansprakelijkheid bewindvoerder ..............................................................................................................119
9.1.5 Opdracht en bevoegdheid van de bewindvoerder .......................................................................119
9.1.6 Procesrechtelijke gevolgen van het vereffeningsbewind .............................................................120
9.1.7 Vorm van samenloop, aantreden van de schuldeisers en verificatie ...........................................121
9.1.8 Gevolgen van het faillissement voor de schuldeisers ...................................................................122
9.1.9 Verdeling opbrengst der tegeldemaking en verdere afwikkeling van het faillissement ..............123
9.1.10 Mogelijke kwijtschelding en de gevolgen daarvan .................................................................123
9.1.11 Sluiting van de vereffening en nadien geldende regels ...........................................................124
9.2 ANDERE VORMEN VAN SAMENLOOP MET VEREFFENING: VEREFFENING VAN EEN RECHTSPERSOON ..........................124
9.2.1 Totstandkoming en gevolgen.......................................................................................................124
9.2.2 Samenloop en gevolgen voor de schuldeisers ..............................................................................124
9.2.3 Vereffening en afsluiting van de vereffening ...............................................................................124
9.3 DE VORMEN VAN SAMENLOOP MET AANZUIVERINGSBEWIND ..........................................................................125
9.3.1 Algemeen .....................................................................................................................................125
9.3.2 Collectieve schuldenregeling ........................................................................................................125
9.4 OPEENVOLGING VAN SITUATIES VAN SAMENLOOP ........................................................................................128
9.4.1 Belangrijkste gevallen ..................................................................................................................128
9.4.2 Gevolg voor het actief: wordt het aandeel in het netto-actief opnieuw gefixeerd? ....................129
4
,1 Persoonlijke zekerheden en aanverwante rechtsfiguren
Een persoonlijke zekerheid= een driepartijverhouding. Daarin kan de schuldeiser naast zijn
hoofdschuldenaar een derde bijkomende schuldenaar aanspreken. Het verhaal op die derde
kan zich uitstrekken over diens volledige vermogen dan wel een deel ervan.
1.1 Persoonlijke zekerheden in het algemeen
1.1.1 De structuur van meerpartijenverhoudingen en de zogenaamde relativiteit van
overeenkomsten
1.1.1.1 Derdenwerking en de zogenaamde relativiteit van overeenkomsten
Relativiteit van verbintenissen:
• Verbintenissen betreffen een rechtsband tussen één of meer schuldeisers en een of
meer schuldenaars.
• MAAR, dit sluit niet uit dat die rechtsband zowel aan de actiefzijde als aan de
passiefzijde onder bepaalde voorwaarden kan overgaan op een derde, die daardoor
partij wordt.
Relativiteit van obligatoire overeenkomsten:
• Bestaat enkel aan de passiefzijde, niet aan de actiefzijde.
• Relativiteit van overeenkomsten aan de passiefzijde: overeenkomsten scheppen in
beginsel geen verbintenissen voor personen die daarin niet hebben toegestemd.
Uitzonderingen:
o Kwalitatieve verbintenissen
o Wanneer een persoon wel bevoegdheid heeft in te grijpen in andermans
rechtssfeer (vb. een persoon die bevoegd is die ander te vertegenwoordigen)
• Afwezigheid van relativiteit aan de actiefzijde – derden kunnen op verschillende
wijzen SE worden van een verbintenis die oorspronkelijk door een andere partij was
bedongen:
o Door een beding ten gunste van derden (art. 1121 OBW)
o Door verkrijging van een bestaande schuldvordering door cessie, naasting,
natrekking of subrogatie
o Door een pandrecht te verkrijgen op de schuldvordering of een bijzonder
voorrecht of een gelijkaardig eigen recht (vb. rechtstreekse vordering)
o Door een verweermiddel te putten uit een overeenkomst tussen derden (vb.
wanneer de schuldvordering tegen de derde bestond door schuldvergelijking is
tenietgegaan)
1.1.1.2 Het begrip oorzaak in zijn verschillende betekenis
We moeten twee verschillende concepten van oorzaak onderscheiden:
• Subjectieve oorzaak van de rechtshandeling= wordt gezien vanuit het perspectief van
de belover en betreft de reden waarom iemand een rechtshandeling stelt, en dus bij
verbintenis scheppende rechtshandelingen waarom hij een verbintenis aangaat.
In het algemeen wordt een verbintenis om één van de volgende redenen aangegaan:
2
, o Credendi causa: om een tegenprestatie te verkrijgen
o Solvendi causa: om een bestaande schuld te voldoen
o Donanci causa: uit vrijgevigheid
• Objectieve oorzaak van de – afdwingbaarheid van de – schuldvordering= wordt
gezien vanuit het perspectief van de schuldeiser. Het is de grond waarom een
promissaris (de persoon jegens wie een belofte wordt gedaan) door het recht wordt
beschermd, de grond waarom hij de wederpartij aan zijn belofte of toestemming mag
houden.
Een belofte is in beginsel slechts afdwingbaar indien:
o Onder bezwarende titel verkregen
o Ofwel, tot zekerheid van een ander recht
o Ofwel, in een plechtige vorm (art. 893 OBW)
o Ofwel, als vriendendienst: overeenkomsten om niet die geen beschikking over
goederen inhouden (a contrario uit art. 893 OBW)
Het begrip ‘ongeoorloofde oorzaak’ slaat soms op een ongeoorloofde subjectieve oorzaak
(vb. een verbintenis die op zichzelf geoorloofd is, maar aanzet tot ongeoorloofd handelen
zoals een prijs uitloven om iemand te vermoorden), maar ook soms op een ongeoorloofde
objectieve oorzaak (vb. een verbintenis met het oog op een tegenprestatie die op zichzelf
geoorloofd is, maar die niet in ruil voor de eerste mag bedongen zoals een prostitutie-
overeenkomst à dit impliceert tegelijk ook een ongeoorloofde subjectieve oorzaak:
aanzetten tot een ruil van iets van niet mag geruild worden).
1.1.1.3 De structuur van meerpartijenverhoudingen: drie verhoudingen en abstractie
In de meeste driepartijverhoudiingen kan men drie verhoudingen onderscheiden:
• Dekkingsverhouding (= provisieverhouding, fondsverhouding) = de interne verhouding
tussen de oorspronkelijke schuldenaar en de bijkomende schuldenaar. In de
dekkingsverhouding vindt men de subjectieve oorzaak van de verbintenis van de
bijkomende schuldenaar – deze kan zich ook in de wet bevinden.
• Valutaverhouding (= waardeverhouding) = de verhouding tussen de oorspronkelijke
schuldenaar en de schuldeiser.
• Resultante verhouding (= prestatieverhouding) = bepaalt wanneer de bijkomende
schuldenaar wordt aangesproken door de schuldeiser, en in welke mate dat afhangt
van de andere verhoudingen.
Vb. Bij borgtocht is dat de borgtochtverhouding
Abstractie in enge zin (t.a.v. de oorzaak) = daadwerkelijke of materiële abstractie van een
verbintenis t.a.v. de (subjectieve) oorzaak ervan; niet-tegenwerpelijkheid van
verweermiddelen uit de verhouding waarin de subjectieve oorzaak is gelegen
(dekkingsverhouding).
= Enkel mogelijk in meerpartijenverhoudingen, wanneer de oorzaak te vinden is in een
andere rechtsverhouding dan diegene de verbintenis speelt (de dekkingsverhouding).
In beginsel zijn persoonlijke zekerheden abstract: ze zijn geabstraheerd/losgemaakt van de
dekkingsverhouding (à de bijkomende schuldenaar kan zich in de resultante verhouding niet
beroepen op de excepties uit de dekkingsverhouding) – Abstractie in enge zin
3
,Sommige persoonlijke zekerheden (vb. de onafhankelijke garantie) zijn ook
autonoom/onafhankelijk: geabstraheerd/losgemaakt van de valutaverhouding (à de
bijkomende schuldenaar kan zich in de resultante verhouding niet beroepen op de excepties
uit de valutaverhouding) – Abstractie in ruimere zin
1.1.2 De verschillende vormen van pluraliteit van schuldenaars
Pluraliteit van schuldenaars= meerdere schuldenaars staan in voor dezelfde schuld of voor
meerdere samenhangende schulden. In beide gevallen heeft de schuldeiser slechts éénmaal
recht op de prestatie.
1.1.2.1 Naargelang de schuldenaars al dan niet met of voor elkaar gehouden zijn
Pluraliteit van schuldenaars van (minstens ten dele) dezelfde schuld – verbonden mét een
ander:
• Beginsel: de verbintenissen zijn afzonderlijk of deelbaar (de schuldenaars zijn dus
slechts aansprakelijk voor hun aandeel)
• Uitzondering – hoofdelijkheid in drie varianten:
o Volmaakte hoofdelijkheid: meerderheid van verbintenissen met hetzelfde
voorwerp
o In solidum/onvolmaakt hoofdelijk: pluraliteit van verbintenissen met
verschillende, doch overlappende voorwerpen à er bestaan een aantal
gemeenschappelijke excepties
o Hoofdelijk en ondeelbaar: bij overlijden van een schuldenaar zal ook zijn
erfgenaam hoofdelijk verbonden blijven
Voor de schuldeiser hebben de verschillende vormen van hoofdelijkheid een
zekerheidsfunctie:
§ Elke schuldenaar afzonderlijk is alleen gehouden tot betaling van de
gehele schuld
§ De schuldeiser kan zijn volledige schuldvordering naar zijn keuze
vervolgen op elk van de schuldenaars
§ Nakoming door één schuldenaar bevrijdt de anderen in verhouding tot
de schuldeisers
§ Het risico van de insolvabiliteit van één van hen komt voor rekening van
de medeschuldenaars
• Soms onderscheidt men nog een categorie, nl. de opsplitsbare verbintenissen.
Onsplitsbare verbintenis= een verbintenis die van aard is dat ze enkel door alle
schuldenaars tezamen kan worden nagekomen, waarbij nakoming door slechts één
van de schuldenaars materieel onmogelijk is (art. 1217 OBW).
Verbondenheid voor een ander:
• Accessoire verbondenheid: indien een schuldenaar voor een ander verbonden is, is de
verbintenis normaal accessoir aan/afhankelijk van andermans schuld (hoofdschuld).
Vb. Borgtocht: de verbintenis van de borg is afhankelijk van de verzekerde schuld
4
, • Niet-accessoire verbondenheid: ook bij een niet-accessoire verbondenheid kan het
volgens de inwendige verhouding tussen de schuldenaars toch om een schuld van die
ander gaan, zodat de ene dus geen deel van de schuld moet dragen.
Vb. hoofdelijk medeschuldenaarschap van een echtgenoot voor de belastingschulden
van de andere
Pluraliteit van schuldenaars die niet met elkaar noch voor een ander gehouden zijn – elk van
de betrokkenen is enkel een eigen schuld aangegaan, maar die prestaties kunnen door de
schuldeiser niet gecumuleerd worden:
• Verbintenissen geabstraheerd van hun oorzaak uit de interne verhouding: zoals de
volmaakte rechtstreekse vordering (abstract van dekkingsverhouding, accessoir) en de
onafhankelijke garantie (abstract en niet-accessoir).
• Pluraliteit die volgt uit zekerheden of beslag op schuldvorderingen: er is pluraliteit bij
o Derdenbeslag
o Wanneer de SE een zekerheidsrecht heeft op SV die zijn SA heeft op een derde,
en de SE krachtens dat zekerheidsrecht rechtstreeks de derde kan aanspreken
(vb. inpandgeving schuldvordering met inningsrecht pandhouder, onvolmaakte
rechtstreekse vordering…)
• Verbintenissen die hun oorzaak in de verhouding met de schuldeiser of diens
rechtsopvolger vinden: dit kan onder meer gaan over schadeverzekeringen of over
hedging transacties of factoring waarbij het kredietrisico wordt doorgeschoven naar
de factor of de uitvoeringssterkmaking.
1.1.2.2 Al dan niet subsidiair karakter
De persoonlijke zekerheid kan al dan niet subsidiair zij.
1.1.2.3 Pluraliteit met zekerheids- en met betalingsfunctie
Een persoonlijke zekerheid kan verstrekt worden omdat:
• De verbintenis de zekerheidsstrekker persoonlijk aangaat.
• Tot zekerheid (borg of hoofdelijke medeschuldenaar tot zekerheid).
• Bij wijze van betaling (gebruik van een betalingsinstrument).
Wanneer de nieuwe verbintenis subsidiair is, primeert de zekerheidsfunctie. Wanneer de
oorspronkelijke verbintenis subsidiair is, dan primeert de betalingsfunctie.
1.1.2.4 Criteria voor classificatie
De vraag met welk soort pluraliteit (en dus persoonlijke zekerheid) we te maken hebben is een
zuiver verbintenisrechtelijke vraag. Het is dus een vraag van uitleg van een rechtshandeling.
De kwalificatie van de verbintenis dient te geschieden a.d.h.v. de verhouding met de
schuldeiser (externe verhouding), niet a.d.h.v. de interne verhouding tussen de verschillende
schuldenaars.
In geval van twijfel geldt krachtens art. 1162 OBW de minst verplichtende kwalificatie (vb.
borgtocht veeleer dan onafhankelijke garantie).
5
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lara1234. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.61. You're not tied to anything after your purchase.