Samenvatting van het vak 'Inleiding Goederenrecht' gegeven op de JHS in blok 2. Samenvatting behandeld alle tentamenstof voor dit vak en is gebaseerd op de voorgeschreven literatuur en de kennisclips. Voor samenvattingen van andere vakken in de P2 of voor een bundel, zie mijn andere documenten. Bi...
Goederenrecht
P2 – de adviserende jurist
Juridische Hogeschool
Hoofdleerdoelen
De student kan:
1. Aan de hand van wetsartikelen en/of jurisprudentie de belangrijkste
basisbegrippen van het goederenrecht toepassen op een casus.
2. In een casus de relevante feiten onderscheiden en door toepassing van de
juiste rechtsregels een beargumenteerd oordeel geven over de
goederenrechtelijke positie van betrokken partijen.
3. In een casus de relevante feiten onderscheiden en door toepassing van de
juiste rechtsregels een beargumenteerd oordeel geven over de vraag of
iemand door een rechtsgeldige overdracht of via derdenbescherming
rechthebbende van een goed is geworden.
4. In een casus de relevante feiten onderscheiden en door toepassing van de
juiste rechtsregels een beargumenteerd oordeel geven over de vraag of
iemand rechthebbende van goed is geworden op een andere wijze van
eigendomsverkrijging onder bijzonder titel dan via overdracht.
5. Een goederenrechtelijke casus op methodische wijze (aan de hand van het
stappenplan) en/of via een juridische argumentatie (beredeneerd antwoord)
oplossen.
1
, Week 1: begripsverkenning en het lezen van goederenrechtelijke
uitspraken van de Hoge Raad
Leerdoelen
De student:
1. Kan de plaats van het goederenrecht binnen het (privaat)recht verklaren;
2. Kan de basisbegrippen (vermogensrecht, relatief recht, zaak, onroerende
zaak, goed, registergoed, absoluut recht, roerende zaak, beperkt recht,
volledig recht, genotsrecht/gebruiksrecht, zekerheidsrecht, pandrecht,
hypotheekrecht, zakelijk recht, vorderingsrecht) van het goederenrecht
omschrijven en in voorbeelden herkennen;
3. Kan het onderscheid maken tussen absolute en relatieve rechten;
4. Is in staat om een onderscheid te maken tussen volledige en beperkte
rechten;
5. Kan in een casus of een voorbeeld aan de hand van wetsartikelen en/of
jurisprudentie gemotiveerd aangeven of er sprake is van een roerende of
onroerende zaak;
6. Kan een inhoudsanalyse maken van de verplicht voorgeschreven
goederenrechtelijke uitspraken van de Hoge Raad;
7. Kan in de verplicht voorgeschreven goederenrechtelijke uitspraken van de
Hoge Raad aangeven welke rechtsvraag centraal staat;
8. Kan in de verplicht voorgeschreven goederenrechtelijke uitspraken van de
Hoge Raad aangeven welke uitleg de rechter geeft aan een wettelijke
bepaling en met welke argumenten hij zijn beslissing motiveert.
Goederenrecht
Het goederenrecht en het verbintenissenrecht vormen samen het vermogensrecht,
een onderdeel van het privaatrecht.
Vermogensrecht
Rechten die op geld waardeerbaar zijn en die kunnen worden overgedragen.
2
,Goederen (art. 3:1 BW)
Er bestaan twee soorten goederen:
- Zaken (art. 3:2 BW); een zaak moet voor menselijke beheersing vatbaar zijn,
dus je moet het kunnen vastpakken en er macht of controle over kunnen
uitoefenen. Daarnaast moet een zaak een stoffelijk object zijn. De zee is dus
bijvoorbeeld geen zaak, maar een huis wel. Een dier valt ook onder een zaak.
Er zijn twee hoofdcategorieën zaken volgens art. 3:3 BW:
o Onroerende zaken: dit zijn zaken die niet verplaatsbaar zijn. Bijv. de
grond of beplanting.
o Roerende zaken: dit zijn zaken die wel verplaatsbaar zijn. Bijv. een fiets
of telefoon.
- Vermogensrechten (art. 3:6 BW); een recht met vermogenswaarde, dus een
waarde die in geld is uit te drukken. Er zijn drie categorieën
vermogensrechten:
o Rechten die overgedragen worden; bijv. het eigendomsrecht of het
vorderingsrecht overgeven aan een ander persoon.
o Rechten die erop gericht zijn de rechthebbende, meestal de eigenaar,
stoffelijk (materieel) voordeel te verstrekken; bijv. recht op smartengeld.
o Rechten die zijn verkregen in ruil voor stoffelijk voordeel of in ruil voor
toegezegd stoffelijk voordeel; bijv. boodschappen doen voor iemand in
ruil voor geld.
Registergoederen & niet-registergoederen (art. 3:10 BW)
Dit zijn goederen voor welke overdracht of vestiging inschrijving in openbare
registers noodzakelijk is. Overdracht wil zeggen dat het goed van de ene persoon
naar de andere overgaat. Openbare registers zijn registers die iedereen kan
raadplegen. Onroerende zaken zijn altijd registergoederen! Registergoederen
kunnen zowel onroerend als roerend zijn. Wanneer je bijv. een huis koopt moet dit
worden ingeschreven in openbare registers. Het Kadaster is een instantie die deze
registers bijhoudt. In de wet is geregeld welke goederen moet worden ingeschreven
in openbare registers. Niet-registergoederen zijn alle goederen die geen registergoed
zijn.
Natuurlijke vruchten
Natuurlijke vruchten zijn zaken die volgens verkeersopvatting (volgens het
maatschappelijk verkeer) als vruchten van andere zaken worden aangemerkt. Bijv.
een appel. Dit is een zaak die toebehoort aan een andere zaak (de appelboom).
Wanneer de appel van de boom is gevallen is het een zelfstandige zaak geworden.
Burgerlijke vruchten
Burgerlijke vruchten zijn rechten die volgens verkeersopvatting als vruchten van
goederen worden aangemerkt. Met rechten wordt vermogensrechten bedoeld. Bijv.
de huuropbrengst van een woning. Er is een recht op betaling van de huur
(vermogensrecht) en dit wordt in het maatschappelijk verkeer aangemerkt als vrucht
van een goed (de woning). Een burgerlijke vrucht wordt een zelfstandig recht op het
moment dat deze opeisbaar wordt, dus aan het einde van de maand als de huur
opgeëist mag worden.
3
,Goede trouw
Goede trouw ontbreekt als iemand weet dat er iets niet in orde is of wanneer iemand
dit vermoedt, maar er niks mee doet. Bijv. een gestolen telefoon kopen.
Absolute rechten
Deze rechten gelden ten opzichte van iedereen.
Er zijn 8 absolute rechten in het goederenrecht:
1. Recht van vruchtgebruik (art. 3:201 BW); het recht om een goed van een
ander te gebruiken. Bijv. in het huis van iemand verblijven en daar de douche
gebruiken.
2. Pandrecht (art. 3:227 BW); indien iemand niet betaald mag het pand bijv.
verkocht worden om alsnog geld te verkrijgen. Geldt dus als soort onderpand.
3. Hypotheekrecht (art. 3:227 BW); hetzelfde als het pandrecht, alleen gaat het
pandrecht over niet-registergoederen en het hypotheekrecht over
registergoederen. Pandrecht kan dus alleen op roerende goederen en
hypotheekrecht op onroerende goederen.
4. Eigendom (art. 5:1 BW); eigenaar mag alles met zijn eigendom doen binnen
de grenzen van de wet.
5. Recht van erfdienstbaarheid (art. 5:70 BW); een recht waarmee een
onroerende zaak is bezwaard ten opzichte van een andere onroerende zaak.
Oftewel: het ene erf is dienstbaar aan het andere erf. Het dienstbare erf is
belast met de erfdienstbaarheid, het andere erf noem je het heersende erf.
Bijv. het recht op overpad. De eigenaar van het heersende erf mag dan het erf
van zijn buurman gebruiken om overheen te lopen. Dit recht vergaat niet met
de verkoop van 1 van de huizen, want het recht is verbonden aan twee
onroerende zaken.
6. Erfpacht (art. 5:85 BW); een recht dat iemand (de erfpachter) de bevoegdheid
geeft de onroerende zaak van een ander te gebruiken. Bijv. in een
recreatiewoning verblijven of het stuk grond van een ander gebruiken.
7. Opstal (art. 5:101 BW); het recht om op of in een onroerende zaak van een
ander te bouwen. Diegene is dan eigenaar van die gebouwen. Dit voorkomt
dus natrekking/bestanddeelvorming (week 2). Bij natrekking wordt degene die
eigenaar is van de hoofdzaak (de onroerende zaak in deze) namelijk
automatisch eigenaar van de bestandsdelen (in deze de gebouwen erop).
Recht van opstal voorkomt dit dus.
8. Appartement (art. 5:106 BW); een rechthebbende is bevoegd een gebouw of
grond te splitsen in appartementsrechten. Hierbij wordt dus het
eigendomsrecht opgedeeld als het ware. Bijv. bij een flatgebouw. Deze is
gesplitst in verschillende appartementen met verschillende eigenaren, maar
het flatgebouw blijft wel één gebouw.
Relatieve rechten
Ook wel persoonlijke rechten genoemd. Deze werken slechts tegenover 1 persoon.
Bijv. recht op geld hebben van iemand (vorderingsrecht). Je kunt maar van 1
persoon dat geldt terugeisen. Relatieve rechten komen meer terug in het
verbintenissenrecht.
Volledige en beperkte rechten
Absolute rechten zijn gesplitst in volledige en beperkte rechten. Het eigendomsrecht
is het enige absolute recht dat een volledig recht is, de overige absolute rechten zijn
4
, beperkte rechten (art. 3:8 BW). Een beperkt recht is een afgeleid recht van een meer
omvattend recht (het eigendomsrecht dus). De beperkte rechten worden dus
gevestigd op volledige rechten (eigendomsrecht).
Beperkte rechten
Deze kunnen worden gesplitst in:
- Genotsrechten/ gebruiksrechten; rechten die de rechthebbende gebruiksgenot
verschaffen van de zaak of het recht waarop ze rusten.
- Zekerheidsrechten; rechten die de rechthebbende zekerheid bieden ter
voldoening van een vordering die hij op een schuldenaar heeft; de gerechtigde
is dus niet bevoegd om het goed waarop het zekerheidsrecht rust te
gebruiken. Dit zijn het pandrecht en hypotheekrecht.
Zakelijke rechten
Rechten die rusten op een zaak of ander goed. Alle 8 de absolute rechten
bijvoorbeeld.
Samenvattend in een schema’s
Portacabin arrest
Rechtsregel die hieruit volgt: een gebouw kan duurzaam met de grond verenigd zijn
in de zin van art. 3:3, doordat het naar haar aard en inrichting bestemd is om
duurzaam ter plaatse te blijven. Niet van belang is dan meer dat de technische
mogelijkheid bestaat om het bouwsel te verplaatsen. Er moet dus gelet worden op de
bedoeling van de bouwer. Bij vragen over onroerend/roerend kun je het portacabin
arrest gebruiken.
5
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lisavanrooij. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.23. You're not tied to anything after your purchase.