Hoe herken je een organisatie?
Er is sprake van een samenwerking door mensen (Synergie-effect)
Ze hebben een bepaalt gemeenschappelijk doel
De bedoeling om blijven voort te laten bestaan (=Hoofddoelstelling)
Organisatie → bedrijf → onderneming
Organisatie: een menselijke samenwerking die doelgericht en blijvend is
Bedrijf: levert een product of dienst op en verkoopt deze op de afzetmarkt, deze bedrijven
kun je weer onderverdelen in bedrijven met en zonder winstoogmerk
Onderneming: een bedrijf dat winst oplevert
Betekenis organisatie:
Functioneel: activiteiten opsommen van de organisatie
Institutioneel: over het instituut, niet over de activiteiten maar over het plaatje, met
een naam en locatie; Philips met haar hoofdkantoor in Amsterdam
Instrumenteel: de organen, functies en verhoudingen en hoe alles is geregeld
Natuurlijke personen:
Eenmanszaak: de eigenaar is met zijn gehele privévermogen aansprakelijk voor de
schulden van de zaak
Maatschap: wordt veelal gebruikt door beoefenaren van een vrij beroep die willen
samenwerken; de maten zijn voor een gelijk deel van de schulden aansprakelijk
Vennootschap onder firma: is een samenwerkingsverband tussen twee of meer
personen, de firmanten zijn allemaal aansprakelijk voor de schuld met vermogen
Commanditaire vennootschap: vergelijkbaar met firma, maar bij cv is er sprake van
actieve en stille vennoten; brengen alleen geld in als financier maar werken niet mee
aan de organisatie. Je kunt niet meer verliezen dan inleg, niet aansprakelijk
Rechtspersonen:
Naamloze vennootschap: beursgenoteerde onderneming je kunt aandelen kopen;
algemene vergadering van aandeelhouders; raad van bestuur en toezichthouders
Besloten vennootschap: aandelen staan op naam, niemand kan eraan komen, niet
aansprakelijk voor schulden met privékapitaal
Coöperatieve vereniging: is een vereniging van leden die hetzelfde doel nastreven,
gemeenschappelijke aankoop/ inkoop; Rabobank en Boerenbondwinkels
Transformatieproces, om doelstellingen te realiseren zal input moeten veranderen in output.
Voorbeeld van een productieorganisatie: een boerderij voor landbouwgewassen als
aardappels.
Input, aan de inputzijde onderscheiden we:
Materialen: zaden, kunstmest, water
Middelen: menselijke arbeid door boer en personeel, geld, investeringen
Overige factoren: wetgeving, klimaat
Output, in de organisatie wordt deze input getransformeerd tot:
Gewenste output: verkoopbare producten in de vorm van gewassen en daarmee
omzet
Ongewenste output: afval, milieuvervuiling, onverkoopbare producten
,Efficiëntie is zo goedkoop mogelijk en met zo weinig mogelijk moeite (handigst)
Effectiviteit is dat je op zodanige wijze handelt dat het resultaat behaalt wordt
Efficiënt is de methode waarmee je komt, effectief betreft het eindresultaat
Omgevingsinvloeden, waarom is locatie belangrijk?
Loon (Als het loonpeil hoog is heeft dat effect op de verkoopprijs)
Praktische locatie (Als je zeeschepen bouwt, handig om bij het water te zitten)
Cultuur (Cultuurverschillen per regio)
Beschikbaarheid arbeid (Verschillende soorten arbeiders)
Drie verschillen in de omgeving van de organisatie:
1. Interne belanghebbenden: de partijen die een direct belang bij de organisatie
hebben, bijvoorbeeld werknemers, aandeelhouders en de raad van bestuur.
2. Externe belanghebbenden: partijen die geen onderdeel van de organisatie zijn,
maar er wel een duidelijk belang bij hebben: concurrenten, klanten, leveranciers,
media, overheden, pressiegroepen, vakbonden en banken
3. Indirecte omgeving: de algemene omgevingsvariabelen die van invloed zijn op de
organisatie, de zogeheten DESTEMP-variabelen.
DESTEMP (kan je gebruiken voor een externe analyse)
Demografische factoren (Bevolkingsgroei, individualisering, etnische samenstelling,
urbanisatie en leeftijdsopbouw)
Economische factoren (Besteedbare inkomen, concurrentiepositie, conjunctuur, koopkracht,
export/import en werkloosheid)
Sociaal-maatschappelijke factoren (Vrijetijdsbesteding, levensstijl, percentage
tweeverdieners, kinderopvang, sociale zorg staat, opleidingsniveau en nationalisme)
Technologische factoren (Technologische ontwikkeling, adaptatie en informatievoorziening)
Ecologische factoren (Hoe het land met het milieu omgaat; duurzaamheid, milieu en zorg
voor landschap)
Markt- en bedrijfstak factoren (Omvang van de markt waarop de organisatie actief is;
betreden veel organisaties de markt of vertrekken ze juist? Bedrijfstak en concurrenten)
Politieke factoren (Liberalisering, wetgeving en invloed van overheid op economie)
Voor een organisatie betekenen de omgevingsinvloeden het volgende:
De organisatie moet zich bewust zijn van de omgeving en deze omgeving kennen
De organisatie moet keuzes maken t.o.v. de omgeving (hier of in lagelonenland)
De organisatie moet proberen de omgeving te beïnvloeden
Micro= eigen makelaardij
Meso= alle makelaardijen in Nederland
Macro= ontwikkelingen → DESTEP, situaties buiten bedrijf waar je geen invloed op hebt.
Hiërarchie en arbeidsverdeling in organisaties:
Horizontaal organiseren: arbeid wordt in delen van hetzelfde niveau gesplitst. Aparte
afdelingen/ functies (even belangrijk)
Verticaal organiseren: hier gaan we niveauverschillen aanbrengen: leiding/
hiërarchie → piramidevormige organisatie, er is een leidinggevende van de ander
De hiërarchisch hoger geplaatsten zullen doorgaans:
Meer macht hebben, beter betaald worden, meer invloed hebben op de organisatie, meer
vrijheid hebben, grotere verantwoordelijkheid dragen en zich meer op lange termijn van de
organisatie richten.
, Management is het richten op de planning, organisatie, leiding en beheersing van een
organisatie.
Verschillende managementlagen in een organisatie (Piramide)
1. Topmanagement (Formuleren de strategische/ overall- doelen, bepaalt de koers,
stuurt middenmanagement aan, heeft eindverantwoordelijkheid)
2. Middenmanagement (Vertaalt de strategische doelen in tactische doelen voor
middellange termijn, is specifieker, breder terrein dan operationeel)
3. Operationeel management (Plant en verdeelt werk, geeft orders aan uitvoerend
personeel, werkt plannen uit van middenmanagement)
4. Uitvoerend personeelsleden
Managementvaardigheden:
Conceptuele vaardigheden: vaardigheden om op creatieve wijze zelfstandig ideeën
te kunnen ontwikkelen die oplossingen moeten bieden voor gerezen problemen en
kansen.
Communicatieve vaardigheden: vaardigheden om op de juiste wijze informatie,
gedachten en gevoelens te kunnen overbrengen en ontvangen.
Interpersoonlijke vaardigheden: vaardigheden om te kunnen leiden, motiveren,
conflicten op te lossen en samen te werken.
Technische vaardigheden: vaardigheden om specifieke, voor een bepaald
werkterrein benodigde methoden, procedures en technieken toe te kunnen passen,
bijvoorbeeld planningstechnieken.
Managementrollen van Mintzberg. Deze zijn gebaseerd op activiteiten, situatie en
persoonlijkheid:
Interpersoonlijke rollen: de manager is boegbeeld van de organisatie naar buiten
toe en is intern de leider en verbindingspersoon van de organisatie met de omgeving.
Informationele rollen: de manager neemt als waarnemer de ontwikkeling in de
omgeving en de positie van zijn organisatie daarin waar, verspreidt informatie en is
als woordvoerder de persoon die de informatie van binnen naar buiten brengt.
Besluitvormende rollen: de manager zit in de besluitvormende rol als ondernemer,
als oplossen van storingen, als de persoon die besluiten moet nemen over de
verdeler van middelen en als onderhandelaar.
Plannen, organiseren, leidinggeven en beheersen zijn hoofdtaken van een manager
1. Plannen
Doelen voor de toekomst vaststellen en daarbij welke acties op welke tijdstippen
nodig zijn om de gestelde doelen te bereiken. (Voordelen plannen: het coördineert de
activiteiten, levert een stimulans, je hebt een plan als norm nodig)
2. Organiseren
Structuur aanbrengen (relaties tussen het personeel creëren→doel bereiken)
Coördineren
Personeelsbestand opbouwen en onderhouden
3. Leidinggeven
Coachen, aanvuren, corrigeren, begeleiden en motiveren van ondergeschikten, zodat
ze de taken uitvoeren om doelen te bereiken
4. Beheersen
Verifiëren van de gestelde doelen en planning, of deze gehaald kunnen worden
Anders moeten deze doelen worden bijgestuurd
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller sophiavern. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.36. You're not tied to anything after your purchase.