Zuivere stof = bestaat uit allemaal dezelfde soort moleculen.
Element = bestaat uit een soort atoom.
Samenstelde stof = bestaat uit meerdere soorten atomen.
Suspensie = vaste stof gemengd in een vloeistof, bestaan uit losse en vaste deeltjes die gescheiden
kunnen worden.
Emulsie = (olie in water) twee vloeistoffen die niet goed mengen door verschil in dichtheid. ->
heterogeen mengsel
Homogeen mengsel = alle deeltjes zijn netjes verdeeld over de vloeistof.
Een atoom is het kleinste waar een element in gesplitst kan worden. Een element bestaat uit een
groot aantal van exact dezelfde atomen.
Meeste biologische moleculen bestaan uit CHNOPS atomen (koolstof, waterstof, stikstof, fosfor en
zwavel).
Hoofdstuk 2
Kern => protonen en neutronen
Orbitalen => elektronen
Massagetal : protonen en neutronen
Atoomnummer : protonen (dus elektronen)
Isotoop = zelfde atoomnummer ander aantal neutronen, dus ander massagetal.
Elektronenconfiguratie :
Valentie elektronen :
Aantal elektronen in de buitenste schil. Deze zijn
belangrijk aangezien ze betrokken zijn bij bindingen.
Hoofdstuk 3
Bindingen tussen moleculen :
- Van der waalsbinding
- Waterstofbruggen (polaire binding)
Bindingen tussen atomen:
- Covalente binding (elektron gedeeld)
- Ionbinding (elektron overgedragen )
Doel : edelgasconfiguratie
Elektronegativiteit (EN) : maat voor de neiging van
een atoom om elektronen aan te trekken.
Wordt bepaald door : atoomnummer + afstand van de valentie elektronen tot aan de kern.
Alle elementen willen edelgassen zijn.
Octet regel : dichtstbijzijnde edelgas: 8 elektronen in buitenste level = stabiel
Cation = positief geladen
Anion = negatief geladen
Covalente binding :
- Binding tussen niet-metalen
- Valentie-elektronenpaar gemeenschappelijk
Stoffen waarvan de moleculen een dipoolmoment hebben, noemen we polaire stoffen.
Stoffen waarvan de moleculen geen dipoolmoment hebben, heten apolaire stoffen.
Ionbinding is altijd polair en vormen elektrolyten in water.
Organische verbindingen(C-H) zijn niet polair.
Symmetrische verbindingen (N2) hebben geen dipoolmoment.
Hoe polairder de binding, hoe hoger het kookpunt.
Hoe hoger de massa, hoe hoger het kookpunt.
Periodiek systeem : Van links => aantal valentie elektronen
Van rechts => aantal bindingen die nog gevormd kunnen
worden.
Hoofdstuk 6
Diffusie = verspreiding van moleculen
Concentratie gradiënt: geleidelijke overgang van
concentratie (gradiënt verdwijnen)
Molariteit = mol/ L -> osmolariteit = totaal aantal deeltjes
(eenheid= osmol )
Molaliteit = mol/kg
Osmose => semipermeabele membraan : laat niet alle moleculen door.
- Osmotische druk (teveel water dus druk)
Hypotoon = minder deeltjes dan in je lichaam ( water in de cel )
Hypertoon = meer deeltjes dan in je lichaam (water uit de cel )
Isotoon = zelfde concentratie deeltjes (gebeurt niks )
Biologische systemen zijn afhankelijk van elektrolyten (hebben lading ).
Hoofdstuk 10
Organische verbindingen -> C
Waarom zoveel verbindingen met C?
- Stabiele covalente bindingen met andere carbon atomen
- Stabiele bindingen met andere atomen: H&O -> behouden
hun eigenschappen in water.
- Door vorming van dubbel en driedubbele bindingen veel
variatie mogelijk : structuur bepaalt eigenschappen.
Anorganische verbindingen -> Na + Cl
- Valt uit elkaar in water
Alkanen :
- CnH2n+2
- Verzadigd
- Bestaat alleen uit C en H
Cycloalkanen :
, - CnH2n
- Verzadigd
Hoofdstuk 11
- Zelfde groep aan zelfde kant van dubbele binding : cis
- Zelfde groepen aan tegenovergestelde kant van
dubbele binding : trans
- Hoort in de naam erbij
Benzeenring als groep wordt aangegeven met fenyl.
Heterocyclische aromaten staan bekend om hun goede binding van metalen.
(drie ) Dubbele bindingen :
- Chemische minder stabiel
- Reactiever: verschillende chemische reactiviteit -> proces waarbij
bindingen worden verbroken en andere bindingen worden
gevormd in of tussen moleculen.
Alkanen = substitutiereactie
Alkenen en alkynen = additiereactie ( bindingen openbreken Htjes
toegevoegd)
1) additie van waterstof = hydrogenering
2) additie van water = hydratatie ->
3) additie van alkenen aan elkaar (polymerisatie)
Het c-atoom met de meeste h’s krijgt het H-atoom, het andere element krijgt het andere element.
Hoofdstuk 12
Alcohol => één of meer waterstofatomen van een alkaan zijn
vervangen door een hydroxyl (-OH ) groep.
Naamgeving :
- Langste c keten met OH
- Nummer van de OH groep zo laag mogelijk
- Substituten, op alfabet met nummer
- Twee OH groepen, uitgang –diol + nummers
- Drie OH groepen, uitgang –triol + nummers
Vorming H-bruggen (kookpunt hoger)
- Hydrofoob en hydrofiel
Wateroplosbaarheid : afhankelijk van lengte
C-keten
Fenol => benzeenring met OH-groep
Hydratie (additie) ->
, Dehydratie (eliminatie) -> verwijderen van water
Het meest gesubstitueerde alkeen wordt gevormd. Oftewel het alkeen met het minst aantal H’s om
zich heen wordt gevormd.
Oxidatie -> het vormen van water, door het verwijderen van twee H atomen.
Ethers->
- Geen H bruggen mogelijk
- Lost ook nauwelijks op in water
Thiol ->
Zwavel stinkt !
- Cysteine is het enige aminozuur met een thiol.
- Wordt in eiwitketen opgenomen
- Kan zwavelbruggen vormen ( weghalen van Htjes voor zwavel)
Hoofdstuk 13
Aldehyden -> -al
Keton -> -on
Cisretinal (blokeert ionentransport en signalering
oogzenuw) omgezet naar transretinal.
C = O : EN = 1,0 dus blijft polair.
Kookpunten van hoog naar laag:
Alcohol -> aldehyd/keton -> ether
Alcohol beste oplosbaar in water.
Aldehyde ( lost naar een alcohol het beste op )en keton lossen op in water door middel van soort
van waterstofbruggen.
Oxidatie :
- Otje erbij
Of
- Htje eraf
Reductie :
- Otje eraf
Of
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jillspaander. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.41. You're not tied to anything after your purchase.