Hoofdstuk 1. Wat is fonetiek?
1.3. Taken van de fonetiek
De primaire taak van de fonetiek is om aan te geven wat de verzameling is van alle mogelijke vormen
van taaltekens. In de regel bevat een syllabe precies één klinker, voorafgegaan en / of gevolgd door
een variabel aantal medeklinkers. De klinker vormt de kern van de syllabe en is over het algemeen
het meest sonoor.
Een tweede belangrijke opgave voor de fonetiek is om verklaringen te geven voor de bouwprincipes
van de (vormen van) taaltekens. Zijn er bijvoorbeeld wetmatigheden voor het sonoriteitsbeginsel?
De derde taak van de fonetiek is de bestudering van de functionele eigenschappen van de klankvorm
van taal. In het fonetisch onderzoek wordt geprobeerd regelmaten in taalstructuur in verband te
brengen met onder andere het gebruik dat de leden van een taalgemeenschap maken van deze
structuren in de spraakcommunicatie.
Op basis van deze onderzoeksdisciplines is er een drietal vragen geformuleerd:
1. Wat zijn de mogelijke spraakgeluiden en opeenvolgingen daarvan?
2. Waarom hebben de taalkundige eenheden de structurele eigenschappen die ze hebben?
3. Hoe wordt van (taal)structuur gebruikgemaakt in spraakcommunicatie?
1.4.5. Vraagstelling van de fonetiek
De kernvraag is: wat is de samenhang tussen taalstructuur en spraakgeluid? Onder taalstructuur
vatten we twee gerelateerde, maar toch verschillende zaken samen:
- Taalstructuur op mentaal niveau: de taalstructuur is allereerst een (abstracte) beschrijving van een
bouwsel in de geest van de individuele taalgebruiker;
- Taalstructuur op abstract-taalkundig niveau: de algemene bouwprincipes van menselijke taal.
Hoofdstuk 2. Eenheden in taal en spraak; versprekingen
2.1. Eenheden in de taalkundige hiërarchie
In de klankvormelijke hiërarchie is het foneem de kleinste afgrensbare klankvormelijke eenheid. Een
foneem is de verzameling van alle mogelijke verschillende manieren om een bepaalde klank in een
taal uit te spreken. Een concrete realisatie van een foneem noemen we een allofoon. Het aantal
fonemen is beperkt, het aantal allofonen is oneindig.
Voeten zijn reeksen syllaben waarvan er één (de beklemtoonde) sterker is dan de ander (de
onbeklemtoonde).
2.5. Analyse van versprekingen
1
,Er zijn versprekingen te verwachten in twee categorieën:
1. Selectiefouten: versprekingen die ontstaan doordat de spreker een verkeerde keuze maakt bij de
concretisering van zijn plan, met name fouten in woordkeuze;
2. Programmafouten: versprekingen die ontstaan door een fout in de uitvoering van een op zich
concreet samengesteld programma.
2.5.1. Selectiefouten
In het mentale lexicon wordt de verkeerde keuze gemaakt voor een woord. Als gevolg hiervan
ontstaan bijvoorbeeld woordversmeltingen (syncrasie), zoals in *krastische maatregelen (drastisch +
krachtig). Meestal wordt in een selectiefout binnen de kandidaatgroep de verkeerde mogelijkheid
gekozen, bijvoorbeeld twee *liter biefstuk (kilo). Het juiste alternatief, in dit geval kilo, is het doel en
de ten onrechte geselecteerde kandidaat (liter) noemen we indringer.
Een bijzonder soort selectiefouten zijn malapropismen, zoals ik noem de namen in diabetische i.p.v.
alfabetische volgorde.
2.5.2. Programmafouten
Nadat de benodigde woorden zijn geselecteerd kan er iets misgaan in het programma van
bewegingsinstructies die de spraakorganen aansturen. Een voorbeeld van zo’n fout is: een bloemetje
*blengen (brengen).
Fouten als resultaat van de verspreking:
- Insertie: toevoeging, bijv. vier vlazen bloemen (i.p.v. vazen);
- Deletie: weglating, bijv. over een spiraal speken (i.p.v. spreken);
- Substitutie: vervanging, bijv. blengen (i.p.v. brengen);
- Transpositie: verschuiving, bijv. vees of vlis (i.p.v. vlees of vis);
- Permutatie: verwisseling, bijv. het kij is geteerd (i.p.v. het tij is gekeerd).
Er is een oorsprong-indringrelatie bij de verspreking:
- Anticipatie: de indringer verschijnt eerder dan zijn oorsprong (bijv. een luchte lunch);
- Perseveratie: de indringer verschijnt later dan zijn oorsprong (bijv. een bloem blengen).
2.6. Beperkingen op mogelijke versprekingen
Versprekingen zijn niet willekeurig. In alle gevallen blijkt dat verspreking uiterlijk de schijn behouden
van grammaticaliteit.
De meeste verwarringen bij medeklinkerversprekingen vinden we in het plaatskenmerk (labiaal,
alveolair, velaar ect.). Daarentegen blijven de manier van articulatie (plofklank, wrijfklank, sonorant
ect.) stemgeving en nasaliteit veel vaker ongewijzigd dan te verwachten is.
Kenmerken van versprekingen:
- Klankversprekingen treden eerder op naarmate de klankomgeving van doel en oorsprong
sterk op elkaar lijken (bijv. tongbrekers);
- Een indringer behoudt zijn positie binnen de syllabe die hij zou hebben gehad in de
oorsprong;
- Versprekingen zullen niet gauw leiden tot onwelgevormde structuren (wel: *bloem blengen,
niet: *bloem bmengen);
- Klankaanpassingsregels blijven hun werk doen, ook wanneer fonemen als gevolg van een
verspreking op een andere dan hun oorspronkelijke plaats terechtkomen.
2
,Hoofdstuk 3. Bouw en werking van de spraakorganen
De anatomische structuren die een rol spelen bij de productie van spraak kunnen in drie groepen
verdeeld worden:
- Het subglottale systeem: de organen die lucht vanuit de longen door het spraakkanaal naar
buiten drijven – de longen met bijbehorende spieren en de onderste luchtwegen;
- Het glottale systeem: de structuren die betrokken zijn bij stemgeving – het strottenhoofd
met daarin de stembanden;
- Het supraglottale systeem: de structuren die zich boven de stembanden bevinden, waarmee
de vorm van de mond-keelholte gevarieerd kan worden en waardoor de verschillende
klanken kunnen worden gerealiseerd – de mond-keelholte en de neusholte.
3.2. Het subglottale systeem
In basis wordt de lucht die bij het uitademen naar buiten stroomt, via de werking van de stembanden
of door veranderingen in de positie van de tong, de opening van de kaak of de lippen,
getransformeerd tot spraak.
3.3. Het glottale systeem
De lengte van de stembanden is medebepalend voor de toonhoogte. Hoe sneller de stembanden
trillen, des te hoger de toonhoogte van het spraaksignaal. Wanneer de stembanden strakker en
dunner worden gemaakt, zal de trillingssnelheid (en daarmee de toonhoogte) worden verhoogd. Die
verstrakking en verdunning van de stembanden vindt op twee manieren plaats:
- Door aanspanning van de cricothereoideus spier; zo wordt de ruimte aan de voorkant tussen
thyroïd (schildkraakbeen) en crioïd (ringkraakbeen) kleiner. Deze kantelbeweging leidt ertoe
dat de arytenoïdbeentjes (bekerkraakbeentjes) waaraan de stembanden zijn gehecht iets
verder van het thyroïd af komen te liggen.
- Door aanspanning van mm. vocales (stembanden) zelf.
3.4. De supraglottale structuren
De supraglottale structuren omvatten alle onderdelen van de holten om boven de glottis die een rol
spelen bij de variatie van de mond-keelholte. We kennen: de tandkassen (alveolen), de keelholte,
harde en zachte gehemelte, huig, de kaak, de lippen (labia), de tong en het tongbeen.
Door de mond-keelholte van vorm te veranderen kunnen we allerlei klanken maken. Verder kunnen
we gebruikmaken van de neusholte en deze als extra resonator inschakelen om segmenten als
een /m/ en /n/ te realiseren.
Als we ons beperken tot de klinkers, moeten de volgende parameters van de mond-keelholte worden
gemanipuleerd:
3
, - De tonghoogte: de afstand van de tong tot het gehemelte;
- De kaakhoogte: de positie van het tonglichaam langs de voor-achterdimensie;
- De stand van de lippen: open of gesloten, gespreid of gerond;
- De doorsnede van het slokdarmhoofd (farnyx);
- De stand van het zachte gehemelte: wanneer het velum een hoge stand inneemt, is de
neusholte afgesloten. Bij nasalen neemt het velum een lage stand in.
- De positie van de larynx.
3.5. Innervatie
Spieren hebben een signaal via de zenuwen vanuit de hersenen nodig om tot samentrekking te
komen. In dit verband spreekt men van innervatie van de spieren.
Aan de hersenen kunnen vier belangrijke delen worden onderscheiden: de grote hersenen, de kleine
hersenen (het cerebellum), het corpus callosum en de hersenstam. De grote hersenen worden op
hun beurt weer verdeeld in de linker- en rechterhemisfeer. De aansturing van de spraak gebeurt
vooral in linkerhemisfeer.
Er worden twee typen zenuwen onderscheiden:
1. Efferente zenuwen brengen vanuit de hersenen commando’s naar de spieren om zich samen
te trekken; het zet spieren in beweging (motorsysteem). De efferente zenuwbanen bestaan
uit ketens van motorneuronen. De mate van spiersamentrekking wordt bepaald door (1) de
frequentie waarmee zenuwpulsen ‘vuren’ en (2) he aantal actieve motoreenheden dat de
betreffende spier bedient.
2. Afferente zenuwen voeren informatie vanuit het lichaam naar de hersenen. Dit betreft
informatie die wordt opgevangen door de zintuigen en informatie die wordt verkregen uit
mechanoreceptoren op de huid en de slijmvliezen, zogenaamde spierstoeltjes.
Hoofdstuk 4. Productie van spraakklanken
4.1. Fases in het spraakproductieproces
Bij de productie van spraak worden drie fases onderscheiden: de initiatiefase (4.1.1.), de fonatiefase
(4.1.2.) en de articulatiefase (4.1.3.).
4.1.1. De initiatiefase
In de initiatiefase wordt de luchtstroom in gang gezet. Er zijn een aantal manieren om een
luchtstroom in gang te zetten, afhankelijk van de richting en de plaats. De meeste gebruikelijke
manier om een luchtstroom te initiëren is het ‘leegdrukken’ van de longen: de pulmonisch egressieve
initiatie.
4.1.2. Fonatie
Deze fase speelt alleen een rol bij stemhebbende klanken. In deze fase wordt een ononderbroken
luchtstroom vanuit de longen, als gevolg van herhaald openen en sluiten van de stemspleet, in het
strottenhoofd omgezet in een pulserende luchtstroom. Door transglottale druk komen de
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jannekeev. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.54. You're not tied to anything after your purchase.