Commercieel Examentermen
1.1 Brede kennis van de Retail mix en Retail instrumenten.
Retailmix 6 p’s:
- Speelt in op de wensen/behoefte van de klanten.
- Doel = zo veel mogelijk winst behalen.
- Product, prijs, plaats, promotie, personeel, presentatie.
Begrippen:
- Business-to-Business marketing(b2b) = deze vorm richt zich op de zakelijke markt, deze
partijen kunnen waarde toevoegen aan je product.
- Business-to-consumer marketing(b2c) = deze vorm richt zicht op partijen die het eindproduct
gebruiken.
- Consumentenmarketing = de marketing van een fabrikant of groothandel die gericht is op de
consument.
- Trademarketing = de marketing van een leverancier die specifiek gericht is op de schakels
tussen leverancier/fabrikant en de detailhandel.
- Verschil consumentenmarketing en Trademarketing = consumentenmarketing richt zich op
consumenten, en Trademarketing op leveranciers en de detailhandel.
1.2 Product/assortimentsbeleid.
Assortiment:
- Kernassortiment = je klanten herkennen je hieraan, en de consument stelt hierdoor vast tot
welke branche het bedrijf hoort. Het verandert nauwelijks.
- Randassortiment = het heeft een verwantschap met het kernassortiment, functies:
1. Het kan het imago versterken.
2. Het is extra service.
3. Het is een vorm van klantenbinding.
4. Het is extra omzet.
- Kenmerken consistent assortiment:
1. Het gebruiksdoel van de producten is gelijk.
2. De producten worden vaak in samenhang gebruikt.
3. De producten vallen vaak in hetzelfde kwaliteitsniveau.
- Aanleiding om assortiment aan te passen:
1. Klanten vragen om een bepaald product.
2. Een product loopt niet , omloopsnelheid is laag.
3. Een product geeft te weinig omzet.
4. Er is een nieuw product op de markt.
5. Leveranciers stoppen met het produceren.
- Trading up = als je duurdere varianten toe voegt aan je assortiment.
- Trading down = als je goedkopere varianten toe voegt aan je assortiment.
- Berekening brutorendementgetal = het geeft inzicht in de winstgevendheid van de voorraad.
( bij 250% heeft iedere geïnvesteerde euro, 2,50 brutowinst opgeleverd.)
Brutorendement = brutowinst: gemiddelde voorraad tegen inkoopprijs x 100%
Brutorendement = omloopsnelheid x brutowinst in % van de inkoopprijs
Omloopsnelheid = inkoopwaarde van de omzet: gemiddelde voorraad tegen inkoopwaarde
, - Levenscyclus producten =
1. Introfase = product wordt gelanceerd.
2. Groeifase = wanneer het product aan de behoeften van de markt voldoet.
3. Rijpheidsfase = wanneer de groei zal vertragen.
4. Verzadigingsfase = wanneer er geen groei meer is.
5. Neergang = wanneer de afzet verder daalt.
- Soorten merken:
1. Fabrikantenmerk = als de fabrikant aan zijn product de merknaam geeft.
2. Winkelmerk = dit merk is eigendom van de winkelorganisatie.
3. Collectief fabrikantenmerk = als alle producten van een fabrikant dezelfde merknaam
hebben, noem je ook wel paraplu merk.
4. Individueel fabrikantenmerk = elk product dat een fabrikant op de markt brengt heeft
een individuele naam.
5. Winkelnaam merk = hierin is de naam verwerkt van de winkel, zoals Hema-producten.
- Soorten winkeliersmerken =
1. Detaillistenmerk
2. Distribuantenmerk
3. Private label
4. Private brand
5. Huismerk
- Voordelen voor retailer bij fabrikantenmerk:
1. Fabrikanten zorgen voor de promotie.
2. De introductie van nieuwe artikelen is eenvoudiger.
- Nadelen voor retailer bij fabrikantenmerk:
1. Negatieve ontwikkelingen rondom één product kan negatief doorwerken naar de rest
van je verkopen.
- Kenmerken sterk merk:
1. Hogere prijzen
2. Hogere status
3. Hogere kwaliteit
4. Te vinden bij veel verkooppunten.
5. Distributiegraad van minimaal 75%
- A-merk = hebben veel herhalingsaankopen van trouwe klanten, de producent maakt om het
imago te versterken veel promotie.
- B-merk = de prijzen liggen zo 10 – 15% lager dan het A-merk, zijn ook meestal op weinig
plekken verkrijgbaar.
- Verwantschap = het assortiment moet als een samenhangend geheel ervaren.
- Consumptieverwantschap = artikelen worden dezelfde wijze gebruikt, ze voorzien in dezelfde
behoeft.
- Productieverwantschap = de artikelen zijn op dezelfde wijze geproduceerd.
- Koopverwantschap = de manier van kopen is hetzelfde:
1. Convenience goods = koop je vaak.
2. Shopping goods = bereid om meer moeite voor te doen.
3. Prefferred goods = voorkeursgoederen.
4. Specialty goods = speciale goederen, prijs speelt geen rol.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller amberamber1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.48. You're not tied to anything after your purchase.