Kennisclip VP Mei 2020
Proefdierkunde is een discipline die zich met het bewaken van de kwaliteit van dierproeven bezighoudt. Het nut van
een dierproef wordt afgewogen tegen het ongerief. Het streeft altijd de 3 V’s na:
Vervanging (= geen dier)
Vermindering (= minder dieren)
Verfijning (= zo min mogelijk ongerief)
Alle dieren waarmee je tijdens de studie/practica in aanraking komt zijn proefdieren. Door te leren welke aspecten er
aan een goede dierproef zitten kun je de literatuur kritisch beoordelen. Elk geneesmiddel op de markt is in een
dierproef onderzocht. Toediening van geneesmiddelen is een belangrijk onderdeel van veel dierproeven. Daarom leer
je over geneesmiddelen en over dierproeven tegelijkertijd. Dit komt ook terug in de VDO.
Artikel 9 bevoegdheid
Als je het practicum hebt ingehaald en je het tentamen voor dierproeven hebt gehaald krijg je naast je diploma je
artikel 9 bevoegdheid voor de wet op de dierproeven. Dit is tijdens de hele master 2× per jaar mogelijk. Na afstuderen
heb je dan bevoegdheid om zelfstandig dierproeven te plannen. Dit is in heel Europa erkend.
HC V.1 – Inleiding proefdierkunde en ethische aspecten
Rol van dierenarts bij proefdieren:
- Attitudevorming
- Hoeder van welzijn en gezondheid van alle dieren
- Positie innemen rondom gebruik van proefdieren
- Evidence-based medicine
o Medicijnen
o (Operatie)technieken
o Medische hulpmiddelen
De 3 V’s (de 3 R’s in het Engels, replacement-reduction-refinement) staan voor vervanging, vermindering en
verfijning. Als er een alternatief is (vervanging), mag je geen dierproef uitvoeren. Een goed voorbeeld van vervanging
is de haptic horse zodat je geen echt paard meer nodig hebt om opvoelen te oefenen. Als je wel een dierproef moet
uitvoeren, moet je zo min mogelijk dieren gebruiken (vermindering), het aantal kan je vaststellen met een
poweranalyse. En als je hem dan moet uitvoeren dan moet je zorgen dat de dieren zo min mogelijk ongerief
ondervinden (verfijning) door de juiste procedures te kiezen.
Een dierproef is het gebruik van dieren (gewervelden en koppotigen = inktvisachtigen) voor wetenschap, onderwijs of
andere doeleinden die bij het dier evenveel of meer ongerief veroorzaken dan het inbrengen van een naald volgens
goed diergeneeskundig vakmanschap. Andere dieren worden niet beschermd door de wet op dierproeven. Met
dierproeven wordt veel fundameneteel onderzoek gedaan, toxicologische en veiligheidstesten (verplicht voor nieuwe
medicatie), en toegepast en omzettingsgericht onderzoek (om direct toe te kunnen passen). Dierproeven worden niet
alleen gedaan om uiteindelijk mensen te helpen, maar ook dieren. Studies draaien soms ook om het behoud van een
diersoort.
Proefdierkunde gaat om het vinden van het beste diermodel en de beste
experimentele opzet voor een specifieke onderzoeksvraag. Alleen met het
juiste diermodel, omgevingsfactoren en procedures kun je een optimaal
dierexperiment uitvoeren. Deze factoren werken geïntegreerd mee aan de
kwaliteit van een dierproef, samen met experimentele opzet, analyse en
interpretatie.
Keuze voor het juiste diermodel
Diermodel is niet hetzelfde als de diersoort! Het diermodel is het hele
totaalplaatje (bijv. muizen die genetisch gemodificeerd zijn waardoor ze
gevoeliger zijn voor een bepaalde ziekte). Muizen en ratten worden veruit
het meest gebruikt. Hiervan zijn verschillende foklijnen, genetische
gemodificeerde stammen en inteeltstammen. Ook zijn ze makkelijk te huisvesten en te verzorgen. Daarnaast vogels
en vissen. Wat je kan helpen bij het kiezen is de validiteit van diermodellen:
Face validity: krijgt het diermodel dezelfde symptomen als het doeldier?
Predictive validity: is de respons op farmacologische behandeling hetzelfde?
Construct validity: zijn de onderliggende biologische mechanismen hetzelfde?
Idealiter voldoe je aan alledrie de validiteiten, maar dit is meestal erg lastig. Vooral bij fundamenteel onderzoek omdat
je dan bijv. de biologische mechanismen nog niet eens kent.
Omgevingsfactoren
Deze kunnen invloed hebben op welzijn van dieren en daarmee op de resultaten. Onder omgevingsfactoren vallen
o.a. voeding, verzorgingsprocedures, lucht, temperatuur, etc. De juiste huisvesting hangt af van het dier (welke soort,
stam, leeftijd, geslacht etc.), en het doel en de opzet van de studie (bijv. besmettelijke ziekte → barrières).
Kooiverrijking is een belangrijk onderdeel, je moet hier ook over nadenken:
- Biologisch relevante verrijking → voor de diersoort een behoefte
- Gestandaardiseerd → in elke kooi precies dezelfde verrijking
- Kan je resultaten beïnvloeden! (dus rapporteer in detail wat je gebruikt)
Sociale huisvesting is ook een soort verrijking. Je moet altijd jezelf de vraag stellen of sociaal huisvesten handig is bij
een bepaalde diersoort. Een risico is ook dat dieren kunnen gaan vechten, vooral als je mannetjes samen zet. Je
moet dan ook nadenken over wat je wil doen als er aggressie uitbreekt.
Procedures
Er zijn veel verschillende methodes en technieken. Welke je kiest hangt o.a. af van de onderzoeksvraag. Als je aan
bloedafname denkt moet je bijv weten hoeveel je moet afnemen, of het steriel moet zijn, etc → daarop kan je de
techniek baseren. Je moet altijd de minst invasieve methode kiezen die binnen de proef mogelijk is. Je moet de
handelingen op de juiste manier uitvoeren (getraind zijn) anders kan je het welzijn weer aantasten. Als je een studie
gaat beoordelen moet je dus ook opletten of de juiste methode is gebruikt voor toediening van de stof.
Standaardisatie is ook hier weer heel belangrijk. Het enige verschil wat er zou moeten zijn is het verschil in
experimentele groepen. Alle variabelen moeten verder worden gecontroleerd en gestandaardiseerd. Dus je moet
standaardiseren:
Ethische afweging
Je moet altijd kijken of het ongerief van de dieren opweegt tegen het maatschappelijk belang van de proef. Dit moet
tegen elkaar opwegen. Tegenwoordig realiseren we ons dat dieren ongerief kunnen ervaren en kunnen lijden. Een
dier mag niet voor niets lijden. Je moet een inschatting maken van het ongerief:
- Licht, matig, of ernstig
- Terminaal onder anesthesie
o ALLEEN dierproeven die onder anesthesie gebeuren waarbij het dier niet wakker wordt
Dit hangt af van elke procedure die je met de dieren doet. Je kan een inschatting maken door middel van het
analogieprincipe: je vergelijkt het met het ongerief wat een procedure veroorzaakt bij de mens.
Welzijn
Een individu verkeert in een staat van welzijn wanneer het in staat is zich actief aan te passen aan zijn
levensomstandigheden en daarmee een toestand kan bereiken die het als positief ervaart. Je moet altijd zorgen dat
het welzijn zo goed mogelijk is. Meten van welzijn kan door:
Klinische verschijnselen
Bestuderen van keuzes van dieren
Ethologische en ecologische achtergrond van de diersoort
Fysiologie en neurobiologie (bijv. stresshormonen meten, hersenactiviteit bestuderen)
Adaptatie (over de tijd, dus meer dan 1 meetpunt nodig)
Humane eindpunten
Als het welzijn van een dier teveel is aangetast om nog verder te gaan met de proef dan spreek je van een humaan
eindpunt. Dit zijn eindpunten die je voorafgaand aan de proef vaststelt zodat de beslissing al gemaakt is en
makkelijker verloopt als je met de proef bezig bent. De proef wordt dan beëindigd (het dier wordt ofwel
geëuthanaseerd ofwel behandeld). Het vaststellen van deze eindpunten is heel belangrijk. Je moet hiervoor goed
kwantificeerbare symptomen beschrijft (bijv. lichaamsgewicht, grootte van tumoren, etc.).
Muizen kunnen ook pijn communiceren. Als het welzijn van 1 dier dus beperkt is kan dit ook invloed hebben op
kooigenoten. Het voorkomen van verminderd welzijn bij elk dier is dus van belang
Wet- en regelgeving
In NL is dit vastgelegd in de Wet op dierproeven. Hierin staat bijvoorbeeld:
Dierproeven mogen alleen als er geen alternatieven beschikbaar zijn (nee, tenzij-principe)
Dierproeven mogen alelen als de verwachte uitkomst zwaarder weegt dan het ongerief voor de dieren
Elk dier heeft intrinsieke waarde (vertebraten + specifieke invertebraten zoals inktvissen).
Project moet goedgekeurd zijn door CCD (Centrale Commissie Dierproeven)
Elke studie en elk dier is geregistreerd
Alle medewerkers zijn bekwaam
Artikel 9 persoon moet soort-specifieke kennis bezitten
Dierenwelzijn wordt goed gemonitord door de Instantie voor Dierenwelzijn (IvD)
Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad) brengt advies uit aan CCD en IvD.
HC V.2 – Borging van kwaliteit rond dierproeven: wet en praktijk
Wet- en regelgeving
Wet op de dierproeven: uitgangspunt is bescherming van het dier, omdat dieren intrinsieke waarde hebben (artikel
1A). Daarom geldt het nee, tenzij-principe in Nederland (artikel 1D).
Al sinds de oude Grieken worden dierproeven uitgevoerd. In 1886 werd in NL voor het eerst mishandelen van dieren
strafbaar, maar wetenschappers werden vaak uitgesloten. In 1977 werd de Wet op de Dierproeven opgesteld. In 1992
kwam de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. In 2014 was de laatste wijziging van de wet op de dierproeven.
Dit was het gevolg van Europese wetgeving (richtlijn 2010/63/EU). Het Dierproevenbesluit is de uitwerking van de wet
op dieproeven, deze gaat meer over de uitwerking van de wet. Ook de Europese wet is zo ingedeeld: de Directive
2010/63/EU is uitgewerkt in Annexes, dit zijn handreikingsdocumenten.
In Nederland kan je met meer wetten te maken krijgen:
- Flora- en faunawet (dierproeven in het wild)
- Wet Dieren (vervoer/scheiden van dieren, en ingrepen bij dieren)
- Wet Milieugevaarlijke stoffen (vergunning voor genetisch gemodificeerde dieren → besluit GGO)
Wat is een dierproef?
3 criteria:
- Gewervelde dieren, koppotigen, embryo’s in 3e trimester, zelfstandig voedende larvale vormen.
- Wetenschappelijk of onderwijskundig doeleinde
- Dier heeft pijn, lijden of schaden van handelingen
o Gelijk aan of meer dan inbrengen van een naald volgens diergeneeskundig vakmanschap
o Als je iets bij een embryo aandoet en deze heeft er gevolgen van bij/na de geboorte is het ook een
dierproef. Dit geldt ook voor genetisch gemodificeerde dieren.
o Doden van dieren ten behoeve van gebruik van organen, weefsels of lichaamsvloeistoffen geldt ook
Als je aan deze 3 criteria voldoet heb je een dierproef. Dan moet je een vergunning hebben, anders is het verboden.
Je spreekt NIET van een dierproef bij:
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Lauraderks97. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.94. You're not tied to anything after your purchase.