Methoden En Technieken Van Onderzoek In De Sociale Wetenschappen
Class notes
College aantekeningen Methoden En Technieken Van Onderzoek In De Sociale Wetenschappen
36 views 0 purchase
Course
Methoden En Technieken Van Onderzoek In De Sociale Wetenschappen
Institution
Rijksuniversiteit Groningen (RuG)
Hierbij mijn uitgebreide en geordende aantekeningen van het vak "Methoden en technieken van onderzoek in de sociale wetenschappen'. Veel succes met het voorbereiden voor het tentamen!
Methoden En Technieken Van Onderzoek In De Sociale Wetenschappen
All documents for this subject (8)
Seller
Follow
AMBR
Reviews received
Content preview
College 1/2
Benadering van onderzoek
Wat is onderzoek?
Doelgerichte activiteit om nieuwe kennis op te doen voor het helpen oplossen van een
probleem. Er moet dus een probleem zijn, en je moet dit op kunnen lossen door nieuwe
kennis op te doen. Bijv. lopen in de bergen: welke kant moet je op? Dat is het probleem en je
hebt nieuwe kennis nodig om de weg te weten.
Hoe onderzoek wordt gedaan, hangt af van het beeld van de werkelijkheid
Wat is wetenschappelijk onderzoek?
Niet al het onderzoek is wetenschappelijk, wanneer is dat het wel:
Streven naar kennis en theorievorming: proberen om regelmatigheden te ontdekken. Dus
niet iets zeggen over een enkel geval of een enkele keer, maar om een theorie te vinden die
voor meer geld dan een enkel geval. Vervolgens kun je dat toetsen in meerdere gevallen, en
hoe vaker je het ziet, hoe meer geldend het wordt.
Empirisch: je moet het kunnen toetsen in de werkelijkheid. Waarnemingen met feiten. Wat
je echt kunt zien. Feitelijke waarnemingen.
Systematisch m.b.v. methodologische spelregels: je kunt niet zomaar een onderzoekje gaan
doen, er zijn bepaalde regels waar je je aan moet houden.
o toetsbare uitspraken: wat je onderzoekt moet ook te onderzoeken zijn. Oh, dit is
inderdaad waar, of het is inderdaad niet waar.
o Controleerbaar: als onderzoeker moet je alles opschrijven, zodat iemand anders kan
controleren of jouw onderzoek klopt. Ook bijv. je datazet beschikbaar maken.
o Repliceerbaar: een andere onderzoeker moet het kunnen herhalen. Minder dan de
helft van de onderzoeken valt maar te repliceren.
Voortbouwen op werk van voorgangers (cumulatief): door andere wetenschappers voor de
wetenschappers kan je bepaalde bevindingen doen. Voordat je aan het onderzoek begint
moet je daarom veel literatuur lezen. Heel veel onderzoek is al gedaan. Soms is het zelfs een
kunst om iets te doen wat iemand anders nog niet heeft bedacht. Tegelijkertijd is het dus ook
waardevol om een onderzoek te herhalen. Hoe meer onderzoek dezelfde resultaten laat
zien, hoe sterker de theorie wordt.
Welke twee benaderingen van wetenschappelijk onderzoek zijn er?
Hoe onderzoek wordt gedaan, hangt af van hoe de onderzoekers de werkelijkheid zien.
Daar horen 2 begrippen bij: ontology: hoe je naar de wereld kijkt. Epistemology: hoe je tot
nieuwe kennis komt/hoe je onderzoek zou kunnen doen. Daaruit volgend kun je een
bepaalde methodologie aanhouden en bepaalde methoden gebruiken als je onderzoek doet.
Door het idee van de onderzoekers worden de keuzes voor hun onderzoek gedaan.
Twee verschillende benaderingen: empirisch-analytisch en interpretatief
o Empirisch-analytisch: kwantitatief. Je moet een bepaalde afstand hebben ten
opzichte van hetgeen wat je onderzoekt. Je moet een objectieve houding hebben. Je
mag er dus niet te dicht bijstaan, omdat dat jezelf of de participanten kan
onderzoeken. Daardoor kijk je niet goed meer naar de werkelijkheid. Je moet dingen
meten (niet vragen) en afstand houden.
o Interpretatief: kwalitatief. Geen afstand tot onderzoekseenheden. Je moet subjectief
blijven en het begrijpen. De werkelijkheid is niet te vangen in cijfers. Je moet juist
mensen gaan vragen.
Triangulatie: je zet meerdere benaderingen/manieren in om ergens achter te komen. Er is
geen hele schikte scheiding tussen de twee manieren. Veel onderzoekers maken gebruik van
, beide benaderingen in een onderzoek. Beide manieren hebben goede dingen. Er is ook al
triangulatie als je meerdere manieren binnen 1 benadering gebruikt.
Welke twee typen wetenschappelijk onderzoek zijn er?
Fundamenteel: gericht op het opdoen van nieuwe kennis. Puur kennis om de kennis. Er is
een kennisprobleem wat opgelost gaat worden. Het wordt echter wel in de praktijk getoetst,
om het kennisprobleem op te lossen. Universiteiten.
o Empirische cyclus: het stokpaardje van fundamenteel onderzoekers. Een soort
blauwdruk van hoe je idealiter zou moeten doen. Veel onderzoek loopt niet precies
volgens de cyclus, omdat het niet haalbaar is in één keer.
1. observatie: als onderzoeker dingen constateren. Ik zie iets. Bijv. veel studenten
met een laptop tijdens het college. Dat kun je bijv. storend vinden als docent.
Luisteren ze of kijken ze filmpjes? Collega’s en andere studenten ervaren
hetzelfde. Meer observaties verzamelen.
2. inductie: algemene theorie/stelling/uitspraak formuleren uit al je waarnemingen
en een theorie vormen.
3. deductie: vanuit die theorie een hypothese formuleren. Een toetsbare
verwachting. Verschil inductie: hij is ook te toetsen. Iets specifieker.
4. toetsing: je hypothese toetsen.
5. evaluatie: vanuit je resultaten evalueren.
Dit kun je blijven herhalen. Vanuit je evaluatie weer verdiepen in iets en opnieuw
observeren. Tussen de eerste en tweede fase vindt kwalitatief onderzoek plaats. Je
hebt allemaal observaties en je probeert te begrijpen hoe het zit. Tussen fase drie en
vier (het testen van je hypothese) wordt vaak gemeet en is dus kwantitatief
onderzoek.
Praktijkgericht: probeert een praktijkprobleem op te lossen. Er is een probleem in de praktijk
waar een oplossing voor gevonden gaat worden. Hbo en in de praktijk.
Dit kan ook een combinatie zijn: eerst fundamenteel onderzoek doen (verdiepen in
pestgedrag) en vervolgens praktijkgericht (kijken of je met de nieuwe kennis een
praktijkprobleem kunt oplossen)
Probleemstelling en kwantitatieve onderzoeksvragen
Hoe begint een onderzoek?
Met een probleem. Anders kun je niks met het onderzoek. Als er geen probleem is, hoef je
daar ook geen energie in te steken. Dit kan een praktijkprobleem of kennisprobleem zijn.
Andere onderzoeken lezen. Misschien dat daarin jouw probleem al wel is opgelost.
Overleg met opdrachtgever.
Maak daarna een probleemstelling:
o Verheldering probleem: wat is dat precies?
o moet je nieuwe gegevens verzamelen:
o Doelstelling: wat is het doel van je onderzoek? Wat wil je bereiken?
, o relevatie en uitvoerbaar: kan het wat je wil?
o ethische aspecten: ga je niet iemand benadelen als je onderzoek doet?
Wat is een goede onderzoeksvraag?
Je hebt twee soorten onderzoeksvragen: kwantitatieve en kwalitatieve.
Soorten kwantitatieve onderzoeksvragen:
Frequentievragen
o Hoeveel/hoe vaak?
o Hoeveel orthopedagogiek studenten volgen deze cursus en hoeveel
onderwijskundigen?
o Gaat over aantallen
Verschilvragen
o 2 of meerdere groepen met elkaar vergelijken
o In welke mate is er een verschil tussen?
o Is er een verschil tussen het idee over kwaliteit van onderzoek tussen studenten
orthopedagogiek en onderwijskunde?
Samenhangvragen
o Is er een relatie tussen … en …?
o Veranderd je idee van goed onderzoek naar mate je ouder wordt?
Kwantitatieve onderzoeksvragen zijn:
Relevant: sluit aan bij waarom het onderzoek van belang is (doelstelling en probleemstelling)
Specifiek: je moet er een antwoord op kunnen geven en is dus niet een te grote vraag en
bevat belangrijkste kenmerken van je onderzoek. De variabelen die jij gaat onderzoeken
moeten in de vraag staan.
Slechte kwantitatieve onderzoeksvragen:
Waarom en hoe komt het – vragen: te vaag/globaal. Niet met cijfers te berekenen. Bijv.:
waarom worden verlegen kinderen gepest. Niet achter te komen met cijfers. Dit moet je
vragen.
Hoe kunnen we – vragen: beleidsvraag. Geen onderzoekvraag. Je kunt met onderzoek
bijdragen, maar het blijft een soort mening. Bijv.: hoe creëren we beter onderwijs? Dat kun je
niet met onderzoek bepalen, het is een soort mening.
Normatieve/esthetische/ethische vragen: wat is er goed en wat is er fout? De een vind goed
onderwijs didactisch gericht, en de ander pedagogisch gericht. Wat goed onderwijs is, kan
een onderzoeker niet beantwoorden. Of bijv. kunnen we dieren inzetten voor experimenten?
Onderzoekseenheden en kenmerken
Variabele
Construct/concept dat in concreet meetbare termen is omgezet.
Concept = abstracte eigenschap. Bij een variabele is dat omgezet in meetbare termen
Operationaliseren: hoe ga je een variabele meten. Van een abstract begrip iets meetbaars
maken. Begrip van college wordt bijv. gemeten door een gestandaardiseerde test. Bij
operationaliseren leg je uit hoe je achter jouw variabele gaat komen.
Een variabele varieert. Man of vrouw is geen variabele, maar geslacht wel. Gezond of
ongezond is geen variabele, gezondheid wel.
Meetniveau van variabelen
, Denk hier van tevoren over na.
Nominaal: Je hebt categorieën waar je onderscheid in kan maken. De ene categorie is echter
niet beter dan de andere. Bijv. geslacht (man of vrouw)
Ordinaal: verschillende categorieën, die je kunt ordenen van bijv. meer naar minder. Bijv.
schooltype (vwo, havo, vmbo)
Interval: niet alleen onderscheid en ordening, maar ook gelijke verschillen. Bijv. intelligentie
(IQ-test met scores). Je weet zeker dat het verschil even groot is overal tussen.
Ratio: ook gelijke verhoudingen. Je kunt niet lager dan 0 scoren. Hierdoor heb je ook gelijke
verhoudingen. Bijv. leeftijd. Iemand van 80 kan twee keer zo oud zijn als iemand van 40.
Het liefst zorgen voor variabelen die op interval of ratio niveau gemeten kunnen worden.
Conceptueel model
Grafische weergave van de verwachte relaties tussen kenmerken. Manieren om over onderzoek te
communiceren. Vertelt in een keer welke relaties tussen variabelen aan bod zijn gekomen. Verteld
dit in een plaatje. Plaatje waarin relaties worden weergegeven. Relaties die je verwacht. Die volgt uit
jouw onderzoeksvraag. Begrippen:
Afhankelijke variabelen: hier ben je uiteindelijk het meest in geïnteresseerd. Begrip van
hoorcollege.
Onafhankelijk: de stabiele factor. Manier van aantekeningen maken.
In het conceptueel model leiden alle peilen naar de afhankelijke variabele.
Mediator: het effect van de onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele loopt via
een andere variabele (verwerking van de lesstof). Het komt niet perse door de onafhankelijke
variabele dat er beter begrip is, maar het komt door andere verwerking van de lesstof. Zit
tussen de afhankelijke en onafhankelijke variabelen. Verklaard het effect. Een derde
variabele. Handig om rekening mee te houden om de relatie tussen je variabelen goed in
beeld te krijgen.
Moderator: heeft invloed op de relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke. Stel dat
iedereen al supergoed in de stof zit. Dan maakt het eigenlijk niet meer uit hoe ze
aantekeningen hebben gemaakt. De kennis van de lesstof beïnvloed de relatie tussen beide.
Ook een derde (mogelijk storende) variabele. Handig om rekening mee te houden om de
relatie tussen je variabelen goed in beeld te krijgen.
Interactie (effect):
Kennis van
de lesstof
Manier van
aantekeningen Begrip van
maken hoorcollege
Verwerken van
de lesstof
Stappenplan:
1. Identificeer de kenmerken:
2. Identificeer de onafhankelijke en afhankelijke variabele
3. Identificeer moderatoren
4. Identificeer mediatoren
College 3
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller AMBR. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.26. You're not tied to anything after your purchase.