Katern 4: Ruilen over de tijd (k4.1)
Vormen van ruilen over de tijd kunnen zijn:
1. investeren (in human capital {verhoogt je verdiencapaciteit} of in bedrijven)
2. lenen (een bank wil een zo laag mogelijk risico, hoe hoger het risico, des te hoger de
rente)
3. sparen Noem in je antwoord altijd “consumptie” . Bij lenen haal je consumptie van
later naar nu, bij sparen zet je consumptie van nu naar later, zodat je dan meer kan
consumeren.
De financiële levensloop gaat dan ook met ups en downs. Je vermogen stijgt in je kindertijd
door de spaarpot maar zodra je gaat studeren maak je studieschuld, ga je hypotheek en
penisoenopbouwen naarmate je werkt en uiteindelijk neemt je pensioen af.
vermogen=bezittingen−schulden Hoe hoger opgeleid iemand is, hoe hoger de
arbeidsproductiviteit is; hierdoor kunnen de loonkosten per product dalen.
Op de balans zet een bedrijf zijn voorraadgrootheden, met aan de linkerzijde zijn bezittingen
en aan de rechterzijde zijn schulden. Op de intertemporele budgetlijn staat het huidige
consumptie op de x-as en de toekomstige consumptie op de y-as. (als je het hoogste punt
op de Y-as vindt, dan consumeer je nu niets, vindt je de maximale waarde op de x-as, dan
consumeer je nu alles en spaar je niets). Inflatie, stijging van het prijspeil (pic) en de
spaarrente (nic) hebben invloed op de reële rente (ric). NIC = de nominale rente.
k4.2 De overheid kan slechts geld ontvangen door het heffen van taks, zij kan niet zelf geld
bijdrukken. Dat mag alleen de overkoepelende bank de ECB. Is er een tekort; dan moet de
overheid geld lenen, dit kan door staatsobligaties uit te geven. Deze worden uitgegeven
tegen de uitgiftekoers, hebben vaste rente, een vaste looptijd en de koers van de obligatie
verandert met de marktrente. Het is vaak minder risicovol dan aandelen. Bij het verstrekken
van rente op een lening komt de rente tot stand door 1. risico van wanbetaling 2. valutarisico
en 3. het inflatiecijfer. In tijden van hoogconjunctuur (bloeiende economie), zullen hogere
lonen, hogere winsten en meer omzet leiden tot hogere belastingen waardoor er meer
afgelost kan worden op de staatslening en er minder werkloosheiduitkeringen betaalt te
worden. In laagconjunctuur gebeurt het tegenovergestelde en zal de staatsschuld
aannemelijk stijgen. De staatsschuld uitgedrukt als een percentage van het nationaal
staatsschuld
inkomen/bbp, is de staatsschuldquote: staatsschuldquote= ⋅ 100 %
nationaal inkomen
Een staat heeft een begrotingstekort wanneer de uitgaven groter zijn dan de inkomsten en
een overschot als het omgekeerde aan de hand is. Het financieringssaldo is het
begrotingssaldo + aflossing op de staatsschuld. Is dit getal >0 : dan daalt de staatsschuld en
is het een financieringsoverschot, is het 0< dan is het een financieringstekort. De overheid
beschermt ons tegen ongemakken: dit door sociale verzekeringen (alleen als een bepaalde
gebeurtenis ontstaat, voor een deel van de bevolking) of sociale voorzieningen ( voor
iedereen) open te stellen. Om je te verzekeren tegen ongemakken betaal je premie. De
premie druk is sociale premies / nationaal inkomen *100%. Je leert hoe zwaar de sociale
premies op het verdiende inkomen van Nederland drukken. Het pensioen in NL is in 3 pijlers
verdeeld: het AOW krijgt iedereen. Deze wordt betaald door de werkenden dmv het
omslagstelsel. Door de vergrijzing neemt de grijze druk toe en betalen steeds minder
werkenden meer premie. De WIG is het verschil tussen loonkosten en besteedbaar inkomen
¿
en de afhankelijkheidsratio =aantal 65+ aantal 20−65 ∗100 % ¿ Daarnaast is het
bedrijfspensioen voor werkenden aanwezig, die krijgt men bovenop de AOW. Deze wordt via
het kapitaaldekkingsstelsel geregeld (probleem daar is lage rekenrente). Pensioenfondsen
moeten dan ook een dekkingsgraad aannemen; het percentage dat zij zeker moeten hebben
om uit te kunnen keren dekkingsgraad = huidige vermogen werkgeverspensioen / huidige waarde
toekomstige verplichtingen * 100%
De dekkingsgraad verslechtert door lage rekenrente: dit is de afspiegeling voor het
verwachte beleggingsrendement. Indexeren is het proberen van pensioenfondsen om de
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller yara3. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.74. You're not tied to anything after your purchase.