Nederlands als Tweede Taal in het Onderwijs (TL2V17001)
Institution
Universiteit Utrecht (UU)
Book
Handboek Nederlands als tweede taal in het volwassenenonderwijs
In deze samenvatting worden de hoofdstukken 1 t/m 9 uit het boek van Bossers et al. beschreven. Hierbij wordt gebruik gemaakt van enkele schema's uit het boek zelf.
Nederlands als Tweede Taal in het Onderwijs (TL2V17001)
All documents for this subject (1)
1
review
By: wtkiers • 2 year ago
Seller
Follow
Louise2001
Reviews received
Content preview
Handboek Nederlands als Tweede Taal in het
volwassenonderwijs – Bossers et al.
Hoofdstuk 1 t/m 9
Nederlands als tweede taal in het onderwijs (NT2)
Tentamen 17 december 2020
Hoofdstuk 1: De context van tweedetaalverwerving en tweede-taalleren
Variatie in T2-verwerving
Interactie > taalvaardigheid bevorderd door contacten, aanpassingen door
moedertaalsprekers en onderwijs.
T2-verwerving = taal die is verworven nadat de moedertaal is verworven
(ongeveer na het 4e levensjaar)
Simultane taalverwerving = verwerving van twee talen parallel aan elkaar (T1 en
T2 tegelijk)
Successieve taalverwerving = verwerving van T2 begint als de moedertaal al
redelijk wordt beheerst.
De termen ‘eerste taal’ en ‘tweede taal’ slaan op verwervingsvolgorde, niet op
het beheersingsniveau.
Ongestuurde/natuurlijke T2-verwerving = ondergedompeld worden in de taal, de
taal eigen maken aan de hand van het taalaanbod in de directe omgeving.
Gestuurde T2-verwerving = de T2 leren via onderwijs of met behulp van
lesmateriaal.
Algemene betekenis T2 = elke taal die na de moedertaal wordt geleerd.
Specifieke betekenis T2 = situatie waarin de nieuw te leren taal de omgangstaal
is van de gemeenschap waarin de verwerver zich bevindt.
Vreemde taalverwerving = iemand leert een taal dat geen omgangstaal is in de
gemeenschap waarin hij zich bevindt.
Structuur van taalverwerving is sterk universeel, tempo en succes is per individu
verschillend.
Hoe wordt taal verworven?
Tot de jaren 70: opvatting > taal leren is niet principieel verschillend van ander
leren. Behaviorisme van Skinner > taal leren als proces van gewoontevorming,
door imitatie en reinforcement (ja, goed zo). Dit hield niet lang stand.
Bij het leren van nieuw gedrag speelt ‘oud’ gedrag een grote rol > transfer van
T1-gewoontes naar T2-gewoontes.
Negatieve transfer (interferentie) = het maken van ‘fouten’ onder invloed van de
eerste taal.
Interferentiehypothese/transferhypothese = verschillen tussen T1 en T2 gezien
als leerproblemen > contrastieve analyse bracht deze contrasten in kaart.
Kinderen maken nieuwe vormen, bv. ‘loopte’, dit komt niet door imitatie maar
doordat kinderen hypotheses gaan toetsen over bepaalde grammaticaregels.
Ook is de invloed van transfer minder groot dan eerst gedacht.
Hoe groter de verschillen tussen T1 en T2, des te meer transferfouten > klopt
niet. Juist veel transfer bij veel overeenkomsten.
,Nativisme (Chomsky, Pinker) > gaat ervan uit dat mensen ter wereld komen met
een aangeboren (innate) taalverwervingsmechanisme, zoals in de UG-theorie.
Interactionisme (Piaget, Long) > benadrukt het belang van interactie tussen
biologische (nature) en sociale (nurture) aspecten van taalverwerving.
Vanaf jaren 80: creatieve vermogens en ontwikkelingsvolgorde heeft de focus.
Ontwikkelingsfouten/intralinguale fouten als noodzakelijke stappen in het
taalverwervingsproces
Creatieve constructiehypothese = fouten die voortkomen uit pogingen om de
regels van deze taal te ontdekken zijn geen echte fouten, maar stappen in het
proces.
Universele processen > universele-taalverwervingshypothese.
Chomsky > Language Acquisition Device (aangeboren)
Tussentaal/interlanguage = de tussenstappen in het taalgebruik van T2-
verwervers. De ontwikkelende vaardigheid van beperkt naar zeer ingewikkeld.
Daarbij is onderzoek gedaan naar de natuurlijke verwervings- en
ontwikkelingsvolgorde.
Overgeneralisatie = het toepassen van een bepaalde regel op alles.
De leerder is een creatieve bouwer, die hypotheses over de taal opstelt en waar
nodig bijstelt.
Tussentaal van volwassenen is veel meer variabel, er is een minder duidelijke
ontwikkelingsvolgorde. Bij oudere T2-verwervers stokt de verwerving vaak op
een bepaald moment > fossilisatie/stagnatie. Dit heeft niet alleen met leeftijd te
maken, volwassenen krijgen minder taalaanbod in de T2 dan kinderen. Ook wordt
er tegen volwassenen op een andere manier gesproken dan tegen kinderen en
volwassenen moeten zich verstaanbaar maken in verschillende moeilijkere
taalgebruikssituaties.
Interactionele benadering > taalaanbod en interactie is cruciaal, maar het moet
wel redelijk simpel zijn zodat ervan geleerd kan worden (dus niet helemaal
onbegrijpelijk, te hoog niveau).
Interlanguage + 1 (i +1) > 1 niveau hoger dan het huidige niveau van de spreker
(Krashen)
Begrijpelijkheid als voorwaarde voor de verwerving van nieuwe taalelementen.
Foreigner Talk (FT) = ongrammaticaal aanbod van T1-sprekers aan T2-leerders.
Outputhypothese (Swain) = stelt dat leerders die gedwongen worden de T2 te
spreken en te schrijven vervolgens bewuster omgaan met de vormelijke
kenmerken in het aanbod. Bv. Tijdens het reproduceren van chunks.
Spreektempo > tegen T2-leerder langzamer door pauzes en duidelijke articulatie.
Het luistertempo moet ook lager liggen > geef de T2-er de tijd om te luisteren.
Accentuering = het benadrukken van de belangrijkste woorden in een zin >
begrijpelijker voor T2-ers.
,Topicalisatie = het onderwerp afzonderen van de rest van de zin om duidelijk te
maken waar het over gaat (bv. Aan het begin of eind van de zin zetten ipv
middenin).
Minder verschillende woorden gebruiken
Minder moeilijke, laagfrequente woorden
Minder idiomatische uitdrukkingen
Minder metaforen
Meer herhaling > herhalingen en parafrases maken het taalaanbod
begrijpelijker en de informatiedichtheid geringer.
Contextuele inbedding = verduidelijken door het geven van context.
Dit kan door:
Non-verbale context > bv. Wijzen naar object in de werkelijkheid of een
plaatje in een boek.
Verbale context > met woorden, door voorbeelden, beeldend vertellen,
parafraseren en herhalen.
Belangrijk: het voorwerp of ding elke keer expliciet benoemen in plaats van
verwijswoorden.
Verbeteren:
Expliciet verbeteren = Nee, het is niet…, maar …
Impliciet verbeteren wordt als effectiever gezien (wel afhankelijk van
complexiteit), daaronder valt (feedbackvormen):
Modeling: geven van correcte model
Recasting: een fout verbeterd teruggeven
Expansie: een onvolledige uiting uitbreiden
Bevestigen: goed zo!
Minimale responsen: ja, hmm, knikken, laten actieve luisterhouding zien
Een hoge aanbodfrequentie en veel herhaling hebben een positieve invloed op de
taalverwerving. Voor zowel de correctheid als de vloeiendheid.
Leeftijd
Volwassenen leren over het algemeen sneller een tweede taal (betreft
tempo).
Kinderen lijken de taal makkelijker te leren, maar de omstandigheden voor
kinderen zijn heel anders. Ze worden vergeleken met leeftijdsgenoten die
ook nog geen volledige ontwikkeling hebben.
Betreft eindniveau: hoe jonger je begint, des te groter de kans is dat je
moedertaalniveau behaalt.
Verblijfsduur
Hoe langer, hoe groter de T2-vaardigheid.
Bij oudere T2-verwervers met weinig tot geen T2-contacten vaak het
plafondeffect, de uitbreiding stopt (op woordenschat na).
Sekse
Weinig concrete onderzoeksuitkomsten
Vrouwen passen zich wel meer aan aan de gesprekspartner en geven meer
feedback (qua interactie).
Eerste-taalachtergrond
Invloed van T1 is merkbaar
, Als er in de T1 geen betekenisonderscheidend verschil is tussen klanken, is
het moeilijk om dat verschil te horen in de T2
Sprekers van moedertalen met sterk afwijkende klanken en
intonatiepatronen van het NL (bv. Chinees) hebben meer moeite met NL.
Met verwante talen vaak negatieve transfer in woordenschat.
Vooropleiding
Mensen met goede scholing en hoogopgeleiden leren sneller.
Lager opgeleiden hebben vaak ook weinig zelfvertrouwen en een negatief
zelfbeeld betreft T2 leren, dat speelt ook mee.
Cognitieve factoren:
Sensitieve periode (Lenneberg, 1967) > kritische periode: alleen binnen
bepaalde periode heb je de mogelijkheid om een taal goed te leren. Echter
kunnen sommigen na de puberteit ook moedertaalniveau bereiken, dus
het wordt nu daarom de sensitieve periode genoemd.
Intelligentie
Taalaanleg: het goed kunnen leren van een taal of het goed kunnen
hanteren van taalstrategieën
Willingness to communcate: makkelijk met anderen contacten leggen,
durven spreken.
Leerstijlen: specifieke individuele voorkeurswijze
Presentatievorm van de lesstof moet passen bij de cognitieve structuur van de
leerder
Holistisch > in context (verbaal) vs. analytisch > losse interpretatie (visueel)
Rule formers = (analytisch) oriënteren zich op kleine taalelementen.
Data gatherers = (holistisch) concentreren zich op het geheel van de boodschap
zonder de kleine elementen te isoleren.
Socio-affectieve factoren:
Attitude en motivatie
Sociaal-culturele oriëntatie (Gardner) > positieve houding tegenover de
samenleving van de T2 en de taal leidt tot een grotere vaardigheid in de T2. Maar
dit werkt ook andersom.
Attitude en motivatie worden de laatste jaren meer in samenhang met hun
sociale context onderzocht.
Extravert persoon > zou makkelijker communiceren en durft meer te zeggen.
Introvert persoon > voordeel in schoolse taken.
Moeilijk meetbaar in verband met culturele normen.
Cultuurverschillen, bv. Bij lezen: aansluiting van tekst op
achtergrondkennis in cultureel opzicht beïnvloedt de mate van tekstbegrip.
Sociale omgevingsfactoren:
Mate en aard van contact met tweede taal bepaald door de taalomgeving
Hangt samen met interactie en het initiatief van de leerder betreft contact
zoeken.
Hypothese van Krashen (1982)
Expliciete grammatica zou wel geleerd, maar niet verworven kunnen worden
(niet in automatische taalproductie gebruikt). Daarom richten op begrijpelijk
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Louise2001. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.51. You're not tied to anything after your purchase.