In deze samenvatting zijn alle colleges, onderwijsgroepen, responsiecolleges en overige tentamenstof verwerkt van GZW1023. Met dit document heb ik dan ook een 8,5 gehaald op het tentamen.
Empirische cyclus
1) theorie: ‘samenhangend stelsel van verklaringen en aannames waarmee empirische
regelmatigheden/verschijnselen verklaard en voorspeld kunnen worden’ of ‘samenhangende
reeks van uitspraken met een algemeen geldend karakter’
- uitgangspunt van empirische cyclus, alles begint en alles eindigt op dit punt en
onderzoeker gaat hiervan uit
- meestal is veel onderzoek nodig om een theorie te bevestigen/verwerpen
- niet persé feiten, ook links en relaties
- mede gebaseerd op waarnemingen;
* systematische waarnemingen: ‘de resultaten van eerder verricht onderzoek over
hetzelfde onderwerp, uitgevoerd door de onderzoeker zelf of door anderen’
* niet-systematische waarnemingen: ‘toevallige’ waarnemingen
* inductie: ‘concrete, bijzondere waarnemingen naar een meer abstract,
algemeen geldend beeld van de werkelijkheid brengen’
* doel onderzoek: theorie uitbreiden en waarmaken
2) (vraagstelling/)hypothese: ‘toetsbare stelling/uitspraak die op grond van waarnemingen in
de praktijk wel/niet wordt aanvaard’
- door deductie: ‘proces dat abstracte theorie naar een/meer te toetsen hypothesen
vertaald’ of ‘omzetten van theorie naar een vraag’
* afbakenen van theorie
3) onderzoeksopzet (selectie van populatie, meetinstrumenten,
meetmomenten)
4) systematische waarnemingen, uitvoeren onderzoek
5) data-analyse van meetresultatenconclusie
- resultaten interpreteren (op basis van literatuur bv.)
6) inductie op theorie: aanpassen/verwerpen/aanscherpen
- resultaten comuniceren: presenteren, rapportage,
wetenschappelijke artikelen
empiri: ‘op basis van waarneming’
Hypothese
- 10% hypotheses zal waar/goed zijn en 90% zal
negatieve/foute uitkomsten hebben
* onderzoeken met negatieve uitkomsten zijn moeilijker
te publiceren (bv. er is geen verband gevonden)
- er zijn ook fout-positieve en fout-negatieve hypothesen
- eisen: gesloten, voorzien van juiste argumenten
- soorten;
* alternatieve hypothese staat tegenover nulhypothese
* complexe (voorspelling van verband tussen twee/meer
onafhankelijke variabelen en twee/meer afhankelijke
variabelen) of simpele
- directionele (verklaring van een verband) of indirectionele
(verband aangeven, maar niet de richting/status van het verband)
epidemiologie: ‘leer van verspreiding/voorkomen van ziekte
,onder het volk’
- kwantitatief medisch onderzoek
- epi= onder, demos= volk en logos= woord, gedachte
- 3 soorten: etiologische epidemiologe (leer van oorzaken)
kan helpen bij preventie, diagnostische epidemiologie helpt bij
screening, prognostische epidemiologie (na therapie)
- epidemiologische functie (model): Z= f (Di)
* ‘Z’: voorkomen ziekte en ‘f (Di)’: functie van k determinanten en Di met i= 1,…,k
* vb. prostaatkanker= f (leeftijd+genetica+beroep+etnische achtergrond+…)
* Z= fMi (Di|Ci)
- ‘Mi’: effectmodificatoren, ‘Di’: status van determinanten en ‘Ci’: status van
verstorende variabelen
- ‘Z’ is afhankelijke uitkomst en ‘fMi (Di|Ci)’ is onafhankelijke determinanten
* uitkomst en determinanten meten operationalisatie: ‘van concept naar
meetbare definitie’
population-at-risk: ‘populatie die de ziekte kan krijgen’
- ziekte: geen toestand maar proces, dynamisch met begin, beloop en eindtoestand
Frequentiematen die vóórkomen van ziekte uitdrukken;
- prevalentie: ‘aantal ziektegevallen in tijdstip/periode in afgebakende populatie’
*
* punt-prevalentie: ‘aantal ziektegevallen op een bepaald tijdstip’
* periode-prevalentie: ‘deel van de populatie dat in een bepaalde periode de
ziekte had’
* life-time prevalentie: ‘deel van de populatie dat de ziekte had gedurende hun
leven’
- incidentie: ‘aantal nieuwe gevallen’
* cumulatieve incidentie
- CI=
* voorwaarden: alle leden zijn ‘at risk’ op T0, altijd follow-up periode P
specificeren, volledige follow-up van alle leden van populatie vereist
* interpretatie: absoluut risico
* incidentiedichtheid
- ID=
* voorwaarden: eenheid is tijd-1 , periode P specificeren in ‘personen x
tijd’, volledige follow-up van alle leden is niet vereist
Indelingen populatie;
- gesloten/cohort: geen nieuwe individuen komen erbij, ‘loss to follow up’
- open/dynamisch: samenstelling verandert, loss to follow-up, verblijf in populatie is variabel
(bv. inwoners Maastricht)
, vraagstelling: ‘centrale vraag waar een antwoord gevonden wilt worden’
- mag worden aangepast en gespecificeerd aan de hand van wat in het onderzoek gebeurt,
dus van voorlopige naar definitieve vraagstelling
* voor meer relevante resultaten
- onderzoeksvragen moeten bij elkaar passen, logische volgorde hebben, moeten onder de
vraagstelling vallen, moeten te beantwoorden zijn
- kan contradictie (tegen spreken), elaboratie (specificeren), confirmatie (bevestigen) of
falsificatie (weerleggen) bevatten van eerdere resultaten
* wordt gededuceerd uit theorie
- kwaliteitseisen; duidelijke begrippen/formulering, afgebakend (theoretisch en empirisch
domein), beknopt, ondubbelzinnig, meetbaar/kwantificeerbaar, positieve formulering,
verantwoord, precies (confounding etc.)
* verantwoording:
- doelstelling/achtergrond probleem
- relevantie;
* empirische relevantie: wat weten we nog niet?, is het onderzoekbaar?
* theoretische relevantie: bijdrage aan inzicht/theorieën?
* maatschappelijke relevantie: bijdrage aan oplossing van maatschappelijk
probleem?
- PICOT: Population, Intervention, Compare, Outcome (uitkomst) en Time
* wat: variabele in het onderzoek (afhankelijke en onafhankelijke variabelen)
* wie: populatie (+ controle)
* hoe: aard en richting van veronderstelde verband
* wanneer: termijn waarop eventueel effect gerealiseerd dient te zijn
- elementen:
* begrippen (zie kwaliteitseisen)
* relaties; deterministisch of probabilistisch (meest gebruikt)
* domein; reikwijdte
- pragmatisch: tijd en geld
- inhoudelijk: stand van kennis
- goed afbakenen en inperken
- ontsporing/foutieve probleemstelling;
* eenzijdig empirisch: alles meten wat te meten valt, ‘feiten op zoek naar theorie’
* eenzijdig theoretisch: alleen kijken naar theorie, ‘theorie op zoek naar feiten’
* eenzijdig maatschappelijk: alleen oog voor maatschappelijke problemen,
‘opdrachtgever op zoek naar feiten’
literatuur:
- belangrijke functie in opzet en uitvoering van onderzoek
- plaatst onderzoek in multidisciplinair kader, bakent het af, zorgt voor aansluiting bij actuele
ideeën en discussies, belicht facetten waar niet aan werd gedacht, laat al bestaande
antwoorden zien
* bracketing: ‘opgedane kennis uit literatuur wordt tussen haakjes gezet en wordt
alleen bij interpretatie en analyse teruggehaald’
* sensitizing concepts: ‘begrippen met ruime/algemene omschrijving worden
tijdens analyse ingevuld’
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller soin13. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.76. You're not tied to anything after your purchase.