Inleiding Belastingheffing ondernemingen en particulieren. 2020
Met deze samenvatting heb ik een 9,2 gehaald voor mijn eindtentamen!
Dit is de volledige samenvatting van het boek van het vak Fiscale Economie voor Bedrijfseconomie Jaar 1 waarmee ik het vak heb afgesloten met een 9.
Dit document bevat:
- Complete samenvatting van de hoofdstukken 2 t/m 7, 9...
inleiding belastingheffing ondernemingen en particulieren
tilburg university
economie en bedrijfseconomie
Connected book
Book Title:
Author(s):
Edition:
ISBN:
Edition:
Written for
Tilburg University (UVT)
Bedrijfseconomie
Fiscale Economie (380001B6)
All documents for this subject (29)
1
review
By: kaykielenstijn1 • 2 year ago
Seller
Follow
rmohamedhoesein
Reviews received
Content preview
Literatuur Fiscale Economie
Hoofdstuk 2 Algemene Aspecten
2.1 Soorten belastingen
Soorten belastingen in Nederland
Bij het profijtbeginsel is de gedachte dat je belasting betaalt omdat je gebaat bent bij de
activiteiten van de overheid. Bijvoorbeeld motorrijtuigenbelasting en wegennet.
2.2 Welke functies hebben belastingen?
Budgettaire functie belastingen: geld in het laatje brengen voor de overheid.
Instrumentele functie belastingen: middel om bepaald sociaal of economisch doel te
bereiken. Mensen hun gedrag sturen. Bijvoorbeeld reiskostenvergoeding. Principiële grens
aan instrumentele maatregelen is dat deze maatregel inbreuk maakt op gelijkheidsbeginsel
en draagkrachtbeginsel. Mag alleen gebruiken met legitieme reden. De overige
belastingbetalers moeten op indirecte wijze ook profiteren van de getroffen maatregel.
Bijvoorbeeld subsidie schonere auto’s. Praktische grens aan instrumentele maatregelen is
dat effectiviteit en doelmatigheid moeilijk te toetsen is. Er is te weinig data.
Waarborgfunctie belastingen: de waarden van de rechtsstaat worden gewaarborgd.
,2.3 Draagkrachtbeginsel
Ability to pay: belastingheffing hangt dwingend af van iemands mogelijkheid om belasting te
betalen.
Draagkrachtbeginsel is een manier om geld her te verdelen over de bevolking. Als
verdelingsmaatstaf (indicatoren) kan gelden: inkomen, vermogen, consumptie, winst of een
combinatie. Meest juiste manier om draagkracht te meten is de
vermogensvergelijkingstheorie. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt hoe elke euro is
verdiend.
In de Wet IB 2001 wordt onderscheid gemaakt tussen 3 soorten inkomens:
- Inkomen uit werk en woning (box 1): inkomen behaald met onderneming,
dienstbetrekking en koopwoning. Werkelijke inkomsten belast d.m.v. 3 schijven.
Schijf 1+2: 37,35%. Schijf 3: 49,50%.
- Inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2): inkomen behaald met belang van minimaal
5% in een bv/nv. Werkelijke inkomsten belast tegen 26,25%.
- Inkomen uit sparen en beleggen (box 3): inkomen behaald met eigen vermogen,
zoals spaarrekeningen. Niet werkelijke inkomsten belast. Je wordt geacht een
bepaald rendement te maken op je spaargeld. Daarover word je belast met 30%.
Persoonlijke omstandigheden; subjectieve draagkracht: Subjectieve draagkracht betekent
dat bij het vaststellen van iemands draagkracht de persoonlijke omstandigheden in de
weging worden meegenomen.
Bij het vaststellen van iemands draagkracht wordt rekening gehouden met persoonlijke
omstandigheden:
1. Heffingskorting: is een korting op de te betalen belasting. Hierdoor blijft een deel van
het inkomen onbelast met als doel geld overhouden voor eerste levensbehoeften.
Voor inkomens boven €68.500 is de heffingskorting nihil.
2. Persoonsgebonden aftrek: impliceert een aftrek voor uitgaven die zijn gedaan in
verband met de persoonlijke situatie van belastingplichtige. Bijvoorbeeld alimentatie
en weekenduitgaven voor gehandicapte kinderen.
2.4 Belastingen in het dagelijks leven
Als beginsel geldt dan dat belasting met zo min mogelijke psychologische en administratieve
lasten moet worden geheven. Anders dan het draagkrachtbeginsel, dat een
verdelingsbeginsel is, is het beginsel van de minste pijn een doelmatigheidsbeginsel. Heffing
via inhouding doet over het algemeen “minder pijn” dan afdragen na ontvangst.
De algemene heffingskorting bouwt af naarmate het inkomen stijgt. De arbeidskorting stijgt
naarmate het inkomen stijgt, om werklozen aan het werk te krijgen. Maar op een gegeven
moment daalt de arbeidskorting weer naar nihil omdat deze mensen met hogere inkomens
niet gestimuleerd hoeven te worden om te werken.
,Vermogensrendementsheffing is dat spaarders en beleggers in box 3 wordt geacht over de
waarde van zijn vermogen jaarlijks een bepaald rendement te behalen. Tot 2017 was dit 4%.
Dit is niet meer haalbaar dus nu wordt het forfaitair bepaald via onderstaand schema:
Forfaitair bepalen van belasting in box 3: sparen en beleggen
Er bestaat nu een heffingsvrij vermogen van €30.000. Dit gedeelte mag niet belast worden.
2.5 Verschillende grondslagen, tarieven en
genietingsmomenten
Inhoud van de verschillende boxen:
Box 1: inkomen uit werk en wonen
- Winst uit onderneming
- Loon
- Resultaat uit overige werkzaamheden
- Periodieke uitkeringen en verstrekkingen
- Inkomsten uit werk en eigen woning
- Negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen
- Negatieve persoonsgebonden aftrekposten
Verminderd met het saldo van de uitgaven voor:
o Inkomensvoorziening
o Verminderd met de persoonsgebonden aftrek voor zover mogelijk en
- Met eventuele te verrekenen verliezen uit werk en woning uit voorgaande en
volgende jaren
Box 2: inkomen uit aanmerkelijk belang
- Voordelen uit aanmerkelijk belang (meer dan 5% bezit in nv/bv)
- Verminderd met de persoonsgebonden aftrek voor zover mogelijk en
- Met eventuele te verrekenen verliezen uit aanmerkelijk belang voor vooruitgaande
en volgende jaren
Box 3: inkomen uit sparen en beleggen
- Inkomen uit sparen en beleggen
- Verminderd met de persoonsgebonden aftrek voor zover mogelijk
Qua rangorde gaat box 1 vóór box 2 en die op zijn beurt vóór box 3. Art. 2.14 Wet IB
Valt de bezitting in box 1, dan valt de schuld aangegaan om deze bezitting te verkrijgen ook
in box 1.
,Analytisch stelsel: verlies uit box 1 is niet te verrekenen met een winst in box 3. Dus er staan
schotten tussen de boxen. De boxen zijn, op twee uitzonderingen na, analytisch:
1. Als het inkomen in box 1 lager is dan de persoonsgebonden aftrek, dan kan het
restant worden afgetrokken van het resultaat in box 3. Als er nog steeds een bedrag
over blijft kan dat in box 2 worden af getrokken. Een restant hierna kan worden
meegenomen naar volgend jaar.
2. Indien er verlies is in box 2, kan 26,25% van dit bedrag worden af getrokken in box 1.
2.6 Een huis kopen
Eigenwoningforfait: Art. 3.112 Wet IB. Op forfaitaire wijze worden de netto-voordelen
bepaald. Hierin zitten dus ook de kosten (onderhoud, afschrijvingen, verzekeringen etc.) die
zijn gemaakt voor eigen woning. Renten en schulden die in direct verband staan voor de
verwerving van de woning zijn aftrekbaar. Ook renten en schulden die zijn aangegaan om de
woning te verbeteren of te onderhouden vallen daaronder. Er hoeft géén sprake te zijn van
een hypothecaire schuld.
Voorwaarden voor een hypothecaire lening om de rente te kunnen aftrekken in de
inkomstenbelasting:
- Lening moet zijn aangegaan voor eigen woning
- Contractuele verplichting ten minste annuïtair
- Maximaal 360 maanden (30 jaar) af te lossen
De rente van deze schulden is gedurende maximaal 30 jaar af te trekken in box 1. Bovendien
moet de lening maximaal 30 jaar minimaal annuïtair worden afgelost. Adagium: eens
afgelost blijft afgelost. Aflossen op je hypotheek kan fiscaal nadelig zijn. Daarom wordt
aangeraden dat niet te doen, ook al heb je de middelen. Zo wordt er optimaal gebruik
gemaakt van de renteaftrek.
WOZ = Wet Waardering Onroerende Zaken
WOZ geldt alleen voor woningen!
LWR (leegwaarderatio) is een aftrek op de WOZ. Die zorgt ervoor dat er hier maar voor 62%
belasting wordt betaald. Artikel 17a Wet IB
, Uitzondering op het eigenwoningforfait: de financieringskosten van de woning mag apart
afgetrokken worden.
Ook schulden gemaakt voor een verbouwing van, of onderhoud aan de eigen woning
worden in box 1 gesitueerd, zodat de rente aftrekbaar is in box 1.
Criteria voor eigen woning:
- Hoofdverblijf van belastingplichtige
- Het moet je eigendom zijn (huurwoningen wordt niet gerekend als eigendom en
kosten voor dit huis kunnen dus niet worden afgetrokken)
Eigenwoningreserve wordt gevormd door het vervreemdingssaldo: waarde tegenprestatie
van vervreemding van eigen woning minus de kosten ter zake van die vervreemding en
verminderd met de eigenwoningschuld volgens. Dus verkoopprijs woning -/-
eigenwoningschuld. Deze blijft 3 jaar bestaan. Art. 3.119aa Wet IB
2.7 Belastingheffing bij partners
Het is volgens de wet mogelijk om bepaalde inkomensbestanddelen van de ene partner in
aanmerking te nemen bij de andere.
Zie begrip ‘partner’ in Art. 1.2 Wet IB.
Zodra twee mensen op enig moment in een kalenderjaar als fiscaal partner van elkaar
worden aangemerkt, geldt het partnerschap tevens voor andere perioden in het
kalenderjaar waarin zijn wel op hetzelfde woonadres in de BRP staan ingeschreven, maar
waarin zij nog niet of niet meer voldoen aan een of meer van de hiervoor genoemde
voorwaarden. Dus als je later in het jaar 2020 voldoet aan de eis “partner”, ben je vanaf 1
januari 2020 fiscaal partner.
Overigens is het ook mogelijk dat er een fiscale partnerrelatie tussen een ouder (60) en een
ongehuwde zoon (40) bestaat die samen in één huis wonen, indien ingeschreven bij de BRP.
Je moet hiervoor ouder zijn dan 27 jaar. Je kunt maar één fiscaal partner hebben. Indien een
persoon meer dan één echtgenoot heeft of meer dan één samenlevingscontract, geldt alleen
de oudste verbintenis! Je kunt geen fiscaal partnerschap aangaan met iemand die geen
inwoner is van Nederland.
Aanrechtsubsidie: ieder heeft recht op de heffingskorting. Ook als een van de partners niet
werkt en de ander wel, mits de meestverdienende partner ruimte heeft in zijn te betalen
belasting om dus twee heffingskortingen te verrekenen. Dit wordt ook wel oneerbiedig
aanrechtsubsidie genoemd en is met ingang van 1 januari 2009 versoberd. De mogelijkheid
om de extra heffingskorting te verrekenen via de meestverdienende partner wordt
afgebouwd voor partners die geboren zijn in 1963 of later. Hiermee probeert de wetgever te
bereiken dat de minstverdienende partner aan het werk gaat (en dus niet achter het
aanrecht blijft staan). Dit is een voorbeeld van een instrumentele maatregel. Het doel is het
bevorderen van de arbeidsparticipatie.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller rmohamedhoesein. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.90. You're not tied to anything after your purchase.