100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Biologische grondslagen: neuropsychologie en psychofarmacologie $5.31
Add to cart

Summary

Samenvatting Biologische grondslagen: neuropsychologie en psychofarmacologie

1 review
 182 views  19 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Een complete samenvatting voor het vak PB1212/PB4 – Biologische grondslagen: neuropsychologie en psychofarmacologie van de Open Universiteit (Let op: dit is het vernieuwde vak). Alle tentamenstof voor dit vak van zowel beide boeken als YouLearn zijn hierin verwerkt.

Preview 6 out of 68  pages

  • No
  • 1 t/m 6,8,9,10,14,15,16,19,20,21,24,25,26 (+ h1,h4, h5 en h11 van het boek 'psychofarmacologi
  • January 12, 2021
  • 68
  • 2020/2021
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: jack41 • 3 year ago

Translated by Google

It's so vague, that I misinterpret almost everything. It's a mess, you're certainly nothing about it if you don't include your book. A lot of regret that I gave money to this

avatar-seller
Klinische Neuropsychologie
Dit is een samenvatting voor het vak PB1212202414 – Biologische grondslagen: neuropsychologie en
psychofarmacologie van de Open Universiteit (Let op: dit is het vernieuwde vak). Alle tentamenstof
voor dit vak van zowel beide boeken als YouLearn zijn hierin verwerkt.

Thema 1 – Introductie
1.1-Historische mijlpalen

Hoofdstuk 1 Klinische neuropsychologie: een historische schets
Klinische neuropsycholoog richt zich op diagnostiek en behandeling bij hersenschade. Welke effecten
hebben hersenaandoeningen op het psychologisch functioneren.

Bij de celtheorie (basis huidige cognitieve psychologie) wordt er uitgegaan van de geest die zich
bevindt in drie cellen/hersenventrikels. De geest wordt opgedeeld in drie functies. In de eerste cel
(sensus communis) wordt zintuigelijke informatie verzamelt. In de tweede cel wordt het beeld
geïnterpreteerd (psychologische representatie) en in de derde (memoria) wordt het opgeslagen, het
geheugen. De theorie gaat uit van een algemeen systeem waarbij de geest van alle mensen op dezelfde
manier alle informatie verwerkt. Hierbij zijn er geen individuele verschillen.
De fysiognomie staat hiertegenover en gaat wel uit van individuele verschillen in
persoonlijkheid. Het uiterlijk is een reflectie van het karakter (Aristoteles).
De stroming van het Holisme gaat tegen de lokalisatie door clinicoatonomische methoden in.
Men gaat er hierbij van uit dat alles met elkaar verbonden is. Al konden zelfs zij niet ontkennen dat er
enige mate van specialisatie in de hersenen is.

Er zijn verschillende mensen die iets van deze wetenschap vinden:
• Hippocrates: gedrag en gevoel resultaat van hersen functioneren
• Grieken en Romeinen: lichaam heeft een balans in elementen. Er zijn drie zielen: ziel om te
overleven (voedselinname), ziel om activiteit te ondernemen en een hogere-orde ziel die
verschil kent tussen goed en kwaad. Mens heeft als enige alle drie.
• Descartes: ziel is zelfstandig en los van je lichaam, immaterieel in holte van het hoofd:
pijnappelklier/epifyse. Op basis van herinneringen kwamen via zenuwen signalen uit de
buitenwereld in de hersenen binnen. Er worden boodschappen teruggestuurd voor beweging.
• Gall: de geest is niet een algemeen verwerkingssysteem, maar heeft veel mentale organen in
de hersenen (frenologie) die elk een ander systeem regelen (onafhankelijke functies). Gall stelt
dat psychologische functies (zoals kennis, gevoel en gedrag) zijn aangeboren. De functies zitten
niet in het midden van het brein, maar aan de buitenkant, in de cortex. De organisatie van de
hersenen is voor iedereen hetzelfde, maar de grootte verschilt. Als je ergens goed in bent is
dit hersendeel groter en beter ontwikkeld. Door de ruimte te het inneemt ontstaat een
knobbel in je schedel en kan je het lokaliseren. Deze theorie van Gall wordt getoetst door
clinicoanatomische methoden waarbij specifiek hersenletsel aan uitvalsverschijnselen wordt
gelinkt en zo gekeken kan worden wat hersengebieden voor functie hebben.
• Paul Broca: toonde met clinicoanatomische methode voor het eerst aan dat er ongelijkheid in
de hersenhelften zit (linkshandig of rechtshandig). We gebruiken onze linkerhersenhelft om te
spreken (gebied van Broca). In rechts zit het spraakgebied ook, maar links krijgt zuurstofrijk
bloed dus het is beter ontwikkeld.
• Wernicke: zag taal voor het eerst niet als een kwestie van intellect, maar ontdekte een apart
centrum voor het herkennen van woordbeeld (gebied van Wernicke) bij het eindpunt van de
gehoorbaan.
• Lock: was voorstander van het empirisme (ook wel associationisme genoemd), dat uitgaat van
het feit dat alles wordt aangeleerd, geloofde niet in aangeboren eigenschappen en kennis.

, • Goldstein: stelde dat hersenen vooral belangrijk waren bij het reflecteren op binnenkomende
stimuli en niet per se voor het direct reageren (abstracte attitude).
• Luria: onderzoek bij soldaten met hersenbeschadiging en revalidatie van patiënten met
functiestoornissen. Hij vindt een evenwicht tussen lokalisatie en holisme. De hersenen zijn een
systeem met daarin meerdere subsystemen die eigen bijdrage leveren aan gezamenlijke
activiteit. Deze subsystemen van de flexibele en adaptieve hersenen ontstaan door interactie
en veranderen door leerprocessen. Door de adaptiviteit kunnen gedragsstoornissen nooit
direct aan regionen gebonden worden (holistisch idee). Ook lokalisationist, omdat er een
globale indeling is van de hersenen:
o Drie voortdurende interacterende functionele eenheden (units) die gerelateerd zijn
aan subcorticale (activatie), posterieure (input) en anterieure (output)
hersengebieden. Bij iedere mentale activiteit zijn alle drie de functionele eenheden
betrokken. De eerste eenheid dient voor regulatie van aandacht. Dit deel bevindt zich
vooral in hersenstam, diencefalon en mediale gebieden in grote hersenen. De tweede
functionele eenheid is cognitieve informatieverwerking zoals waarnemen, verwerken
en opslag van info. Stoornissen hiervan vooral bij letsel achter centrale fissuur. Derde
functionele eenheid voor organisatie van gedrag, zoals planning, regulatie en
monitoren activiteiten. Bevindt zich vooral voor centrale fissuur.
o Drie hiërarchisch geordende niveaus van verwerking, gerelateerd aan primaire,
secondaire en tertiaire zones in de hersenen. Binnen elk van de drie bovengenoemde
functionele eenheden kan onderscheid gemaakt worden tussen primair, secondair en
tertiair. De primaire gebieden zijn bekende centra voor modaliteitsspecifieke
zintuigelijke informatie. De secundaire zones verwerken de informatie en geven hier
betekenis aan (in de derde functionele eenheid bereiden ze ook de motoriek voor). De
tertiaire zones zijn voor multimodale integratie (tweede eenheid), het vormen van
intenties en het evalueren van eigen gedrag (derde eenheid)
o Gedrag dat wel of niet gereguleerd wordt door taalprocessen, gerelateerd aan
respectievelijk de linker- en rechterhemisfeer. Lateraliteit is het verschil tussen linker-
en rechterhemisfeer. Links- rechtskruising van motorische en sensorische banen. De
taaldominante hemisfeer is volgens hem de dominante hersenhelft. Hij ontkende
iedere betrokkenheid van niet-dominante hersenhelft bij spraak en taal.
Zijn theorie niet waterdicht meer (geen seriële verwerking), maar wel nuttig voor idee van
lokalisatie met flexibiliteit.

Een testbatterij wordt vaak als screeningsinstrument gebruikt. In een korte tijd kan het cognitief en
psychologisch functioneren systematisch worden onderzocht. Voorbeelden zijn de Halstead-Reitan-
testbatterij en Luria-Nebraska Neuropsychological Battery (LNNB). Psychologen namen hiermee een
deel van het werk van neurologen over.

Neuropsychologie werd een zelfstandige discipline door:
1. Norman Geschwind die de zoektocht naar specifieke hersencentra en verbindingen
stimuleerde. Belangrijk hierbij zijn dubbele dissociaties: je kan van onafhankelijke functies
spreken als letsel op plaats X functie A aantast maar functie B niet en als letsel op plek Y Functie
B aantast, maar functie A niet.
2. Roger Sperry die met de split-brain operatie waarbij hersenhelften van elkaar los worden
gesneden om de vijand op te sluiten in 1 hersenhelft. Hierbij werd duidelijk dat
rechterhemisfeer ook in bepaalde opzichten sterker was en er dus geen sprake is van
dominantie linker hemisfeer, maar van hemisfeerspecialisatie. Daarnaast kwamen er door zijn
onderzoek veel onderzoeksmethoden bij.
Naast interesse in psychopathologie en seksuele stoornissen ontstond er ook een interesse voor
hersenaandoeningen op mentaal functioneren en diagnostiek. Arthur Benton had voortrekkersrol en
was voortdurend bezig met het ontwikkelen en verbeteren van neuropsychologische tests.

,Belangrijke begrippen voor de cognitieve neuropsychologie zijn:
Module →
Een automatisch proces (vergelijkbaar met computerprogramma) in de hersenen waar we ons niet
van bewust zijn en nauwelijks invloed op uit kunnen oefenen. Voorbeeld is de taalmodule als
aangeboren specifieke eigenschap. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen representatie; de
informatie die door de module wordt verwerkt of als output wordt berekend en het proces; de
berekeningen of transformaties. Een module moet volgens Fodor voldoen aan:
- Hij kan alleen bepaalde info verwerken (domein specifiek)
- Hij is aangeboren
- Hij doet zijn werk ongeacht wat andere processen doen, staan los van elkaar
- Hij is computationeel autonoom en heeft een eigen neurale architectuur
Door naar de aard van de fouten te kijken worden systematisch effecten van hersenbeschadiging
op cognitieve functies geanalyseerd. Het normale proces wordt vaak afgebeeld met boxes
(deelprocessen).
Ook David Marr speelt een belangrijke rol. Hij formuleerde uitgangspunten voor het construeren
van een theorie over cognitieve functies (omzetten van info bijvoorbeeld klank naar betekenis).
Neuraal netwerk → (ook wel connectionistische modellen)
Tegenover Marr staat het neurale netwerk die niet alleen van seriële verwerking uitgaat, maar
van parallelle-verwerking. Door leerprocessen worden verbindingen (cellen verbonden met
dendrieten) in de hersenen versterkt of verzwakt. Gaat niet uit van aangeboren processen,
maar trial-and-error.
Emergente eigenschappen zijn eigenschappen die vanzelf naar voren komen (je kan via
oefening leren lezen).
Gracefull degredation is bij beschadiging het niet volledig uitvallen van de hele functie, maar
een het wegvallen van een deel van de informatie.
Content addressability een klein deel van de informatie (een paar letters) kan gehele
geheugensporen activeren (het hele woord).
Echter bieden de connectionistische modellen niet de precieze werking van het proces. Het
model beschrijft wel, maar verklaard niet en bied weinig inzicht in het verloop van het proces.
Neurobeeldvorming →
Neurobeeldvormende technieken als CT (computertomografie), MRI (magnetic resonance
imaging), EEG (elektro-encefalografie) en ERP (event-related potentials) waarmee letsel in hersenen
gedetecteerd kan worden en inzicht gekregen kan worden over de functionele plaats van
eigenschappen in de hersenen. Het mooiste is om inzicht in processen te krijgen en de precieze plaats
hiervan.

Agnosie is een stoornis in het herkennen van objecten. Warrington stelt dat je eerst vormherkenning
hebt en dan betekenisverlening.

In Nederland kwam de neuropsychologie langzaam op gang (rond 1960). Nu doen we onderzoek op
universiteiten en leveren we bijdrage aan de discussie over relatie tussen hersenen, letsel en gedrag.

1.2 – Neuropsychologische wetenschappelijke aanpak

Hoofdstuk 3 Neuropsychologie: de wetenschappelijke aanpak
Dit hoofdstuk richt zich op de manier waarop neuropsychologisch onderzoek wordt opgezet.
Er zijn verschillende typen vraagstellingen:
- Klinische vragen; focus op typering van ziektebeelden, ziekteverloop of testinstrumenten en -
procedures. De belangrijkste beperking van instrumenten is dat de waarde van conclusies
afhankelijk is van de kwaliteit van het instrument en de interpretatie van de testscores. Houdt
rekening met missing values en individuele verschillen. Voorbeeld zijn differentiaal

, diagnostische vragen waarbij gekeken wordt bij welke aandoeningen kunnen de symptomen
passen? Er wordt vaak gebruikt gemaakt van standaard tests (testbatterijen). Hierbij moet je
een balans vinden tussen praktisch haalbaar en optimale testcombinatie die zoveel mogelijk
in beeld brengt.
- Fundamentele vragen; gericht op het begrijpen van onderliggende stoornissen en
gerelateerde hersenstructuren doormiddel van experimentele paradigmata. Bij dit type
onderzoek is het niet vereist om met gestandaardiseerde en genormeerde procedures te
werken, omdat er binnen het experiment een vergelijking wordt gemaakt tussen condities.

De onderzoeksopzet kan in de vorm van
• Substractie is de procedure die de score behaald op een simpelere conditie af te trekken van
een complexere conditie. Deze methode houdt rekening met andere processen die ook van
invloed kunnen zijn op simpele condities, maar niet op complexe condities. Donders heeft
hierbij drie condities bedacht:
o Simpele detectietaak
o Go/no-go reactietijdtaak
o Discriminatietaak
Donders zegt dat discriminantie-reactietijdtaak – simpele detectie = ongeveer de tijd die nodig
is voor het discrimineren van stimuli. Vervolgens doe je discriminantie-reactietijd – go/no-go-
tijd = schatting van de tijd die nodig is om een keuze in het responderen te maken.
De kanttekening van deze werkwijze is dat de verschilscore niet zo betrouwbaar is, omdat
beide condities (simpele en complexe) een bepaalde onbetrouwbaarheid hebben die bij het
aftrekken samen worden gevoegd. Dit kan gecompenseerd worden met een variantieanalyse/
factorieel design.
Hoe complexer de taak, hoe groter de vertraging is. Echter is deze vertraging niet
procesafhankelijk. Als men dan toch de vertraging van een complex proces wil meten moet er
gekeken worden of de vertraging bij complexe processen disproportioneel groter is dan bij
simpele processen.
• Dubbele dissociatie
Dissociatie is een selectieve uitval van een deel van het cognitief functioneren. Het gaat hierbij
dus niet over globale achteruitgang zoals dementie. Bij enkelvoudige dissociatie kan iemand
uitvallen op taak B, maar niet op taak A en kan het voorkomen dat, wanneer een patiënt uitvalt
op taak A hij ook uitvalt op B, omdat de taken samenhangen.
Bij dubbele dissociatie gaat het om het aantonen van twee of meer onafhankelijke cognitieve
processen waarvan werd gedacht dat ze samenhangen, niet samenhangen. Zo kan de ene
patiënt uitval hebben op taak A en B, maar een ander alleen maar op taak A terwijl ze dezelfde
stoornis hebben.
Wanneer spreek je van een dissociatie? Enkel een waarneming van een dubbele dissociatie is
niet genoeg, er moet getoetst worden of de prestaties van de patiënt inderdaad afwijken van
de normale range. Crawford heeft bedacht dat dit kan door statistisch toetsen en kijken of de
scores significant afwijken.

Normaliter grote steekproef om uit te sluiten dat de observatie wordt veroorzaakt door een enkel
afwijkend individu en het dus niet direct gegeneraliseerd kan worden. Bij neurologische patiënten is
geen enkele leasie hetzelfde, daarom is de enige manier om hierbij onderzoek te doen de single-case
studie. We gaan ervan uit dat geobserveerd gedrag van een patiënt het resultaat is van een ‘normaal’
systeem minus de beschadiging. De losse studies kunnen wel naast elkaar gelegd worden en zo vallen
binnen een algemeen verklarend kader. De verschillende designs zijn:
- Vergelijken van patiënt prestaties met een normgroep
- Intra-individueel onderzoek waarbij condities van taken met elkaar worden vergeleken
- Resultaten patiënt met gezonde controlegroep met relevante overeenkomsten in kenmerken
te vergelijken.

,Beloopstudies
Bij beloopstudies wordt het ziekteproces en de bijbehorende uitval van cognitief functioneren in kaart
gebracht. Dit kan doormiddel van longitudinaal onderzoek waarbij patiënt(en) een lange tijd worden
gevolgd. Hierbij heb je wel te maken met de stoorfactor/confounder test-hertesteffect wat inbreuk op
de validiteit doet. Een ander onderzoeksdesign is crosssectionele design waarbij op verschillende
momenten bij vergelijkbare patiënten metingen worden gedaan. Er kan gesproken worden over een
gemiddeld beloop op groepsniveau.

Behandelstudies
Bij behandelstudies wordt er door te kijken naar voor en nametingen (objectief?) gekeken naar het
effect van een behandeling. Resultaten kunnen beïnvloed worden door aspecifiek effect. Dit betekent
dat een verschil in voor- en nameting niet per se door de behandeling komt, maar ook het resultaat
kan zijn van een aspecifiek effect zoals betere mentale gezondheid of motivatie of spontaan herstel.
Een oplossing voor spontaal herstel is het multiple baseline design waarbij er meerdere voormetingen
worden gedaan om de natuurlijke groei in beeld te krijgen.
Een controletaak kan ingezet worden om te kijken of een behandeling specifiek effect heeft.
De patiënt mag na een behandeling voor functie A geen verbetering in functie B krijgen. Daarnaast
moet er rekening gehouden worden met het placebo-effect/Hawthorne-effect, waarbij de extra
aandacht voor de patiënt tot verbeterend functioneren kan leiden.
Een cross-overdesign is een voormeting gevolgd door een training voor een bepaalde functie.
Vervolgens een tussenmeting en dan een training voor een andere functie en een nameting.
Een itemspecifieke training geeft daadwerkelijk verbetering op de specifieke items die
getraind worden terwijl de rest niet verbetert.
Randomisatietoets is een specifieke statistische techniek die de kans analyseert op een
bepaald patroon van scores wanneer de testafnames op willekeurige momenten zijn afgenomen. Het
begin van een behandeling zal door toeval orden bepaald. Vervolgens wordt er gekeken naar de kans
dat volgens toeval de scores stijgen na het begin van de behandeling
Bij behandelstudies heb je last van het leereffect, ofwel het test-hertestprobleem. Doordat de
patiënt door eerdere metingen bekend is met de instructies, de situaties en/of de vragen heeft dit
invloed op volgende metingen. Item specifiek kan men oplossen door parallelversies te gebruiken.
Generalisatie speelt ook een rol. Dit is het belang van klinische relevantie, dat een patiënt iets
heeft aan de behandeling in het dagelijks leven. Drill-and-practice-procedures zijn niet echt nuttig. De
patiënt moet teren om vaardigheden over te zetten naar het dagelijkse leven (transfer).
Een van de kwaliteitscriteria is dat het effect van een behandeling wordt vergeleken met een
controlegroep die geen behandeling heeft gehad of een die afwijkt. De SCED-schaal bevat 0
kwaliteitscriteria waar single-case studies aan moeten voldoen. De adequate beschrijving van
gegevens, goed design, kwaliteit van baseline meting, betrouwbaarheid en generalisatie maken hier
deel van uit. Ook wordt vaak het randomized-controlled-trials gebruikt als kwaliteitsdesign. Hierbij is
er een controle en behandel groep van voldoende grootte is het een representatieve steekproef en
kunnen de groepen met elkaar vergeleken worden. De patiënten worden random in een van de twee
groepen geplaatst. Ethisch is dit soms lastig, omdat je 1 groep van behandeling onthoudt.

1.3 – Neuropsychologische praktijk

Hoofdstuk 2 De neuropsychologische praktijk
Ee neuropsycholoog analyseert gestoorde en intact gebleven gedragsmogelijkheden, specificeert de
consequenties hiervan voor het dagelijks functioneren, onderzoekt de relatie tussen het gestoorde en
intact gebleven gedrag en de aard, plaats en omvang van de hersenstoornis en ontwikkeld, past toe
en evalueert de vormen van begeleiding en behandeling.
Bij neuropsychologisch onderzoek wordt hypothese toetsend gewerkt met diagnostische
cyclus: klachtenanalyse (anamnese = voorgeschiedenis), probleemanalyse (testonderzoek),

, diagnosestelling, indicatiestelling (verdere diagnostiek of behandeling). Na elke fase een hypothese
opstellen en toetsen met tekst, observaties e.d.
Neuropsychologisch onderzoek begint met verwijzing en duidelijke vraagstelling. Vervolgens
anamnese waarbij info over klachten, symptomen en beloop hiervan en voorgeschiedenis wordt
verzameld. Belangrijk voor eerste indruk cognitieve vermogens, ziekte-inzicht en gedrag van de
patiënt. Ook voor beginnen opbouwen van een werkrelatie. Als gesprek met enkel patiënt niet genoeg
is (bv door hersenschade) ook een heteroanamnese (subjectief) waarbij de omgeving ook gevraagd
wordt om informatie. Handig om gedragsverandering of dagelijkse beperkingen in beeld te brengen.
Ondertussen observeert de neuropsycholoog tijdens anamnese, testonderzoeken e.d.
Belangrijk om observaties van interpretaties te ontdoen. Kijk niet alleen naar de testscore, maar ook
hoe deze tot stand is gekomen, dit kan door observeren. Ook worden verschillende tests afgenomen.
Vaak wordt er een (flexibele) testbatterij gebruikt, waarbij er van tevoren een set aan test is bepaald
die voor alle patiënten hetzelfde zijn. Vaak worden pen- en papiertaken gebruikt, maar er is opkomst
is gestandaardiseerde computertesten die zorgen voor tijdwinst en correcte registratie. Naast tests
worden vaak ook vragenlijsten naar persoonlijkheidskenmerken, coping stijlen en psychische klachten
ingevuld.
Vervolgens worden de gegevens geïnterpreteerd en wordt gekeken of de testresultaten
afwijkend zijn van normaal. Nagaan of resultaten betrouwbaar en valide zijn, hoe normgegevens zijn
bepaald (afkappunt), gecorrigeerd is voor leeftijd en opleiding en of er andere factoren van invloed
kunnen zijn geweest op de resultaten (zoals nervositeit). Ook kijken naar kwalitatieve aspecten zoals
hoe de testscore tot stand is gekomen en het proces. Probeer bij interpretatie redeneerfouten te
voorkomen.
Na interpreteren komt rapporteren waarbij de neuropsycholoog de bevindingen beschrijft.
Voordat de bevindingen gedeeld worden moet de inhoud eerst met patiënt besproken worden. Dit
kan niet altijd, bijvoorbeeld wanneer het neuropsychologisch onderzoek onderdeel is van een
multidisciplinair proces (moet bv een CT-scan gemaakt worden) en de diagnose nog niet bekend is. In
dit geval kan je wel resultaten bespreken, maar geen uitlatingen over de oorzaak/diagnose doen.

Sensitiviteit → de kans dat iemand met een stoornis ook als ‘gestoord’ uit de test komt.
Specificiteit → de kans dat iemand zonder stoornis ook als ‘niet gestoord’ uit de tekst komt.
Hoge sensitiviteit en lage specificiteit gaan vaak samen en andersom.
Prevalentie → aantal gevallen van bepaalde stoornis per bepaald aantal mensen (vaak 1000).
Incidentie → het aantal nieuwe gevallen met een stoornis binnen bepaalde tijd.


Betrouwbaarheid en validiteit
De COTAN (commissie testaangelegenheden Nederland) is een vaste commissie die tests en
vragenlijsten op kwaliteit beoordeeld. Hierbij wordt naar betrouwbaarheid en validiteit gekeken.
Betrouwbaarheid is de nauwkeurigheid van de test. Deze moet steeds op dezelfde manier afgenomen
worden en de resultaten op eenzelfde test, gemaakt door dezelfde persoon moeten op verschillende
momenten overeenkomen. Dit wordt in een correlatiecoëfficiënt weergegeven. De mate van
overeenstemming tussen de uitkomsten van onderzoekers gebeurt met interbeoordelaars-
betrouwbaarheid met Cohen’s Kappa.
De validiteit is de geldigheid van een test, meer je wat je wil meten? Je hebt verschillende
soorten:
- Face validiteit: meet de test wat hij op het eerste gezicht lijkt te meten?
- Inhoudsvaliditeit: is de test representatief voor wat je wil meten?
- Begrips- of constructvaliditeit: in hoeverre zijn testresultaten een indicatie voor het construct
(in geval van neuropsychologie is het construct de cognitieve functie).
- Criteriumvaliditeit: in welke mate voorspelt de test niet meetbaar gedrag?
o Predictieve validiteit: hoe goed voorspelt een test daadwerkelijk gedrag

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Raschu. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.31. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

53920 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.31  19x  sold
  • (1)
Add to cart
Added