Building Basic Therapeutic Skills
1. Observatie
Dat je informatie verzamelt om je cliënten, hun problemen en de manieren om op te lossen
begrijpt. Als je observeert, maak je veronderstellingen. Ze kunnen je helpen maar ze kunnen ook
fout zijn. Je moet ook alternatieven veronderstellingen maken om hypothesen te maken.
Je observeert:
- Non-verbale signalen. Leeftijd, geslacht, gezondheid, uiterlijk, kleding, zelfzorg, sociaal
economische status, gezichtsexpressie, oogcontact (teveel=intimideren, te weinig is verlegen),
tranen, beweging, ademhaling, afstand, plaats in de ruimte, aanraking, houding.
- Verbale expressie. Volume, pauzes, lachen, stiltes, vloeiendheid/articulatie, stotteren,
snel/langzaam, logische volgorde (of van een pijnlijk onderwerp afgaan), betekenis (doorvragen)
en woordkeus (emotionele woorden of juist concrete woorden).
- Interactie tussen verbaal en non-verbaal gedrag. Tegenstellingen in verbaal en non-verbaal
gedrag (incongruent gedrag), turning (non-verbaal gedrag wat laat zien dat je wilt spreken of
(non)verbaal gedrag wat laat zien dat je wilt stoppen met praten), ritme in conversatie (op elkaar
ingespeeld zijn, dat het gesprek soepel verloopt, reageren op elkaar).
- Jezelf. Je reacties (beïnvloed door je achtergrond), dit laat zien hoe waarschijnlijk anderen zullen
reageren, en hoe je voelt geeft signalen over het voortbestaan van de therapeutische relatie, hier
moet je wat mee), je filters (je focus van aandacht, door je theorie of door omgeving, organisatie),
en hoe jouw gedrag het gedrag van de cliënt beïnvloedt.
2. Essentiële evaluaties en Assessment
Het is nodig om de volgende zaken te evalueren:
- De presenterende problemen van de cliënt. Waarom op dit moment (dit zegt iets over de focus
en de motivatie van de cliënt en zijn verwachtingen), wat zijn de symptomen (dit zegt iets over de
gevolgen van het probleem en wie, wat, waar, wanneer en hoe, voor het dagelijks leven en
functioneren, deze proberen te begrijpen, bijv. met DSM, oa. vragen naar eten, slapen, huilen,
zorgen maken, irritaties), het veranderingsproces van de cliënt (denkt de cliënt er alleen over, is hij
de voor- en nadelen aan het overwegen, is hij een plan aan het maken of is hij aan het uitvoeren, of
is hij proberen vol te houden)
- De mentale status van de cliënt. Aantrekkelijkheid, attitude (is iemand bereidwillig), motorische
activiteit (geagiteerd of niet), mate van bewustzijn (door trauma/drugsgebruik), sensitiviteit of
bewustzijn van zijn omgeving (georiënteerd in persoon, plaats en tijd), affect (wat te zien is aan
emotie, is het congruent, hoe intens, snel van ene emotie naar andere=labiel, heel
langzaam=verstard, welke emoties, mood=hoe iemand zich voelt, de persoonlijke ervaring van
emotie, euforisch of dysforisch mood), inhoud en proces van gedachten (zijn ze op de
werkelijkheid gebaseerd, en hoeverre is de cliënt zich daarvan bewust, controle over gedachten, en
hoe georganiseerd, woordenvlucht), perceptie (hallucinaties), intellectueel functioneren
(hersenproblematiek, en of iemand zijn dagelijks leven kan managen, geheugenproblemen, tekort
aan vocabulaire, of abstract denken), zelfperceptie(depersonalisatie=dat je het zelf niet bent,
derealisatie, identiteitsverwarring), inzicht en oordeel (in hoeverre een cliënt zichzelf begrijpt, en
hoe hij keuzes maakt)
- Mogelijke afhankelijkheid aan drugs. In/Directe invloed (te zien aan snel of langzaam praten,
alcohollucht, verwijde of vernauwde pupillen, slechte coördinatie, hangende mond, niet stil
kunnen zitten, ongeschikt gedrag, rode vlekken, slaapproblemen, emotionele reacties, vechten,
slechte werkgewoonten, geen motivatie, relatieproblemen, paniekaanvallen, angst, paranoia,
verwardheid, apathie), mogelijke invloed van alternatieve/medicijnen of eetpatronen, vragen naar
welke drugs, hoe vaak, hoeveel, onder welke omstandigheden, en hoe iemand zich daarbij voelt.
- Het gevaar van de cliënt voor zichzelf en anderen. Risicofactoren voor suïcide (suïcidepogingen,
pijn, hopeloosheid, leeftijd=oud of adolescent, man, geen werk, single, psychiatrische stoornis,
stressvolle levensgebeurtenissen, significante inter-personele conflicten, recente opstapelende
verliezen, snelle verbetering na depressie) hoe de gedachten, intenties van de cliënt zijn en hoe
impulsief hij is wat betreft suïcide/gewelddadigheid richting anderen, en of hij echt dood wil, of
van de problemen af wil, in hoeverre hij zelf blootstaat aan (huiselijk) geweld.
, 3. Eerste sessie. Diagnose en behandelplanning
- De eerste sessie organiseren. Toon vaststellen (cliënten zijn vaak bang, gedesorganiseerd, dus
het is belangrijk dat je een niet-oordelende houding hebt, acceptatie, warm, open, en toch
professioneel (je bent geen familielid of vriend), cliënten hoop geven en optimistisch zijn, wees
bewust hoe je het eerste contact overkomt, dit is bepalend voor de rest), Verwachtingen
behandelen (vertel wat je gaat doen, wat je doel is, geef gelegenheid tot vragen, vertel wat je van
je cliënt verwacht), Focus op problemen (wat is nu echt het probleem, in het oog van de cliënt en
probeer dit samen te vatten dat je de kern hebt, waar je wat mee kan), Emoties exploreren (geef de
cliënten mogelijkheid om hun emoties te uiten, en geef gevoelsreflecties, controleer dit ook, dit
geeft de cliënt inzicht en bouwt aan de therapeutisch relatie), Overeenstemming over wat er moet
gebeuren/the main issue (vat dit samen en check bij de cliënt of dit klopt), Opties voor oplossing
exploreren (soms is het exploreren zelf al genoeg, soms zijn de oplossingen duidelijk en is er geen
therapie meer nodig, maar vaker is er therapie nodig en schets dan mogelijkheden die verder
reiken dan alleen psychologische therapie, wees hierin breed en general).
- Een diagnose maken. Veel gebruikte instrumenten zijn ICD of DSM-assen (klinisch significante
symptomen 3D=distress, disability, dysfunction, juist tijdens de eerste sessie, maar ook daarna,
naar het hoe, wat, wanneer, waar, waarom van symptomen vragen), Stappen om een diagnose te
bereiken (een lijst van alle symptomen die je opmerkt, kijk naar de DSM criteria, overleg met je
supervisor, wees je bewust van de gevolgen, informeer de cliënt).
- Een behandelplan maken. Maak behandeldoelen (hoe wil de cliënt zijn aan het eind van de
therapie, realistisch, allebei mee eens, bereikbaar, dit kun je checken door te vragen hoe de cliënt
zijn doel zou willen bereiken), het plan (de activiteiten moeten een leuke uitdaging voor de cliënt
zijn, de cliënt moet gemotiveerd zijn, laat de cliënt denken, maak het plan stapje voor stapje zodat
het te handelen is, zet erbij wat het doel en het argument van de activiteit is), de review (geef de
cliënt hoop, maar begin met iets kleins bereikbaars, de cliënt voelt zich waarschijnlijk weer
hoopvol, geef de cliënt huiswerk, vraag of er nog vragen zijn).
4. Kameraadschap maken
- Basisfaciliteiten. Rogers (empathie en begrip=probeer de cliënt te begrijpen maar realiseer je dat
dat nooit helemaal mogelijk is, onvoorwaardelijke positieve blik op cliënt=behandel anderen zoals
je zelf behandeld zou worden, acceptatie en respect van de cliënt en zijn keuzes, waardering van
de cliënt, hem helpen, congruentie=echt zijn in wat we zeggen, onze gevoelens en gedachten).
- Opbouwen en houden van een vertrouwensband. Luisteren (vermijd stereotypen, afleiders,
overbrengen van je eigen problemen, het minimaliseren van de situatie van de cliënt dat het niet zo
erg is, door het te vergelijken met anderen die het erger hebben), Laten zien van respect en
empathie (de cliënt proberen te begrijpen, laat dit weten door hardop te denken, probeer het samen
te vatten en vraag de cliënt of het klopt, wees hierin actief en expressief, spreek vloeiend, gebruik
geen lange of moeilijke woorden, leg soms iets uit als je denkt dat de cliënt het niet volgt waarom
je iets vraagt, blijf rustig bij geagiteerde patiënten maar iets meer vrolijk bij depressieve cliënten,
heb een open non-verbale houding, ook in gezichtsuitdrukking, knikken), Zorgen voor
verbondenheid (om samen doelen te halen, kracht van iemand herkennen en versterken),
Beoordelen van relatie (dit vertelt de cliënt, de cliënt is niet in de verdediging, reageert spontaan,
kan onze intenties zien, de cliënt kan alles kwijt), Herstellen van fouten (ondersteunen, empathie
tonen, verduidelijking zoeken bij cliënt, excuses aanbieden).
- Het leren van een relatie opbouwen. Met mensen omgaan in het dagelijks leven, vermijden van
rigide manieren (wees creatief, doe ook eens iets anders, iedereen is ook anders, wees echt en
authentiek), zoek naar je eigen weg en eigen style.
5. Therapeutisch interviewen
Goede therapeuten bereiken de gemeenschappelijke doelen van hoop, mogelijkheid tot emotioneel
uiten, uitleg en interpretaties van problemen, aanpassen cognities, steun en advies, nieuw gedrag
uitproberen. We gebruiken de therapeutische relatie als een katalysator voor verandering, een
stimulatie voor gedachten, een troost voor nood, en een aanzet tot uitvoering van een plan.
Hiervoor zijn twee basisvaardigheden nodig:
- 1. Een framework maken voor therapeutische doelen. Verwachtingen verduidelijken (is de cliënt
verantwoordelijk voor het aandragen van topics, of de therapeut, leg dit uit op een begrijpelijke
manier, leg ook uit hoe de therapie werkt en wat er van de cliënt verwacht wordt, leg de rollen uit,