1 Externe verslaggeving: relaties met andere vakgebieden en ontwikkeling 3
Deel 1 Bedrijfseconomische en juridische grondslagen van de externe verslaggeving 6
2 Waarde en winst 7
3 Verslaggevingsprincipes van de boekhoudkundige waarde- en winstbepaling 10
4 Regelgevers en toezichthouders 14
5 Regelgeving: materiële en formele aspecten van de publicatieplicht 18
Deel 2 De basisoverzichten van de externe verslaggeving: balans, resultatenrekening en
kasstroomoverzicht 22
6 Vaste activa 23
7 Vlottende activa 29
8 Eigen vermogen 37
9 Vreemd vermogen 40
10 Resultatenrekening 43
11 Kasstroomoverzicht 48
Deel 3 Winst- en vermogensbepaling in geval van prijsfluctuaties 51
12 Instandhoudingsdoelstellingen en waarderingsgrondslagen 52
13 Historischekostenstelsel 54
14 Vervangingswaardestelsel 61
15 Overige winstbepalingsstelsels 74
Deel 4 Concernvorming 80
16 Kapitaalbelangen 81
17 Consolidatie 88
De uitwerkingen van de in het opgavenboek met een sterretje aangeduide vraagstukken en
casussen – bedoeld voor zelfstudie – zijn opgenomen op de website:
www.jaarverslaggeving.noordhoff.nl.
, c Resultatenrekening over 2013
Opbrengst verkopen 19 000 u € 100 = € 1.900.000
Kostprijs verkopen 19 000 u € 50 = € 950.000
Lonen en sociale lasten € 696.000
Interestlasten 9% van € 200.000 = € 18.000
Afschrijvingen:
• Gebouwen 4% van € 400.000 = € 16.000
• Auto’s 40% van € 150.000 = € 60.000
––––––––
€ 1.740.000
––––––––––
Winst € 160.000
Vraagstuk 1.2 Koninklijke Reesink nv
winst vóór aftrek van belasting betaalde interest
a 1 RTV = u 100%
gemiddeld totale vermogen
€ 231 € 905 € 1.136
= u 100% u 100% 0,7%
€ 163.096 € 163.096
2 REV vóór aftrek van belasting
winst vóór aftrek van belasting
= u 100%
gemiddeld eigen vermogen
€ 231
= u 100% 0,3%
€ 74.055
3 REV na aftrek van belasting
nettowinst
= u 100%
gemiddeld eigen vermogen
€ 4.317
= u 100% 5,8%
€ 74.055
b Dit wordt veroorzaakt door de afwijking van de rentabiliteit van het vreemd vermogen
(RVV) ten opzichte van de rentabiliteit van het totale vermogen (RTV).
€ 905 € 905
De RVV is u 100% = u 100% = 1,0%. Omdat de
€ 163.096 € 74.055 € 89.041
vreemdvermogenverschaffers een hogere vergoeding eisen voor het ter beschikking
stellen van hun vermogen dan de RTV, komt de rentabiliteit van het eigen vermogen
vóór aftrek van belasting lager uit dan de RTV. Men spreekt in dit verband van een
negatieve hefboomwerking.
Vlottende activa € 95.359
c 1 Current ratio = 1,52
Kortlopende verplichtingen € 62.711
2 Als norm wordt wel gesteld dat de current ratio ongeveer 1,5 à 2 moet zijn; de
current ratio van Reesink voldoet hier per 31 december 2012 net aan.
Bij de berekende current ratio dienen nog enkele kanttekeningen geplaatst te
worden:
• De vlottende activa bestaan voor 66% uit voorraden; in geval van een
opslagduur van de voorraden van bijvoorbeeld twee maanden en van een
betalingstermijn van de debiteuren van eveneens twee maanden, zal het in de
voorraden geïnvesteerde vermogen gemiddeld pas na drie maanden in
geldvorm vrijkomen.
• Onder de voorzieningen kunnen op korte termijn betalingsverplichtingen
schuilen; deze dienen voor de berekening van de current ratio te worden
meegenomen.
• De current ratio houdt geen rekening met mogelijke dispositieruimte op
rekening-courantkredieten.
Verder is het van belang op te merken dat het bepalen van de liquiditeit aan de
hand van de balans (statische liquiditeit) slechts een momentopname is; zo
worden bijvoorbeeld financiële verplichtingen die kort na balansdatum ontstaan,
zoals uitgaven ten behoeve van het productieproces en loonbetalingen, niet in de
beoordeling betrokken. De liquiditeit is daarom beter te beoordelen aan de hand
, van een liquiditeitsbegroting (dynamische liquiditeit) en met behulp van een
kasstroomoverzicht (zie hoofdstuk 11).
Eigen vermogen € 74.055
d 1 0, 45
Totaal vermogen € 163.096
2 Voor de verhouding eigen vermogen : totaal vermogen wordt vaak een minimale
norm van 31 à 41 gehanteerd. De verhouding van Reesink per 31 december 2012 zit
hier ruim boven. Bij de beoordeling speelt echter ook de rentabiliteit een rol. Bij
een lagere rentabiliteit (zoals in dit geval bij Reesink) is een hogere verhouding
wenselijk.
e 1 De rentabiliteit van het totale vermogen zal verslechteren omdat het resultaat
daalt, terwijl het totale vermogen ongewijzigd blijft.
De rentabiliteit van het eigen vermogen verslechtert eveneens omdat – bij een
rentabiliteit kleiner dan 100% – de negatieve werking van de daling van het
resultaat sterker doorwerkt op de rentabiliteitsberekening dan de positieve
werking van de daling van het eigen vermogen.
Indien het extra gegeven ertoe leidt dat op korte termijn de betalingsverplichtingen
toenemen, heeft dit een negatieve werking op de liquiditeit.
De solvabiliteit verslechtert door de toename van het vreemd vermogen en de
hieraan gelijke afname van het eigen vermogen.
2 Zowel het resultaat (door de lagere afschrijvingskosten) als het (eigen en totaal)
vermogen (door de hogere boekwaarde) zullen stijgen:
• De rentabiliteit van het (eigen en totaal) vermogen zal – bij een rentabiliteit
kleiner dan 100% – stijgen omdat de positieve werking van de stijging van het
resultaat sterker doorwerkt dan de negatieve werking van de toename van het
vermogen.
• De liquiditeit verandert niet.
• De solvabiliteit verbetert omdat het eigen vermogen toeneemt, terwijl het
vreemd vermogen gelijk blijft.
3 Door de daling van het vreemd vermogen en daarmee van het totaal vermogen
verbetert de rentabiliteit van het totale vermogen, terwijl de rentabiliteit van het
eigen vermogen onveranderd blijft.
De liquiditeit ondergaat in wezen geen verandering. De current ratio (zoals bij
vraag c1 berekend en die veelal als indicatie wordt gebruikt bij de beoordeling van
de liquiditeit) komt echter hoger uit. Een dergelijke gebeurtenis wordt daarom
vaak aangeduid als ‘window dressing’.
De solvabiliteit verbetert door de afname van het vreemd vermogen.
b De oorzaak van de berekende aanvangswinst (– € 10.368) is dat bij de start van de
onderneming de inkoopprijs van het aangeschafte productiemiddel (€ 100.000)
getransformeerd wordt in de bedrijfswaarde (€ 89.632); op dat moment wordt
overgeschakeld van in- naar verkoopmarkt.
c De investeringsbeslissing is niet economisch verantwoord omdat de aanvangswinst
(waarin alle toekomstige nettokasstromen zijn opgenomen) negatief is. De nadien
berekende jaarwinsten ontstaan alleen door het verstrijken van de tijd.
d De essentie van een onderneming is het omzetten van productiemiddelen in te
verkopen goederen en diensten. Het economisch waardebegrip is hierop gebaseerd
en levert dan ook zeer relevante cijfers op.
Met de betrouwbaarheid van het economisch waardebegrip is het slechter gesteld:
het is gebaseerd op de toekomstverwachtingen van de bedrijfsleiding inzake afzet,
verkoopprijzen, exploitatiekosten, rentevoet, enzovoort. Het economisch
waardebegrip steunt dus op schattingen van de ondernemingsleiding en deze zijn
niet controleerbaar.
Dit gebrek aan betrouwbaarheid is er de oorzaak van dat de externe verslaggeving
niet in eerste instantie gebaseerd kan worden op het economisch waardebegrip. De
verantwoordingsfunctie die de externe verslaggeving heeft, verdraagt zich niet met de
mogelijkheid dat de bedrijfsleiding haar eigen schattingen tot grondslag van
waardering en winstbepaling maakt. De ongelimiteerde mogelijkheden tot creative
accounting die met het economisch waardebegrip gepaard gaan, maken het
ongeschikt voor het opstellen van de externe jaarrekening als geheel.
Toelichting:
9
• Ontwikkelingskosten: € 3.000.000 u = € 2.700.000 (Uitgegaan is van
10
afschrijving over vijf jaar en een gelijkmatige spreiding van de kosten over het
jaar, waardoor over 2013 10% wordt afgeschreven; verder wordt in hoofdstuk
6 aangegeven dat tegenover de geactiveerde ontwikkelingskosten een
wettelijke reserve moet worden gevormd.)
19
• Pand: € 10.000.000 u = € 9.500.000
20
• Huurverplichtingen: € 10.000.000 – € 500.000 = € 9.500.000 (Bij de
berekening van de huurverplichtingen is voorbijgegaan aan de berekening van
interest: in de huurprijs is geen interestvergoeding opgenomen; in hoofdstuk 6
wordt deze problematiek uitgebreid besproken.)
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller collectief_samenvattingen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.76. You're not tied to anything after your purchase.