1.1 Een definitie van psychologie ............................................................................................................ 2
1.2 Ontwikkelingen die de psychologie mogelijk gemaakt hebben ........................................................ 2
1.3 Het ontstaan v/d psychologie ........................................................................................................... 5
1.4 De moderne psychologie: 3 invloeden op het gedrag ...................................................................... 9
1.5 Onderzoekmethoden in de psychologie ......................................................................................... 11
1.6 De plaats v/d psychologie i/d samenleving ..................................................................................... 17
Waarom het zenuwstelsel? ................................................................................................................... 18
2.1 De bouwstenen v/h zenuwstelsel ................................................................................................... 18
2.2 Overzicht van het zenuwstelsel ....................................................................................................... 22
2.3 De hersenen .................................................................................................................................... 23
2.4 Het brein in actie ............................................................................................................................. 27
3.1 Van zintuigelijke gewaarwording naar waarneming ....................................................................... 29
3.2 Van de retina naar de hersenen: bottom-upprocessen .................................................................. 33
3.3 De perceptie verbeteren door de informatieopname te sturen: top-downprocessen .................. 38
3.4 Waarneming van diepte en beweging ............................................................................................ 40
3.5 Waarneming en actie ...................................................................................................................... 43
3.6 Leren en waarneming ...................................................................................................................... 43
3.7 Perceptuele capaciteiten van pasgeborenen .................................................................................. 44
4.1 Klassieke conditionering .................................................................................................................. 46
4.2 Operante conditionering ................................................................................................................. 53
4.3 Observerend leren........................................................................................................................... 59
Startproefje ........................................................................................................................................... 62
5.1 Bevindingen van Ebbinghaus in de 19de eeuw ................................................................................ 62
5.2 Het geheugenmodel van Atkinson en Shiffrin................................................................................. 64
5.3 Verdere ontwikkelingen in de geheugen theorieën........................................................................ 68
5.4 Informatie oproepen uit het LTG .................................................................................................... 71
5.5 Herinnering is reconstructie ............................................................................................................ 78
5.6 Amnesie en het impliciete geheugen .............................................................................................. 84
7.1 Wat verstaan mensen onder intelligentie? ..................................................................................... 88
7.2 Analytische intelligentie .................................................................................................................. 88
7.3 Praktische intelligentie .................................................................................................................. 102
7.4 Sociale en emotionele intelligentie ............................................................................................... 105
8.1 Drie klassieke visies op de persoonlijkheid ................................................................................... 108
8.2 Het meten van persoonlijkheidsverschillen en de trekbenadering .............................................. 115
8.3 Persoonlijkheidsstoornissen .......................................................................................................... 123
1. Wat is psychologie
1.1 Een definitie van psychologie
Psychologie is een wetenschap waarbij het gedrag bestudeerd wordt en waarbij de
gedragsevidentie gebruikt wordt om de interne processen te begrijpen die aan de basis liggen van
gedrag
Grote overeenkomst met def. Van andere wetenschappen
Om inzicht in het gedrag te krijgen moet men:
o Het gedrag observeren en meten + kijken naar invl van gebeurtenissen
o Theorieën opstellen over onzichtbare, interne processen die aan dat gedrag ten
grondslag liggen
We bestuderen het rechtstreeks zichtbare gedrag om de niet- rechtstreeks
zichtbare interne processen te begrijpen
observeerbaar = relatief begrip
o Wat we op een bepaald moment niet kunnen bestuderen, kan dat later wel worden
Psychologie boekt vooruitgang = nauwkeuriger registreren + gerichter zoeken
o Betere technieken en methodes
o Beter weten waarnaar men moet kijken
Hermann Ebbinghaus
o Pionier psychologie
o Uber das gedachtnis (1885)
o ‘Van het oudste onderwerp zullen wij de nieuwste wetenschap maken’
o Psychologie = oud onderwerp MR: vandaag heel andere invulling
1.2 Ontwikkelingen die de psychologie mogelijk gemaakt hebben
A) Rede, intuïtie en geloof
Filosofie in het Oude Griekenland
Plato, Aristoteles: stelden vragen over het universum en de plaats v/d mens erin
o Antwoorden: oorsprong binnenin de mens
o Mensen waren de enige wezens met rede en rede maakt mogelijk om realiteit te
begrijpen
Plato
o Onderscheid tussen: ware onzichtbare wereld v. Onveranderlijke ideale vormen EN
zichtbare, veranderlijke wereld rondom ons (die een afspiegeling is van ware wereld)
o Menselijk ziel: deel ware wereld
o Ziel had kennis v/d ideale wereld, mens krijgt toegang door gebruik te maken van rede
2
, o Observatie minder bel.: enkel toegang tot zichtbare constant veranderende wereld
o Echte kennis kwam voort uit de menselijke geest
o Wiskunde = meest geavanceerde wijsheid die dichtst ideale wereld benaderde
getallen= onveranderlijk
Aristoteles
o Meer belang aan observatie dan Plato ware kennis ook ni op observatie gebaseerd
o Toegang tot kennis door uit te gaan van algemene waarheden= axioma’s
o Door mens: intuïtief en zelfevident erkend
o Door uit te gaan van axioma’s (= onwrikbare uitgangspunten)
o Demonstratie = axioma’s erkend door menselijk ziel
o obv deze demonstraties = de rest van kennis afgeleid dmv menselijke rede
De kerk
Na val Romeinse rijk: Room-Katholieke kerk de belangrijkste hoeder van kennis
Vertaalde geschriften van Plato & Aristoteles
o Op zoek naar verloren kennis in oude geschriften = verdrijving Adam & Eva
Hemel = Plato’s ideale wereld
Goddelijke ingevingen = Aristoteles’ demonstraties
B) De wetenschappelijke revolutie
Een nieuwe manier van denken
Eerst: Grieken + Katholieke kerk = nadenken, intuïtief aanvoelen, goddelijke ingevingen
o Onstaat spontaan in alle beschavingen
Europa (16de – 17 de eeuw) = andere vorm van kennis opdoen
o Ware kennis is gebaseerd op systematische observatie en actief ingrijpen in de wereld
Wetenschappelijke revolutie
Oorzaken
o Verminderde macht kerk
o Herwaardering handel en handenarbeid
o Boekdrukkunst
o Ontdekkingsreizen
o Confrontatie islamitische met westersewereld
o Oprichting universiteiten
o Periode van relatieve welvaart
De Copernicaanse revolutie
Vaststelling dat de aarde niet het centrum vormde v/h heelal
Vaststelling: kalender klopte niet meer
o Juliaanse kalender vervangen door Gregoriaanse kalender
Copernicus
o Aarde draait rond de zon, niet alles draait rond de aarde HELIOCENTRISME
o Mens + aarde ≠ langer middelpunt, mens ook onderworpen aan natuurwetten + kan en
mag voorwerp van studie zijn
Galilei
o Verdedigde copernicaanse model + nieuwe observaties
o Telescoop
3
, Newton verdere uitwerking a.d.h.v. wiskundige formules, planeten rond zon
Nieuwe kennis komt voort uit observatie en experimenten
Niet het bestuderen van oude meesters
Kennis is niet verloren gegaan maar moest opnieuw ontdekt worden
Actief op fenomenen ingrijpen= experimenteren
‘Nieuwe mannen van de wetenschap’
o Machines bouwen, onderzoek over allerhande substanties (chemie)
o Levende wezens (geneeskunde en biologie), experimenteren en gevolgen bestuderen
Maatschappelijke veranderingen: industriële revolutie, platteland naar stad, grotere welvaart…
C) De groeiende macht v/d wetenschappen en het ontstaan V. 2 culturen
Wetenschap en macht
Ontwikkeling wetenschap groter in landen die zich van de kerk onttrokken
o Meer invloed door belangrijke voordelen in handel en oorlogsvoering
Macht en prestige gebonden aan nieuwe wetenschappen
In universiteiten steeg de ontwikkeling door de VS
= beta-wetenschappen = alfa-wetenschappen
= kwam voort uit onderwijs dat gericht was = weinig contact tussen beiden door
op geloof, studie Latijn en Grieks, wiskunde tegenstrijdige opvattingen
en kunst NU: natuurwetenschappen + samenleving
NU: geesteswetenschappen= bestuderen herinrichten
bestaande cultuur + kunst + uitbreiden
D) Toepassing wetenschappelijke methode o/h menselijke functioneren
Afvragen over de mogelijkheden en beperkingen v/d menselijke waarneming Mens kan niet
alles waarnemen
De persoonlijke fout
Mensen hebben een bepaalde tijd nodig om informatie te verwerken, ene al wat langer dan de
andere
De snelheid van de informatietransmissie in de zenuwen
Vroeger = oneindig groot + ≠meetbaarµ
o Informatie was overal en altijd meteen beschikbaar
Hermann von Helmholtz
o Snelheid zenuwimpulsen in zenuwvezels meten
o Methode zenuw in kikkerpoot
o Snelheid = 30 meter per seconde/ 100 km per uur
Snelheid is dus NIET ONEINDIG GROOT
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller phywee. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.89. You're not tied to anything after your purchase.