Boeken: Inleiding in de pedagogiek (hoofdstuk 1 t/m 5) en levensfasen (hoofdstuk 7 t/m 10)
Vak: Mens&Gedrag 2
Volledige samenvatting
Ik heb met deze samenvatting een 9 gehaald.
1.2. Beschrijving van het begrip pedagogiek
Pedagogiek houdt zich bezig met de opvoeding van kinderen en jeugdigen van 0 tot 18 jaar.
Pedagogiek is een Grieks woord. Pedagogiek is een opvoedingswetenschap met eigen theorieën en
methoden. Hierdoor heeft het een zelfstandige positie binnen het wetenschappelijk denken. Ook
worden andere wetenschappen gebruikt bij de pedagogiek, dit worden ook wel hulpwetenschappen
genoemd. Er is sprake van opvoeding wanneer: er sprake is van wederzijds respect tussen ouder en
kind, het kind ervaart voldoende veiligheid en kan rekenen op de ouder, het kind wordt uitgedaagd
om te experimenteren en eigen beslissingen te nemen.
1.3. De vier basisdimensies van opvoeden
De vier basisdimensies zijn met elkaar verbonden en kunnen niet afzonderlijk worden toegepast in de
opvoeding. Alle ouders en kinderen zijn gebaat bij deze dimensies, niet alleen in Nederland. Hoe dit
zich vormt is afhankelijk van de normen en waarden. Dit is niet alleen als kind zijnde, maar ook in je
latere leeftijd belangrijk. Het toepassen van deze dimensies zorgt ervaar dat je adequaat om gaat
met de eisen die aan je worden gesteld.
1.3.1. Ondersteuning bieden
Ondersteuning is het opvoedgedrag van de ouder dat liefde en zorg voor het kind uitdrukt en dat zich
richt op zijn fysieke en emotionele welzijn, waardoor het zich begrepen en geaccepteerd voelt.
Hiermee bevorder je de ontwikkeling van het kind. Het kind voelt zich namelijk vertrouwd en gaat
experimenteren.
- Emotionele beschikbaarheid (warmte en affectie) is hierbij erg belangrijk. Gebrek aan
warmte en affectie in samenhang met harde fysieke straffen zijn voorspellers van agressie,
vandalisme en delinquentie.
- Sensitief responsief is nauwverwant aan warmte. Dit kan leiden tot een positieve
ontwikkeling, doordat het aanvoelt dat wat het kind uitzendt invloed heeft op de omgeving.
- Ouders kunnen ondersteuning bieden d.m.v. belonen en straffen (leertheoretische
benadering, operante conditionering). Een beloning kan emotioneel, psychisch of materieel
worden gedaan. Een beloning is ervoor om het gewenste gedrag te stimuleren. Dit zorgt voor
een prettig gevoel bij het kind.
Straffen zorgt ervoor dat het ongewenste gedrag afgeleerd wordt en kind kan reflecteren op
het eigen handelen. Bespreek dit ook met het kind. Dit is ter ondersteuning van het
gewenste gedrag. Doe dit niet vanuit frustraties (leidt tot agressie) en alleen wanneer het
belonen geen zin heeft. Dit vraagt consequent gedrag. Het negeren van het gedrag kan ook,
bij regelmatig hetzelfde ongewenste gedrag.
1.3.2. Instructie geven
Instructie geven houdt in duidelijk maken aan het kind wat de bedoeling van iets is en welk gedrag
verwacht wordt. Het gaar hier om de informatie die het kind krijgt voor het ontwikkelen van kennis
en vaardigheden, dit leidt tot het zelf kunnen oplossen van problemen en zich verantwoordelijk te
voelen. Het is belangrijk als ouder om op tijd in te spelen op de behoefte en signalen van het kind.
Het geven van instructies is een proces dat gevraagd en ongevraagd verloopt. Wanneer dit goed
verloopt, vraagt het kind zelf aan de ouder om instructie. Als kinderen worden overladen met
instructie kan het volgende gebeuren: het kind neemt geen eigen initiatieven, het kind is bezig met
wat de ouder er van zou denken. Hierdoor durft het kind niet te handelen.
1.3.3. Controle uitoefenen
In de opvoeding is controle van de ouder ten opzichte van het kind onontbeerlijk. Onderzoekers
hebben verschillende aspecten wat betreft het controle uitoefenen namelijk autoritair (negatieve
invloed sociale en cognitieve competenties) en autoritatief (positief).
- Autoritair/restrictief: er wordt druk op het kind uitgeoefend om correct gedrag te vertonen.
Macht en gezag van de ouder spelen een centrale rol. Behoeften van het kind zijn minder
belangrijk, dan die van de ouder. Het kind wordt onthouden van de bewegingsvrijheid en de
autonomie. Dit uit zich in veel conflicten. Komt vooral voor bij ouders die rust, regelmaat en
gehoorzaamheid belangrijk vinden.
, - Autoritatief: de ouder geeft het kind meer vrijheid om zelf dingen op te lossen. Er wordt veel
uitgelegd door de ouder en de zelfstandigheid is erg belangrijk. Belangenconflicten worden
vermeden (veel belonen/straffen) en er is veel overleg (inductie). Er wordt hiernaast erg
gekeken naar wat het kind nodig heeft.
1.3.4. Grenzen stellen
Grenzen stellen heeft te maken met de wijze waarop de ouder het kind bestraft of beloont om
gewenst gedrag aan te leren, dit is het moeilijkste deel van de opvoeding. Pavlov en Skinner
hebben veel aandacht voor aangeleerd gedrag (behaviorisme). Gedragsverandering vindt plaats
door middel van beïnvloeding.
Het is belangrijk dat de ouder consequent is in zijn of haar gedrag. Hiernaast toont de ouder
respect voor de autonomie en hierdoor ontwikkelt het kind zich op zijn eigen wijze. Een kind
heeft grenzen nodig, hierdoor leert het rekening houden met een ander. Ook zorgt het voor
liefde en betrokkenheid van de ouder. De normen en waarden leert het kind ook onbewust, door
de grenzen die worden gesteld.
1.4. Pedagogische opvoedingsdoelen
Iedere ouder voedt zijn kind op met bepaalde doelen voor ogen en volgens eigen ideeën, dit heeft te
maken met de normen en waarden. Het voornaamste doel van de ouder is dat het kind opgroeit tot
een volwassen persoon die zich kan handhaven in de maatschappij. Het toepassen van
opvoedingsdoelen noemen Malschaert en Traas een kenmerk van de opvoeding dat valt onder
intentioneel opvoedgedrag (de ouder is (on)bewust bezig met opvoeddoelen). Kuipers stelt 3
algemene opvoedingsdoelen:
1. Zelfstandigheid (individu). Zelf beslissingen leren maken en eigen mogelijkheden
ontdekken.
2. Zelfredzaamheid (samenleving). Een positieve manier voor de toekomstige rol in de
samenleving.
3. Zelfvertrouwen (toekomst). Bijdrage leveren aan de toekomst en zelf problemen
oplossen.
De bovenstaande opvoedingsdoelen worden bereikt door het kind te stimuleren in het zelf oplossen
van problemen. De mate waarin het kind gestimuleerd wordt, is afhankelijk van de leeftijd. De drie
opvoedingsdoelen versterken elkaar. Wanneer de opvoedingsdoelen goed uitpakken, kan het kind
nieuwe uitdagingen aan. De mate waarin de basisdimensies van de opvoeding gecombineerd wordt
met de pedagogische opvoedingsdoelen, maakt het in hoeverre het kind dingen deelt met zijn of
haar ouders. In alle gevallen dient de ouder respect en begrip te hebben voor de keuze van het kind.
1.5. Opvoeden als circulair proces
Opvoeding is een circulair proces (rode draad), er is sprake van actie en reactie in de omgang tussen
ouder en kind. Doordat de ouder vervolgens reageert op het kind ontstaat er interactie tussen beide
partijen. Door een positieve benadering naar het kind toe, zorgt het voor dat je niet in een vicieuze
cirkel terechtkomt en daarmee in een neerwaartse spiraal. Opvoeden heeft nooit een constant
karakter: wat de ene keer werkt, werkt de andere keer niet meer. Ieder kind heeft daarnaast ook een
andere aanpak nodig; uniciteit (iedereen is anders). In het circulair proces wordt er een beroep
gedaan op de creativiteit en inventiviteit van de ouder. Dit betekent dat je kijkt per kind wat nodig is
en niet de kinderen met elkaar vergelijkt.
Volgens het circulaire proces geeft de ouder aan de hand van de vier basisdimensies een prikkel en
het kind reageert hierop. Het kind kan de boodschap van de ouder anders interpreteren. Het gaat
hierom voortdurende wisselwerking tussen beide partijen. Het gedrag van het kind blijkt gekoppeld
te zijn aan het opvoedgedrag van de ouder.
1. De ouder is verantwoordelijk voor de opvoeding.
2. De ouder biedt het kind ondersteuning, instructie, controle en stelt grenzen.
3. Het kind kan rekenen op onvoorwaardelijke liefde van de ouders/verzorgers.
4. Het kind leent zelfstandigheid, zelfredzaamheid en zelfvertrouwen.
,2.2. De opvoedingsrelatie
De opvoedingsrelatie wordt door Traas gekenmerkt als een liefdevolle relatie tussen ouder en kind.
Door de opvoedrelatie ontstaat meestal intimiteit waarbij het kind veiligheid, liefde en geborgenheid
ervaart. Ook is er sprake van echtheid (jezelf kunnen zijn) en uitdaging voor het kind. De relatie is de
basis van iedere opvoeding, wanneer er geen goede relatie is komt het kind in de verdrukking. De
ouder is verantwoordelijk voor het goed laten verlopen van de relatie. In een goede relatie is er
sprake van gelijkwaardigheid, wederzijds respect en een wisselwerking (warmte en genegenheid). De
opvoeding is erop gericht om de opvoedingsrelatie uiteindelijk te beëindigen en deze over te laten
gaan in een vriendschapsrelatie.
De basis voor veiligheid en intimiteit worden al gelegd tijdens de babyperiode, een baby heeft
namelijk veel lichamelijke verzorging (zorgt voor psychische betrokkenheid) en voeding nodig.
Hierdoor hecht het kind zich veilig, waarbij de moeder (kan ook andere vaste verzorger) in principe
de eerste hechtingsfiguur is. Het is belangrijk dat het kind veiligheid en intimiteit blijft ervaren.
Veiligheid heeft ook te maken met het gevoel dat het kind zich beschermd voelt door de ouder tegen
negatieve invloeden van buiten.
Volgens Bowbly (1984) is het kind in staat een denkbeeldig schema te maken van hoe mensen zullen
reageren als hij bescherming nodig heeft. Het gedrag van ouder biedt het kind de gelegenheid zijn
gevoel van veiligheid te ontwikkelen. Hechtingspatronen worden gevormd door interactie. Er is
volgens Bowbly sprake van gehechtheid wanneer het kind sterk geneigd is de nabijheid te zoeken van
een specifiek persoon in situaties van angst, vermoeidheid of ziekte. Hechting heeft een belangrijke
functie bij dreiging of angst. Een veilige hechting zorgt ervoor dat de volwassenen autonaam kan
functioneren. Drie kenmerken die de kans op een veilige hechting vergroten (Rigter):
1. Het gedrag moet sensitief zijn (reageren op de signalen van het kind). De sensitiviteit kan
laag zijn als de ouder zelf onveilig gehecht is of een zintuigelijke beperking of psychische
stoornis heeft.
2. Het gedrag moet responsief zijn.
3. Er moet continuïteit en regelmaat in het gedrag zijn.
Het kind leert omgaan met emoties, doordat er over wordt gepraat op verschillende manieren.
Pedagogisch besef van de ouder
De opvoedrelatie is in grote mate afhankelijk van het pedagogisch besef van de ouder, wat inhoudt
dat deze weet wat belangrijk is voor het kind en zijn doelstelling in zijn opvoedend handelen tot
uitdrukking kan brengen. Het belang van het kind staat voorop en is super belangrijk! Vier
pedagogische oriëntaties van besef:
1. Egocentrische oriëntatie; de ouder projecteert eigen behoeften op het kind.
2. Conventionele oriëntatie; het kind wordt begrepen vanuit de algemeenheden die bestaan
rond kinderen.
3. Subjectief-individualistische oriëntatie; de ouder kijkt naar de behoefte van het kind en let
hierbij op de uniciteit van het kind.
4. Interactieve oriëntatie; de ouder zoekt naar evenwicht tussen zijn eigen behoefte en die van
het kind.
2.3. Ontwikkelingsfasen, ontwikkelingstaken en opvoedingsopgaven
Ontwikkelingsfasen
Ontwikkelingsfasen zijn de fases waarin het kind zich doorloopt gedurende zijn leven.
Vroegkinderlijke ontwikkeling: baby-/peutertijd en de peuter-/kleutertijd. Hierna volgt de
basisperiode en de adolescentiefase. Het kind doorloopt dit op 3 gebieden:
1. Psychologische ontwikkeling: het proces van de mentale groei, van de geleidelijke
vooruitgang van de intelligentie en de ontwikkeling van het gevoelsleven. Dit hangt nauw
samen met de andere gebieden en leidt tot het hoger functioneren van het kind.
2. Cognitieve ontwikkeling: het proces van het leren. De factoren geheugen (het proces van het
opslaan en terughalen van informatie), cognitie (toepassen van de mentale processen die
gebruikt worden bij het waarnemen, herinneren, denken, redeneren en begrijpen) en de
, aandachtsfunctie (controle over de aandacht, het richten en vasthouden van de aandacht)
zijn hierbij erg belangrijk. Piaget veronderstelt dat het kind wordt geboren met aangeboren
reflexen en een aangeboren neiging om actief met zijn omgeving om te gaan. Door interactie
wordt de cognitieve mogelijkheden steeds complexer.
3. Sociaal-emotionele ontwikkeling: de ontwikkeling van een eigen persoonlijkheid (identiteit),
beïnvloed door verwachtingen en gedragingen uit de sociale omgeving. Hierbij hoort het
ontwikkelen van emoties, zelfbeeld en temperament. Bij het sociale gaat het vooral begrip
krijgen voor een ander en bij het emotionele vooral om begrip te krijgen voor jezelf.
Ontwikkelingstaken
Voor iedere ontwikkelingsfase zijn er een aantal vaardigheden (ontwikkelingstaken) uitgestippeld die
het kind in die periode moet beheersen. Als de ontwikkelingstaken goed zijn voltooid, bestaat er
minder kans op het ontstaan van problemen in de verdere ontwikkeling. Kleine afwijkingen zijn
normaal, maar een grotere afwijking kan wijzen op een onderliggend probleem. Het is aan
deskundige te onderscheiden in welke fase het kind zit. Hier moet je kennis van hebben, zodat je
achterstanden op tijd kunt signaleren. Als er sprake is van een ontwikkelingsachterstand, zal de
professional interventies moeten plegen om deze te behandelen.
Opvoedingsopgaven
Voor het optimaal doorlopen van iedere ontwikkelingsfase heeft het kind in eerste instantie de steun
en hulp nodig van de ouder. De eerste vier levensjaren speelt de aanwezigheid van de ouder een
belangrijke rol op elk ontwikkelingsgebied van het kind. Tijdens de schoolse periode is het belangrijk
dat de leerkracht samenwerkt met de ouder en andere disciplines. De wijze waarop het kind
ondersteuning en hulp krijgt is van cruciaal belang. De hulp die de ouder het kient dient te bieden,
wordt opvoedingsopgave genoemd.
Vygotsky gaat ervan uit dat de ontwikkeling van het kind afhankelijk is van de interactie met
volwassenen en andere leeftijdsgenoten. Hij benadrukt de rol van de volwassene in de zone van de
naaste ontwikkeling. Het kind kan volgens hem sneller op een hoger niveau functioneren wanneer
het hulp krijgt van capabele ouders i.p.v. het alleen moet presteren. Een harmonieuze begeleiding is
hierbij belangrijk veeleisend/weinig eisend en kindgericht-autoritatief/oudergericht-autoritair spelen
hierbij een rol. Er wordt onderscheid gemaakt tussen seksespecifiek gedrag en de eigen beleving van
de jongen of het meisje.
2.3.1. Baby-/peutertijd (0 tot 2 jaar)
Psychologische ontwikkeling: het kind beloopt deze periode met behulp van zijn ouder. De ouder is
verantwoordelijk voor de goede zorg, zodat het kind zich lichamelijk goed kan ontwikkelen. Dit noem
je fysiologische zelfregulatie. Het eerste levensjaar wordt gekenmerkt als de basis voor een veilige
hechting, dit wordt bevorderd door sensitief responsief te reageren. Deze twee samen met de
stimulans van de ouders maakt het dat het kind zich tot autonoom kan ontwikkelen.
Cognitieve ontwikkeling: aan het einde van het eerste levensjaar doorloopt het kind een snelle
ontwikkeling. Er is sprake van een verhoogde motoriek (lopen en grijpen). De spraakontwikkeling
komt ook razendsnel op gang, actief en passief. Het denkvermogen wordt ook ontwikkeld
(sensomotorisch). Het denken over iets wat niet direct waarneembaar is, is nog onmogelijk. Het kind
leert beter omgaan met concreet materiaal.
Sociaal-emotionele ontwikkeling: de koppigheidsfase of peuterpuberteit is een kenmerk van deze
fase. In deze periode ontdekt de peuter dat hij een andere persoon is dan zijn ouders. Hij leert hoe
de wereld in elkaar zit en gaat grenzen uittesten (met bijbehorende driftbuien en
stemmingswisselingen). De peuter voelt zich belemmerd, wanneer iets niet kan. Dit kan leiden tot
frustraties en soms ook angsten. Aan het einde van het tweede levensjaar leert het kind omgaan met
leeftijdsgenoten, ontdekt geslachtsverschillen en maakt sprongen in de taalontwikkeling.
Opvoedingsopgave: de hechting speelt vooral een hele grote rol in deze fase. De hechting verloopt
van generalisatie naar discriminatie. Wanneer het kind veel verschillende verzorgers heeft, ontstaat
er geen discriminatie, maar ook geen goede hechting. Vertrouwdheid zorgt namelijk voor hechting.
Discriminatie ontwikkelt zich het beste wanneer het kind samen met moeder op bezoek gaat bij
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller amystuij. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.06. You're not tied to anything after your purchase.