Hoorcollege I, 3 nov.:
Internationaal publiekrecht regelt de uitoefening van publiek gezag in de internationale
gemeenschap. Het kent bevoegdheden toe aan entiteiten die publiek gezag uitoefenen (vooral
Staten en internationale organisaties) en biedt een juridisch kader waarbinnen zij deze
bevoegdheden uitoefenen. Het dient ter bescherming van publieke belangen, zoals bijv.
veiligheid.
Na de Vrede van Westfalen (1648) werd de soevereine staat de hoogste entiteit.
Soevereiniteit kan worden opgedeeld in twee delen:
i. Interne soevereiniteit: de bevoegdheid van de staat om zelf zijn rechtsorde en
bestuursvorm in te stellen, zonder rekening te moeten houden met andere instellingen;
ii. Externe soevereiniteit: de bevoegdheid van de staat om zelf, maar wel in
overeenstemming met internationale verdragsrecht, zijn rechtsverhoudingen met
andere staten te organiseren.
In het algemeen is de nationale rechtsorde hoogontwikkeld, heeft een verticale structuur
(tussen staat en rechtssubjecten), is er sprake van centraal gezag (wetgever, rechtelijke en
uitvoerende macht) en is de rechter staat om bindende uitspraken te geven. Daarentegen wordt
de internationale rechtsorde getypeerd door fragmentatie, een horizontale structuur (tussen
soevereine staten), is er géén centraal gezag noch een centraal rechtsmacht, waarmee er grote
beleidsvrijheid voor staten is, en onderscheid tussen vredes- en oorlogsrecht.
Er zijn twee perspectieven op hoe internationaal recht zich verhoudt tot nationaal recht:
i. Monisme: internationale bepalingen kunnen direct verplichtingen opleggen aan
burgers, door het uitgangspunt van eenheid tussen het nationale en internationale
rechtssysteem.
ii. Dualisme: pas na omzetting (transformatie) van internationale bepalingen in het
nationale recht ontstaan er rechten en verplichtingen voor burgers, doordat er wordt
uitgegaan van een afzonderlijk internationaal en nationaal rechtsstelsel.
1
,Internationaal recht werkt direct door in de Nederlandse nationale rechtsorde o.b.v. art. 93
van de Grondwet, onder bepaalde omstandigheden. Daarnaast kent het voorrang boven
nationaal recht (art. 94 Gw), waarmee Nederland een “gematigd monistisch stelsel” kent.
Rechtsvraag Decembermoorden: kan Bouterse worden vervolgd in Nederland o.b.v. algemene
rechtsbeginselen (ongeschreven gewoonterecht) die in de internationale gemeenschap
worden erkend? Het antwoord was neen, doordat het in strijd was met art. 16 Gw: het verbod
tot verlenen terugwerkende kracht). Dit verbod mag wel worden getoetst aan verdragen, maar
niet aan ongeschreven gewoonterecht.
‘Ius ad bellum’: het recht inzake militair geweld. Dit wordt geregeld door de Verenigde
Naties, die de taakstelling had om een stelsel van collectieve veiligheid, vreedzame
geschillenbeslechting en geweldverbod te waarborgen. Art 2. VN-Handvest lid 3 en lid 4
regelen het geweldverbod.
Een staat zou alleen militaire middelen mogen gebruiken ter zelfverdediging, (art. 51 VN-
Handvest). Hieraan zijn wel criteria aan verbonden, zijnde sprake van een voorafgaande
gewapende aanval, verweer dient noodzakelijk en proportioneel zijn, het verweer dient
onmiddellijk gemeld worden aan de Veiligheidsraad, en internationaal humanitair recht dient
in acht te worden genomen.
De Veiligheidsraad waarborgt collectieve veiligheid m.b.v. de volgende artikelen (oplopende
werking):
o Art. 39 VN-Handvest: de Veiligheidsraad dient vast te stellen of er verbreking is van
internationale vrede en veiligheid;
o Art. 40 VN-Handvest: voorlopige maatregelen opleggen, zoals bijv. staakt-het-vuren;
o Art. 41 VN-Handvest: niet-militaire sancties opleggen, zoals bijv. economische
sancties, en;
o Art. 42 VN-Handvest: het opleggen van sancties met geweldsmandaat.
Alternatieve theorie: ‘responsibility to protect’, hetgeen is controversieel binnen
internationaal recht.
2
, Hoorcollege II, 10 nov.:
Art. 38.1 van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof formuleert de bronnen van het
internationaal recht. Dit zijn de volgende:
i. Verdragen: geschreven overeenkomsten, gesloten onder internationaal publiekrecht,
tussen twee of meer staten/tussen een of meer staten en een internationale
organisatie/tussen internationale organisaties onderling. Staten zijn alleen gebonden
t.o.v. andere verdragspartijen: ‘pacta sunt servanda’. De uitzondering hierop zijn
verdragen die reeds bestaand ongeschreven recht (gewoonterecht) codificeren.
Verdragen kunnen bilateraal zijn (tussen twee staten) of multilateraal (tussen meerdere
staten) zijn. Daarnaast kunnen er drie typen verdragen worden onderscheiden:
o ‘Traités-contracts’: overeenkomsten over een bepaald subject;
o ‘Traités-lois’: overeenkomsten t.b.v. wetgeving die mondiaal neerslaat,
daarmee meestal multilateraal, en;
o ‘Traités-constitutions’: voorzien in oprichting van internationale organisaties
(bijv. het VN-Handvest, wat tevens ‘traités-lois’ is: overlap kan aanwezig zijn).
ii. Internationaal gewoonterecht: een oude, door neerslag op gewoontes van staten,
maar onzekere, door het ongeschreven karakter, bron van internationaal recht. Bij de
bepaling of iets behoort tot het internationaal gewoonterecht spelen twee elementen
een rol, namelijk i) een regelmatige statenpraktijk (‘usus’), en ii) de opvatting dat
deze praktijk vereist is o.b.v. het internationaal recht (‘opinion iuris sive
neccessitatis’). De statenpraktijk wordt bepaald door het handelen of nalaten van
staten, verklaringen over concrete situaties, nationale wetgeving en praktijk van
internationale organisaties. Statenpraktijk dient uniform en constant te zijn, alsook
wijdverbreid.
De Nicaraqua zaak (IGH 1986) gaf een nuancering: beperkt aantal handelingen dat in
strijd is met de statenpraktijk, kunnen het bestaan van de geldende regel van
gewoonterecht niet aantasten.
Indien een staat die zich vanaf het begin aanhoudend verzet en niet verbonden wenst
te zijn aan een regel van het gewoonterecht, wordt deze als ‘persistant objector’
gekenmerkt.
Opinio iuris: een staat bezigt zijn praktijk o.b.v. een rechtsovertuiging, wat kan
worden afgeleid aan verklaringen van vertegenwoordigers van de staat. Het kan
samenvallen met een statenpraktijk, maar tóch zijn dit twee aparte criteria.
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller MetObij. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.36. You're not tied to anything after your purchase.