Ontwikkelingspsychopathologie, Pscyhopathologie En Orthopedagogiek
Summary
Samenvatting Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen.
44 views 1 purchase
Course
Ontwikkelingspsychopathologie, Pscyhopathologie En Orthopedagogiek
Institution
NHL Stenden Hogeschool (NHL)
Book
Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen
Dit is een samenvatting van Ontwikkelingspsychopathologie over H2 t/m 16. Ik heb pictogrammen en tabellen toegevoegd zodat het minder tekst lijkt om te leren ;) Succes met leren!
Ontwikkelingspsychopathologie, Pscyhopathologie En Orthopedagogiek
All documents for this subject (1)
Seller
Follow
as1999dr
Reviews received
Content preview
Samenvatting ontwikkelingspsychopathologie
Hoofdstuk 1: Introductie
Ontwikkelingspsychopathologie: wetenschappelijke discipline, onderzoekt hoe psychische stoornissen
ontstaan & zich ontwikkelen. Is iets anders dan psychiatrie, dat is een medische discipline die
onderzoekt, diagnosticeert en psychische stoornissen behandeld.
Ontwikkelingspsychopathologie gebruikt de inzichten van verschillende disciplines, zoals ontwikkelings-,
klinische psychologie, pedagogie, kinderpsychiater, biologie, sociologie, antropologie & epidemiologie.
Er zijn 3 belangrijke thema’s uit de ontwikkelingspsychopathologie:
1. Vroeger en nu (tijd)
2. Een dynamisch gezichtspunt; of we gedrag normaal of wenselijk vinden, hangt samen met de
ontwikkelingsopgaven die een kind op een bepaalde leeftijd heeft.
3. Een uniek individu met unieke ervaringen; verschillende factoren kunnen op een verschillende
momenten gedrag beïnvloeden.
Of het gedrag van een kind adequaat is, hangt af van diens (ontwikkelings)leeftijd. Gedrag vindt nooit in
een vacuüm plaats, maar altijd in een sociale, culturele & maatschappelijke omgeving die gedrag
beïnvloedt & andersom. Verschillende factoren kunnen op verschillende momenten gedrag
beïnvloeden (kindgebonden factoren, gezinsgebonden factoren & maatschappij & omgevingsfactoren)
Een psychische stoornis kent nooit één oorzaak, is altijd het resultaat van een wisselwerking tussen
biologische factoren & omgevingsfactoren.
Hoofdstuk 2: Classificatie, diagnostiek & epidemiologie
2.2 Classificatie
Classificatie: een persoon, voorwerp of situatie herkennen, er een naam aan geven en indelen in een categorie.
(psychopathologie → afwijkend of vreemd gedrag goed in kaart brengen). Interpretaties zijn vaak
cultuurgebonden. Classificatiesystemen kunnen helpen om onderscheid & overeenkomsten te signaleren. In de
(ontwikkelings-) psychopathologie wordt onderscheid gemaakt tussen grote groepen stoornissen (bijv.
gedragsstoornissen, psychotische stoornissen en angststoornissen, binnen die groepen heb je weer
subgroepen). Nadeel categoriseren = stigmatiseren en generalisatie.
DSM V, een classificatiesysteem – geen handboek:
Handboek voor psychiaters uitgegeven door de APA (American Psychiatric Assosiation). Kan helpen bij het
stellen van diagnoses maar moet beschouwd worden als omvangrijk classificatiesysteem!
Geschiedenis:
➢ Grondlegger: Emil Kraeplin. Indeling PS vooral lichamelijk georiënteerd. Reactie → DSM-I (1950)
baseerde zich vooral op psychoanalytische theorieën.
➢ In 1980 (DSM-III) werd er uit gegaan van waarneembare kenmerken van gedrag. Hulpverleners
wereldwijd gingen gebruik maken van dezelfde criteria om stoornissen te categoriseren→ ontstaan
‘gemeenschappelijke taal’ die onderlinge betrouwbaarheid diagnoses vergroot. Onderzoek werd
mogelijk.
➢ 1994, DSM-IV, in 2000 lichte aanpassing.
➢ 2013, DSM-V (in de DSM-V is er geen aparte categorie meer voor stoornissen die vooral bij kinderen
en adolescenten voorkomen → stoornissen zijn vaak levenslang en verdwijnen niet opeens bij
volwassenheid)
Uitgangspunten DSM:
• Symptomen beschrijven de stoornis: ze verklaren die niet. (bijv. ADHD is niets meer dan een
beschrijving van gedrag, niet: iemand is druk omdat hij ADHD heeft).
, • Er moet een aantal symptomen aanwezig zijn om een diagnose te krijgen. Hoe meer iemand er heeft
hoe ernstiger hij eraan toe is.
• Symptomen moeten al een bepaalde tijd of vanaf een bepaalde tijd aanwezig zijn (verschilt per
stoornis, met ASS wordt je geboren bijv.).
• In welke mate beïnvloed de stoornis iemands functioneren negatief, en is een last voor hemzelf
en/of zijn omgeving.
Stoornissen zijn niet haarscherp van elkaar te onderscheiden. Veel stoornissen delen symptomen met
elkaar (bijv. angst en depressie).
Hoofdgroepen stoornissen in DSM-V:
blz. 32
Comorbiditeit:
1. Omdat kinderen nog in ontwikkeling zijn, kunnen ze vaker dan volwassenen gelijktijdig verschillende
kenmerken van stoornissen hebben.
2. Door steeds verfijndere classificatiesystemen kunnen stoornissen ‘stapelen’, terwijl het gedrag
waarom het gaat hetzelfde is gebleven.
Psychische stoornissen komen vaak tegelijk voor, maar gaan ook samen met lichamelijke klachten. Vooral bij
meisjes is dat zo. Onderscheid daartussen moeten we dan ook loslaten. Psychische stoornissen hebben
invloed op het functioneren van ons immuunsysteem.
Kanttekeningen bij opzet DSM-systeem:
1. Er wordt onvoldoende rekening gehouden met de ontwikkelingscontext waarin een stoornis ontstaat.
Kenmerken kunnen veranderen naarmate een kind ouder wordt en kunnen anders zijn voor jongens / meisjes.
Classificatiesysteem Zero to Three is speciaal ontwikkeld om het gebrek aan aandacht voor de ontwikkeling van
0-3 jaar te compenseren.
2. Ook wordt weinig rekening gehouden met de culturele context, deze heeft namelijk invloed op de
definitie en het voorkomen van psychische stoornissen.
Categoriale en dimensionele benadering:
Categoriaal = wel / niet symptomen voldoende aanwezig & Dimensionaal = mate van ernst (afhankelijk van
ernst symptomen en hoeveelheid).
In NL is bij psychiaters de DSM populairder, en bij psychologen de CBCL. (Child Behavior Checklist, dimensionele
vragenlijst).
Voordelen CBCL:
1. Sluit beter aan bij ontwikkelingpsychopathologische ideeën want brengt de door de tijd veranderende
psychische problematiek van kinderen beter in kaart.
2. Gaat ervan uit dat er geen harde criteria bestaan voor psychische stoornissen. Vragenlijsten
vergeleken met de norm, wat wijkt af?
3. Er kan informatie uit meerdere bronnen gebruikt worden (hulpverlener, ouders, kind wanneer oud
genoeg)
Nadelen CBCL:
1. Mondiale verspreiding is veel lager.
2. Zeldzame stoornissen kunnen minder goed worden opgespoord.
2.3 Diagnostiek
De diagnose is een aanzet om te kunnen verklaren en begrijpen wat hulpverleners zien bij een kind.
! Classificatie en diagnostiek zijn in de praktijk meestal met elkaar verweven. Allebei nodig voor om het
soort hulp te bepalen
Drie waarom vragen in de diagnostiek:
1. Waarom heeft het kind deze klachten op dit moment gekregen?
2. Waarom blijven juist deze problemen en klachten bestaan?
3. Wat zegt het over het kind + gezin dat deze problemen zijn ontstaan en blijven bestaan?
, Verschillen classificatie en diagnostiek
Classificatie Diagnostiek
Wat (is er aan de hand?) Hoe (is het zo gekomen?)
Classificatie kan een 1e aanzet geven voor behandeling
Algemene kennis Specifieke kennis
(bijv. gebruik van algemene kennis over wat werkt bij
Beschrijvend Verklarend
ADHD). Diagnose is nodig om toegespitste hulpverlening
Betreft groepen Betreft individu
te geven. Systeemtheoretisch denken wordt veel gebruikt
Gedragskenmerken Zijn meerdere niveaus vd
in de OPP.
persoon & context bij
betrokken
2.4 Diagnostische methoden en instrumenten
Relatief snel te stellen Tijdrovend proces
Methoden kunnen in elkaar overlopen.
Geeft enige richting aan Is voorwaardelijk voor
1. Diagnostisch gesprek: luisteren, vragen stellen en hulpverlening (goede) hulpverlening
observeren! Juiste houding hulpverlener is cruciaal.
Het diagnostisch en hulpverleningsproces begint met een (intake)gesprek, wordt bijna altijd gevoerd door
psychiater of psycholoog → anamnese (i.k.b.v voorgeschiedenis problemen). Na dit gesprek kan een
diagnostisch interview volgen waarin gestandaardiseerde vragen worden gesteld.
2. Observeren: doelgericht, opzettelijk en systematisch waarnemen. Doet de psychiater/psycholoog tijdens
afnemen interview/vragenlijst. Gebeurd ook in instellingen (extra info, bijv. hoe speelt een kind?).
3. Psychodiagnostiek: wordt gedaan door gespecialiseerde psycholoog, maakt gebruik van vragenlijsten, testen
en beoordelingsschalen. Er worden functietesten (intelligentie bijv.) en zelf-invullijsten (bijv. CBCL) gebruikt.
Soms wordt gebruik gemaakt van projectieve testen (bijv. vlekkentest).
4. Lichamelijk onderzoek: mag alleen door arts. Uitsluiten dat een psychisch probleem eigenlijk een lichamelijk
probleem is. Bij slikken van bijv. Ritalin bij ADHD kan lichamelijk onderzoek nodig zijn om ongewenste effecten
te controleren.
Betrouwbaarheid en validiteit classificatie en diagnostiek:
• Betrouwbaarheid: interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (verschillende onderzoekers zijn het met elkaar eens)
en test-hertestbetrouwbaarheid (1 hulpverlener doet 1 uitspraak die gedurende een langere periode geldig
blijkt).
• Valide: hiervoor moet goed naar iemands specifieke kenmerken, zijn ontwikkelingsfase en culturele
achtergrond worden gekeken.
Hoe betrouwbaar en valide zijn de indrukken en interpretaties van informanten? Gedrag kan namelijk context
afhankelijk zijn. Bovendien kan gedrag selectief worden waargenomen en verschillend gewaardeerd worden.
Verschillende meningen zijn een belangrijke bron van info. Het gaat erom wat de informanten samen te
vertellen hebben.
2.5 Epidemiologie
Hulpverlener gebruikt bij zijn werk kennis over wat ‘normaal’ en ‘abnormaal’ gedrag is. Deze kennis wordt
verzameld m.b.v. epidemiologisch onderzoek. Daarbij worden 8 epidemiologische vragen gesteld.
Prevalentie: percentage van groep mensen dat een bepaalde stoornis heeft op een bepaald moment in de tijd.
• Je hebt prevalentie die het vóórkomen van ziekten en stoornissen in een bepaalde periode meet (bijv.
maandprevalentie) &;
• Je hebt puntprevalentie (vóórkomen van stoornissen op een bepaald moment).
! Niet te verwarren met incidentie (aantal nieuwe ziektegevallen in een bepaalde periode)!
Drie factoren die de kans vergroten dat er beroep wordt gedaan op hulpverlening:
1. Ernst van de problemen (hoe ernstiger, hoe eerder)
2. Leeftijd kind (hoe ouder hoe eerder)
3. Combinatie kind- en gezinsproblemen
Twee redenen toename psychische stoornissen
1. Het DSM-label is het paspoort naar hulp
2. Invloed van farmaceutische industrie.
, Hoofdstuk 3: theorieën over ontwikkeling
3.2 Bio-ecologische systeemtheorie:
Verschillende factoren beïnvloeden gedrag, biologisch – psychologisch – sociaal, dit model kijkt naar de
wisselwerking tussen deze factoren. Het bio-ecologische systeemmodel van Bronfenbrenner verwijst naar het idee
dat je een kind alleen in zijn natuurlijk omgeving goed kunt bestuderen, niet in een testsituatie.
1. Kind + intrapersoonlijke factoren: (bijv. temperament)
factoren veranderen onder invloed van verschillende
systemen + door verstrijken van tijd.
2. Microsysteem: relaties directe omgeving. Als het ware de
motor van de ontwikkeling van het kind. Op later leeftijd is dit
een geliefde, kan veel invloed uitoefenen.
3. Mesosysteem: hierin ontwikkelen zich de relaties van het
microsysteem.
4. Exosysteem: verschillende maatschappelijke systemen die via
meso- & microsysteem ontwikkeling kind indirect
beïnvloeden (bijv. vrienden, werkkring ouders)
5. Macrosysteem: wetten, instituties, culturele, politieke &
religieuze normen, Social Media.
6. Chronosysteem: tijd betekent verandering maar ook
continuïteit. Tijdsperiodes hebben effect (bijv.
‘protestgeneratie).
Uitgangspunten bio-ecologisch systeemmodel:
➢ Oorzaak & gevolg zijn circulair (beide beïnvloeden elkaar, geen éénrichtingsverkeer)
➢ Ontwikkeling vindt plaats op alle niveaus (systemen ontwikkelen zich ook)
➢ Interpretatie verschilt per individu
➢ Kinderen geven actief vorm aan hun ontwikkeling (locus of control)
➢ Ouders fungeren als bemiddelaars
➢ Kinderen internaliseren normen en waarden
➢ Verschillende factoren versterken elkaar (risicofactoren, bijv. erfelijke aanleg psychische stoornis + ouder met
psychische stoornis = zelf meer kans op psychische problemen)
3.3 Ontwikkelingsopgaven
Beschrijft verloop ontwikkeling kind a.d.h.v. verschillende ontwikkelingsopgaven (bijv. leren lopen, overgang
basisonderwijs – middelbaar onderwijs). 3 vooronderstellingen:
1. Bepaalde ontwikkelingsopgave verschijnt in bepaalde periode
2. Sommige ontwikkelingsopgaven zijn cultureel bepaald
3. Wel/niet adequaat volbrengen beïnvloedt gedrag van kinderen in latere periode in het leven
Omgeving kan volbrengen ontwikkelingsopgaven bemoeilijken of vergemakkelijken. Opvoeders kunnen helpen
door opvoedingstaken goed uit te voeren. Sommige ontwikkelingsopgaven zijn tijdsgebonden, bijv. hechting.
Periode Ontwikkelingsopgaven Opvoedingstaken
1. Baby/peuter (0-2 jaar) Fysiologische zelfregulatie, veilige Sensitief & responsief, interactie, beschikbaar
gehechtheid, exploratie, autonomie & zijn, ruimte & steun geven
individuatie (nee zeggen)
2. Peuter-kleuter (2-4 jaar) Representationele vaardigheden Sensitief voor cognitieve niveau, positief &
(herinneren), omgaan leeftijdsgenoten, bevestigend, soepel met ambiguïteit,
sekserol identificatie, internaliseren disciplinering, seksespecifieke benadering
maatschappelijke eisen
3. Basisschoolperiode (4-12 jaar) Decentratie (verplaatsen in een ander), Waarderen schoolse prestaties,
acceptatie door leeftijdgenoten, lezen, democratische & warme opvoedingsstijl,
schrijven & rekenen, ijver. gelegenheid geven voor omgang leeftijdsgen.
4. Vroege adolescentie (12-16 jaar) Emotionele zelfstandigheid, omgaan met Emotionele steun bieden, tolerantie voor
eigen & andere sekse, ontw. waardesysteem, experimenten, leeftijdsadequaat grenzen
persoonlijke identiteit, stellen, voorbeeldfunctie vervullen
school, beroep & samenleving
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller as1999dr. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.34. You're not tied to anything after your purchase.