Hoofdstuk 1: verschillende visies op dezelfde problematiek
Bio psychosociaal model: hier kijkt men naar een probleem vanuit de interactie tussen biologische,
psychische en sociale aspecten. Het erom welk gewicht verschillende factoren hebben bij de manier
waarop een stoornis zich ontwikkelt. Het gaat hier dan vooral in op het veranderen van denken en
gedrag, soms moet er ook een ingreep op biologische niveau worden gedaan.
Verschillende componenten:
- Ontwikkelingscomponent: manier waarop iemand zich in loop van het leven ontwikkeld.
Samenspel tussen biologische rijping, omgevingsinvloeden en iemands innerlijk.
- Neurobiologische component: genetische aanleg die zich in wisselwerking met de omgeving
ontvouwt
- Affectieve component: onze gevoelens en emoties en de manier waarop we hiermee om
hebben leren gaan. Emoties kennen, erover praten en kunnen reguleren.
- Cognitieve component: denkprocessen en alles wat daarmee samenhangt.
- Gedragscomponent: heeft te maken met de manier waarop we ons gedragen en hoe we dat
geleerd hebben.
- Interpersoonlijke component: verwijst naar de manier waarop we met anderen omgaan, met
relaties en met scheidingen.
- Systemische component: sociale systemen waarin we leven of waarin we opgegroeid zijn.
Therapieën verschillen in:
- Klantgerichte en persoonsgerichte benadering (steeds meer balans tussen beide)
- Accentverschillen: algemene richtlijnen, persoonsgericht. Beginnen bij einde of bij begin.
- Evidence-based: wettenschappelijk bewijs
Taarten van effect:
- Taart van Lambert:
40% verandering door factoren van buien de therapie
30% algemene therapiefactoren
15% technieken
15% placebo-effecten
- Taart van Norcross:
45% onverklaarde variantie
25% patiënt
10% therapeutische relatie
8% behandel methode
7% kenmerken van de psychotherapeut
5% interactie tussen de therapiefactoren
Hoofdstuk 3: psychodynamische benadering
,3.1 inleiding
- Oudste psychotherapeutische benadering, stamt af van de theorie van Sigmund Freud.
- Freud ondersteunde de patiënt om onbewuste zaken toe te laten in het bewuste. Daardoor
verliest het onbewuste een groot deel van zijn ongrijpbaarheid en heeft de patiënt meet
controle.
- Therapie gaat ervan uit dat patiënten vaak niet weten waarom ze iets doen, dat onbewuste
gevoelens en wensen een rol spelen, dat ze moeilijke en angstwekkende gevoelens hebben
weggestopt of dat ze er juist door overspoeld worden zonder dat ze begrijpen waar dat
vandaan komt.
- Psychodynamische therapieën proberen onbewuste en moeilijk te hanteren wensen,
motieven, gevoelens en gedachten bewust te maken en proberen de patiënt te leren ze te
hanteren. Ook wel affectregulering en metalliseren genoemd.
- Problemen worden gezien als een stagnatie in de ontwikkeling
- Overdracht: het herhalen van vroegere gedragspatronen en problemen bij personen die daar
niets mee te maken hebben.
3.2 De theorie van Freud
- Freud toonde aan dat een psychiatrische stoornis met lichamelijke symptomen via een
psychologische methode behandeld kan worden.
- Freud gebruikte eerst hypnose om onbewuste conflicten boven water te halen, later
gebruikte hij de techniek van de ‘vrije associatie’, waarbij de patiënt in een ontspannen
houding, in een veilige sfeer wordt aangemoedigd alles te zeggen wat in hem opkomt.
- Freud ging ervan uit dat alles een betekenis heeft, hij was als een detective bezig om
onbewuste zaken aan het licht te brengen en ze een plaats te geven.
- Symptomen van een stoornis stonden voor Freud dan ook ergens symbool voor. Een
symptoom is minder beangstigend dan het ervaren van de angst voor datgenen wat het
symptoom verhult.
- Zelfs versprekingen en vergissingen verwijzen naar onbewuste psychische processen
- Freud geloofde dat dromen symbolen bevatten van onbewuste wensen, gevoelens en
herinneringen.
Vier modellen:
- Het drift model accent op verdrongen problemen uit kindertijd die terug te voeren zijn op
seksuele en agressieve driften
- Objectrelatie model nadruk op de eerste relaties in de vroege kindertijd en de manier
waarop deze relaties een deel van onszelf zijn geworden.
- Zelfpsychologisch model aandacht naar tekorten, deze tekorten uit de kindertijd leiden tot
een zwakke identiteit, een zwak zelfgevoel.
- Interactioneel model nadruk op problematische conflicten tussen mensen. Gekeken hoe
dit verklaard kan worden vanuit een diepliggend interactieschema uit kindertijd. (cognitief)
Driftmodel:
- Mens wordt voortgedreven door seksuele (levensdrift) en agressieve (doodsdrift) driften.
- Es: driften, bepaalt temparament, als baby worden we geleid door driften
- Ego: kan behoefte bevrediging uitstellen, rekening houden met de werkelijkheid en met
anderen.
- Superego: geboden en verboden die vanuit omgeving zijn geïnternaliseerd, bevat ideaal
beelden.
- Orale fase: bevrediging driften via mond. Es ontwikkelt zich.
, Anale fase: krijgen eigen wil en ontlasting onder controle leert houden. Ego ontwikkelt zich.
Fallische fase: geslachtsverschil centraal. Super ego ontwikkelt zich.
Latentiefase: Es, Ego, Superego uitgekristalliseerd
Genitale fase: driften en conflicten worden door hormonen en verwachtingen actiever.
- Regressie: terugval naar gedrag uit een kinderlijke fase
Fixatie: overgeleverd aan behoeften en gedragingen uit vroegere ontwikkelingsfasen
- Abstinentieregel: therapeut moet zich neutraal opstellen, geen persoonlijke mededelingen
doen, niet té vriendelijk, maar ook niet koel reageren, zodat het proces van vrije associatie zo
weinig mogelijk verstoord wordt.
Afweermechanismen:
- Verdringing: angstwekkende wensen, gedachten, impulsen weggestopt, maar ze blijven
invloed uitoefenen, via dromen of allerlei psychische en lichamelijke klachten.
- Ontkenning: feitelijke zaken worden ontkend omdat ze beangstigend zijn.
- Reactieformatie: angstwekkende impuls wordt onschadelijk gemaakt door het omgekeerde
ervan in het bewuste toe te laten.
- Isolering: ontoelaatbaar of angstwekkend gevoel wordt afgesplitst van de rest van je persoon
- Intellectualisring: moeilijke innerlijke zaken worden met veel interessante en moeilijke
woorden weggepraat.
- Projectie: onacceptabel impuls bij jezelf geprojecteerd op een ander.
- Splitsing: iemand wordt gezien als helemaal goed of helemaal slecht
- Rationalisatie: impuls die wordt afgekeurd door het superego, wordt uitgeleefd en
vervolgens goed gepraat.
- Verplaatsing: impuls die gericht is op een bepaald persoon, uit bij iemand anders
- Sublimatie: ego kanaliseert je behoeften op zo’n manier dat iedereen tevreden is.
- Afweer: afweren van gevoelens in jezelf. Weghouden innerlijk conflict
- Weerstand: verzet tegen therapie of gesprek over eigen functioneren.
3.3 Objectrelatiemodel
- Benadrukt belang van de eerste relaties uit ons leven. Het innerlijke beeld geeft de manier
weer waarop deze relatie beleefd is.
- De eerste relatie heeft veel invloed op de manier waarop we later in het leven staan. Ze zijn
verinnerlijkt en vormen schema’s over hoe relaties in elkaar zitten. Ook wel innerlijke
objecten genoemd.
- Kind moet emotionele objectconstantie bereiken, voelen dat mensen een en dezelfde blijft,
ook al wisselen gedrag en stemmingen.
- Afwezigheid van een veilige volwassene leidt tot een moeizamere psychische ontwikkeling en
gaat ten koste van de ontwikkeling van hersengebieden die met emotieregulatie te maken
hebben.
- Margaret Mahler psychologische geboorte kind, ontwikkelen ik en ervaart zich als apart
bestaand persoon. Er ontsaat emotionele objectconstantie. Bij gestoorde ontwikkeling
gebrekkig, gespleten ‘ik’. Splitst ervaringen in helemaal goed of helemaal slecht.
- Melanie klein sterke angst voor verdwijning van het eigen ‘ik’. Kind voelt zwart-wit, kan
gevoelens nog niet relativeren. Gevoel niet te bestaan, te verdwijnen of vernietigd te worden
- Donald Winnicot moeder moet goed genoeg zijn, kind moet leren omgaan met frustraties
en scheidingen. Moeder voorkomt geen angsten of frustraties maar creëert wel holding
environment
3.4 de zelfpsychologie: Heinz Kohut en Daniël Stern
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Socialstudent. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.22. You're not tied to anything after your purchase.