Organisme tot weefsel- hoorcolleges & werkcolleges
Hoorcollege 01
In een embryo wordt de lichaamsholte opgedeeld in 4
holtes: linker en rechter borstholte, pericardholte en
de buikholte. De holtes zijn bekleed met pleura,
pericardium en peritoneum. Het vlies is een ballon
waar organen die in die holte liggen in kunnen drukken.
Als een orgaan ver genoeg instulpt ontstaat er een
dubbelblad vlies, wat de verbinding vormt tussen
orgaan en lichaamswand. Het vlies wat de wand
bekleed + ophangband is parietaal en het deel wat het
orgaan bekleed visceraal. Middenrif is een grote platte
koepelvormige spier met centraal peesblad die de scheiding vormt tussen buik en borstholte. Door het
koepelvormige breidt de buikholte zich ver craniaal uit binnen de borstkas. Buikholte reikt vanaf
middenrif (diafragma) tot bekkeningang waar het overgaat in de bekkenholte, aan de dorsale zijde
begrensd door lendewervels en ventrale zijde door buikwand. Bij mannelijke zoogdieren stulpt het
peritoneum via het lieskanaal naar buiten richting scrotum. De testes liggen dus intraperitoneaal. De
scrotumholte staat in directe verbinding met de buikholte. De aorta loopt aan de dorsale zijde van de
borstholte in caudale richting. Veneus bloed komt het rechteratrium binnen via vena cava cranialis
(kop en voorpoten) en caudalis (romp en achterpoten).
Hoorcollege 2 introductie weefsel en celleer.
Een cel is de kleinst levende eenheid in een organisme. Cellen zijn dynamisch (bewegen, deling, groei,
dood, communicatie). Organisme-orgaansysteem-orgaan-weefsels-cel-organel-molecuul. Weefsel
heeft een buitenruimte/extracellulaire matrix, vaak een soort vezels. Mengsel van verschillende cellen
die met elkaar communiceren. Weefselvloeistof met voedingstoffen, afval wat afgevoerd moet
worden en communicatiefactoren. Je kan weefsels op verschillende manieren kleuren waardoor je de
extracellulaire matrix heel duidelijk zien of de cellen (kleurstoffen die eiwitten/DNA/suikers/cel
bestanddelen bijvoorbeeld kleuren) =histochemisch kleuren. Immuunhistochemie: antilichamen die
specifieke componenten accentueren in histochemisch gekleurde coupes (om een tumor heen).
Immuno-cytochemie: iets in een weefsel licht laten uitzenden, er zijn verschillende soorten
fluorescente moleculen die verschillende kleuren maken waardoor je alleen maar de gekleurde
structuren ziet en de rest niet. Je kan ook zien of er bijv. meer van een bepaald type RNA in de cel is.
Hierdoor kan je heel goed bestuderen welke onderdelen er raar zijn en welke normaal. Er kunnen
makkelijk biopten van weefsels genomen worden. Snijvlakken kunnen aangeven of resecties volledig
een ziekte (bijv. tumor) hebt weggenomen. Weefsels analyseren: biopt/schraapsel nemen, hard maken
(vetcellen druk je alleen maar in als je plakje maakt dus invriezen bijv.), dunne plakjes maken, op
glasplaatje doen, kleuren. Met een prepareermicroscoop kun je groepen cellen zien en organisatie van
weefsel zien (buiten en binnenlaag), met een lichtmicroscoop zie je individuele cellen zien, met een
elektronenmicroscoop kun je organellen zien. Cytoplasma= organellen en cytosol. Functie van een cel
kun je voorspellen aan de onderdelen van een cel. Als een cel heel actief iets maakt zit er veel ER in.
Bloedcel is ongeveer even groot als een kern. Isoleren-fixeren(behouden van de structuur van je
monster) -stevig maken-snijden-op objectglaasje-kleuren-dekglaasje-interpreteren-archiveren.
,Organisme tot weefsel- hoorcolleges & werkcolleges
• Isoleren en fixeren: het materiaal wat je wil bekijken kan overal vandaan komen; stukjes huid,
biopten van weefsels, tumor. Uitstrijkjes bestaan uit cellen in vloeistof (bloed, sperma,
cerebrospinale vloeistof). Vaste stoffen moeten in dunne plakjes worden gesneden om
individuele cellen te kunnen zien. Het materiaal wordt bevroren of behandeld met chemicaliën
(formalin) om de structurele informatie te behouden.
• Materiaal op het glaasje doen: Vloeistoffen kunnen zo op het objectglaasje. Bij biopten van
weefsels, na het fixeren, worden er dingen aan toegevoegd die het hard laten worden
(paraffine) of ze worden bevroren.
• Toevoegen van contrast: dunne plakjes hebben weinig contrast dus ze worden gekleurd.
Hiermee kan elk molecuul naar keus specifiek worden gekleurd. Na het labelen van de
monsters wordt er een mounting fluid overheen gedaan die lichtstralen zo klein mogelijk
breekt, en tot slot een dekglaasje erover.
Artefacts zijn abonormaliteiten die voorkomen door de preparatie procedure. − Krassen Gemaakt door
het microtoom-mes waarmee de coupe gesneden is. Zichtbaar als kartelige schade in het preparaat,
die in één richting verloopt. Scheuren Door het onvoorzichtig hanteren van de coupe of door krimpen
van het weefsel na plaatsing op het glas (‘krimpartefact’). Vaak op de scheidingslijnen tussen twee
weefsellagen (bijvoorbeeld: epitheel – bindweefsel). Kleur artefacten Ophopingen van kleurstof, vaak
als gevolg van het niet goed wegwassen van overmaat kleurstof. Plooien Bij het plaatsen van de coupe
op het objectglas kan de coupe soms in een plooi komen te liggen. Hierdoor ligt het weefsel dubbel,
waarmee het ook tweemaal zo sterk lijkt te kleuren. Corpora aliena Ofwel ‘vreemde voorwerpen’,
stofjes, haartjes of andere structuren die niet in het weefsel thuishoren.
Veel kleurstoffen reageren met structuren in weefselcoupes via elektrostatische interacties. Het gevolg
is dat die stoffen een neerslag vormen dat zichtbaar wordt wanneer de overmaat aan kleurstof wordt
weggewassen. Een aantal kleurstoffen kan grofweg ingedeeld worden in acidofiele en basofiele
kleurstoffen, omdat ze reageren met structuren die respectievelijk zuur (bv DNA in kern) of basisch
(bv. eiwitten) zijn. Veel chemische kleurstoffen reageren in oplossing zuur of basisch en binden zich
aan weefselelementen via elektrostatische affiniteit. Cytoplasma kan zowel voor zure als basische
kleurstoffen een affiniteit hebben (afhankelijk van de eiwitsamenstelling). De kern, met nucleïnezuren,
heeft een affiniteit voor basische kleurstoffen. Wanneer kleurstoffen op deze wijze reageren, spreekt
men van een aspecifiek chemisch proces, waarvan het exacte mechanisme meestal onbekend is. Ook
bepaalde fixatieven (bv. picrinezuur) kunnen op deze manier als kleurstof reageren. Kleurvloeistoffen
bevatten meestal combinaties van verschillende kleurstoffen. Proefondervindelijk (empirisch) heeft
men vastgesteld welke combinaties contrast-verhogend werken.
Bekende kleuringen
• HE hematoxyline eosinekleuring kleuren diverse structuren anders aan. Dit heeft te maken
met de fysisch/chemische eigenschappen van zowel de structuren in het weefsel als van de
gebruikte kleurstof. De HE-kleuring bevat twee bestanddelen, namelijk hematoxyline (een
basische kleurstof) en eosine (een zure kleurstof). De basische hematoxyline bindt aan zure
moleculen zoals DNA, RNA en glycoproteïnen. De hematoxyline kleurt deze structuren blauw-
paars. De structuren die door deze basische kleurstof gekleurd worden, noemen we ook wel
basofiel. De zure eosine bindt aan basische moleculen zoals eiwitten. De eosine kleurt deze
structuren roze-rood. De structuren die door deze zure kleurstof gekleurd worden, noemen
we ook wel eosinofiel.
• De AZAN kleuring bestaat ook uit twee bestanddelen: azokarmijn en anilineblauw. Azokarmijn
kleurt spiervezels rood en anilineblauw kleurt bindweefselvezels knalblauw. In sommige
,Organisme tot weefsel- hoorcolleges & werkcolleges
bloedvaten zijn rood-oranje gekleurde erytrocyten te zien. Verder kleuren celkernen rood en
slijm grijsblauw.
• Periodic Acid-Schiff -kleuring(PAS) is gekleurd. Met deze kleuring worden vooral de
oligosacchariden (suiker) bevattende structuren in weefsels paars-roze gekleurd (figuur 5
screenshot).
, Organisme tot weefsel- hoorcolleges & werkcolleges
Hoorcollege 3 vroegontwikkeling
Partus= de bevalling, verschil embryo en foetus= bij de foetus is het individu al af alles zit eraan en
heeft de juiste vorm maar het moet allemaal nog groter worden. Histogenese= weefselvorming.
Bevruchte eicel= zygote. De embryonale fase wordt afgesloten met sluiten van het gehemelte, bij alle
diersoorten redelijk gelijke fase.
• Na bevruchting is het eerste wat plaatsvindt de klievingsdelingen. Hierbij klieft de bevruchte
eicel doormidden. Oligolecithaal= weinig dooier in de eicel. Dooier is goed voor
voedingsstoffen maar bij zoogdieren krijgen een placenta dus de eicel is oligolecithaal.
Holoblastisch= dooiermateriaal is moeilijk te klieven en er is dus niet zoveel van dus een
zoogdiereicel kan door de hele cel klieven. Equaal= elke cel klieft in evengrote cellen. Na een
tijdje heb je een klompje cellen: morula. Typisch voor klievingsdelingen dat de cellen niet
groter worden/geen celgroei, ze klieven alleen doormidden (behoudt de originele grootte van
de eicel). (4/5 dagen na bevruchting).
Bij een vogel is de eicel polylecithaal (veel dooier), veel dooier klieft niet makkelijk dus die
klievingsdelingen kunnen niet door de hele cel plaats vinden; meroblastisch. Discoïdaal een
zijde van de eicel klieft in de vorm van een schijf. Dag 1 na de bevruchting.
• Na de klievingsdelingen komt de blastulatie; een blastocyste ontstaat. In de morula treedt
vocht naar binnen. Er ontstaat een buitenste wand van cellen (trophectoderm), dit worden de
vruchtvliezen en een klompje cellen wat aan een zijde van dit embryo gaat zitten (inner cell
mass), dit wordt het embryo. Hierbij wordt ook de eerste lichaamsas gemaakt ventraal naar
dorsaal, ventrale zijde ligt richting het vocht. De blastocyst gaat uit het laagje treden (zona
pellucida) wat om de blastocyst heen zit zodat groei mogelijk is. Eind eerste week bevruchting.
Bij vogels ook een holte met vocht, cellen boven de holte krijgen een doorschijnend uiterlijk
(area pellucida), wordt het embryo en de cellen onder de holte zijn niet doorschijnend (area
opaca), dit worden de vruchtvliezen. De ICM deelt op in 2 lagen (bilaminaire schijf); epiblast
(dorsaal) en hypoblast (ventraal). Tweede week na bevruchting
• In de gastrulatie komen uit het epiblast 3 kiembladen; ectoderm, mesoderm en endoderm.
Ectoderm vormt de huid, endoderm vormt binnenste laag van de darm en blaas etc.,
mesoderm vormt alles daartussen in (grootste deel). De hypoblast stuurt een inductiesignaal
naar epiblast en er onstaat een primitiefgroeve/primitiefstreep is hetzelfde. In het epiblast
onstaat een gleuf waardoor cellen naar binnen kunnen gaan. De streep vormt aan de caudale
zijde en strekt zich uit richting craniaal. Cellen rollen in het epiblast en komen onder het
epiblast terecht, de eerste cellen die dat doen gaan het endoderm vormen. Ze verdrijven de
hypoblastcellen naar de zijkant tot er een laagje endodermcellen liggen (de rand van de
dooierzak zijn hyboblastcellen). De tweede lichting cellen gaan het mesoderm vormen, boven
op het endodermlaagje. De mesodermcellen verspreiden zich over de hele lengte en breedte
van de embryoschijf (dikke laag). De epiblast cellen die er dan nog liggen worden ectoderm.
De primitiefknop/knop van hensen geeft het startsignaal voor het inrollen van cellen. Cellen
die via de knop inrollen en niet via de groeve worden mesoderm cellen maar ze verspreiden
zich niet over de hele schijf, ze migreren naar craniaal maar blijven op de middellijn. De
primitiefknop gaat terugtrekken naar caudaal toe maar cellen blijven inrollen via de knop en
blijven op de middellijn. Dus op de craniaal caudaal as ligt een staafje van bijzondere
(chorda)mesodermcellen→ chorda/notochord (axiaal mesoderm). Chordamesoderm en axiaal
mesoderm is hetzelfde. Eind tweede/begin derde week. Na de gastrulatie is het een
trilaminaire schijf
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller dgkutrecht. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.97. You're not tied to anything after your purchase.