Samenvatting Economie Integraal VWO
Hoofdstuk 13 Inkomen en groei
§1 Productie en inkomen
Productiefactoren/productiemiddelen: middelen die in een bepaalde combinatie nodig zijn om
productie tot stand te brengen:
1. Arbeid: al het menselijk handelen bij de productie.
2. Kapitaal: geldkapitaal of kapitaalgoederen.
Beloning voor het ter beschikking stellen van geldkapitaal = rente/interest.
3. Natuur: ‘alles wat de natuur ons biedt’.
4. Ondernemersactiviteit: een ondernemer moet de drie productiefactoren met elkaar
combineren.
Succes? winst, geen succes? verlies.
Productie is toegevoegde waarde
Intermediair verbruik/onderlinge leveringen: bij andere ondernemingen ingekochte
producten.
Toegevoegde waarde: de waardevermeerdering aan producten die bij andere
ondernemingen zijn ingekocht.
Bruto toegevoegde waarde = omzet – intermediair verbruik
Bruto en netto toegevoegde waarde
Vervangingsinvesteringen: een deel van de omzet dat apart wordt gezet om
kapitaalgoederen van te kunnen vervangen (afschrijvingen).
(Netto) productie = inkomen: de subjectieve methode
De netto toegevoegde waarde (netto productie) wordt verdeeld over de bezitters van de
productiefactoren.
o Microniveau: productie en inkomen zijn gelijk.
o Macroniveau: netto productie en inkomen zijn gelijk.
Bruto binnenlands product (1): objectief
Bruto binnenlands product (bbp): de productie zoals die binnen de grenzen van een land tot
stand komt, meestal over de periode van een jaar.
Objectieve methode: heeft betrekking op de toegevoegde waarde van ondernemingen en
overheid.
De overheid is geen omzet de toegevoegde waarde wordt gelijk gesteld aan het
bedrag van de ambtenarensalarissen.
Bruto binnenlands product = bruto toegevoegde waarde ondernemingen + bruto
toegevoegde waarde overheid
Netto binnenlands product = bruto binnenlands product – afschrijvingen
Bruto binnenlands product (2): subjectief
Subjectieve methode: via de inkomens.
Netto productie en inkomens zijn in principe gelijk.
o In principe de omzetten van ondernemingen worden mede bepaald door de
prijzen. Hierin zitten twee elementen:
1. Indirecte belastingen (kostprijsverhogende belastingen): verhoging van de
verkoopprijs (btw en accijnzen).
1
, 2. Subsidies (kostprijsverlagende subsidies): verlaging van de verkoopprijs
Productie tegen marktprijzen: productie inclusief indirecte belastingen en subsidies.
o Bbp tegen marktprijzen: het bbp tegen de prijzen zoals die op de markt tot
stand komen.
Productie tegen factorprijzen: productie exclusief indirecte belastingen en subsidies.
o Bbp tegen factorprijzen: het bbp tegen de kosten (beloningen) van de
productiefactoren.
Bruto binnenlands product (3): via de bestedingen
Via de bestedingen: gaat om de zogenaamde finale bestedingen (alle aankopen exclusief
het intermediair verbruik). Vier soorten finale bestedingen:
1. Consumptieve bestedingen: bestedingen die huishoudens doen C.
2. Investeringen I (netto investeringen).
3. Overheidsbestedingen O.
Nationale bestedingen = C + I + O
4. Export E, import M.
Netto-export (E – M).
Totale bestedingen (bbp) = C + I + O + (E - M)
W = C + I + O + (E – M)
Netto-productie W (netto binnenlands product).
Productie en bestedingen zijn aan elkaar gelijk.
Van binnenlands naar nationaal inkomen
Grensoverschrijdenden betalingen voor de inzet van productiefactoren:
Nederlanders die in Duitsland werken.
Franse beleggers die Nederlandse staatsobligaties kopen.
Nederlandse ondernemingen die in de VS investeren.
Primaire beloningen: internationale betalingen als beloning voor productiefactoren.
Het negatieve of positieve saldo tussen primaire beloningen en uitgaven aan het buitenland
behoort niet tot het bruto binnenlands product, maar wel tot het nationaal inkomen.
De staat van middelen en bestedingen
Een schema waarin aan de linkerkant staat over welke middelen een economie beschikt
(bruto binnenlands product en import). Aan de rechterkant vind je de nationale bestedingen
en de export. Onderaan worden de betaalde en ontvangen primaire inkomens vermeld.
2
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lnj4603. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.24. You're not tied to anything after your purchase.